Het lelijke eendje
werd een zwaan
Ontnuchterend bevlogen
regels van Hugo Claus
Voor Willem Brakman
blijft het altijd 1899
Brieven en
dagboeken van
H.C. Andersen
Vapeurs,
absences,
collapsen
T)7p kunst
r£j\* cultuur
en van de
boeiendste boeken
die de laatste tijd
verschenen, is Nooit rijk,
nooit tevreden, nooit
verliefd, een door Edith
Koenders verzorgde selectie
uit de brieven en dagboeken
van Hans Christian
Andersen (1805-1875). Dit
deel van Privédomein is het
schilderij van het leven van
de beroemdste schrijver van
Denemarken.
Ie tterkundige
kroniek
Iedereen kent de sprookjes van
Hans Christian Andersen. 'De
kleine zeemeermin'. 'Het lelijke
jonge eendje'. 'De nieuwe kleren
van de keizer', 'Het meisje met
de zwavelstokjes7: ze zijn een
begrip. Het leven van deze
schrijver is ook bijna een
sprookje. Hij lijkt dikwijls
ondankbaar in zijn journaal en
in zijn correspondentie. Maar
tien jaar voor zijn dood
concludeert hij: 'Wat een mooi
sprookje heeft Onze Heer van
mijn leven gemaakt'.
Een paar maanden voor hij
sterft, vertelt hij dat op precies
dezelfde plaats waar zijn
standbeeld zal verrijzen hij in
de tijd van zijn 'eerste
beproevingen' een schamel stuk
brood als hoofdmaaltijd had
gegeten.
Van armoedzaaier werd hij een
rijkaard, van mislukkeling een
succesvol persoon, van de zoon
van een schoenlapper en een
werkvrouw ontwikkelde hij
zich tot een auteur met
wereldfaam. Zelfs in ons land
werd hij al betrekkelijk vroeg
ontdekt. In 1846 verschenen
voor het eerst Nederlandse
vertalingen van zijn sprookjes,
in 1869 publiceerde dominee
dichter J.J.L. ten Kate berijmde
versies. In het pas verschenen
Nooit rijk, nooit tevredennooit
verliefd is de bedankbrief van
Andersen aan Ten Kate
opgenomen: 'Het is
verbazingwekkend hoe u het
origineel bijna letterlijk heeft
kunnen weergeven in zo'n
bondige stijl'.
Andersen heeft een zeer
omvangrijke verzameling
dagboeken en brieven
nagelaten. Vertaalster Edith
Koenders schrijft in haar
voorwoord dat ze in deze bundel
- toch bijna driehonderd
pagina's dik - slechts zo'n drie
procent van het in Denemarken
gepubliceerde materiaal heeft
kunnen opnemen. Maar ze laat -
uiteraard - Andersen uitvoerig
aan het woord over diens
ervaringen met Nederland en de
Nederlanders. Hij heeft ons
land drie keer bezocht. De
eerste maal. in 1847, maakt
Nederland op hem 'een
bijzonder vriendelijke en
propere indruk". Even later rept
hij zelfs van 'de idylle van
Europa'. Alleen Rotterdam
heeft de vreemdeling niet meer
te bieden dan 'meisjes van
plezier'. En met hen komt hij
liever niet in contact. 'U ziet dat
ik zwak ben", legt hij zijn
weigering uit.
In 1866 en 1868 keerde hij terug.
Hij werd gehuldigd, maar
Potgieter kwam niet opdagen:
'een druppel alsem in mijn
beker.'
De Nederlandse notities mogen
betrekkelijk onbeduidend zijn,
in enkele opzichten zijn ze wel
tekenend voor zijn
persoonlijkheid. Die afwijzing
van de meisjes van plezier heeft
met een strijd te maken die heel
zijn leven heeft beheerst. Het
gevecht namelijk tegen z'n
Hans Christian Andersen: Onzeker en overdreven zelfverzekerd tegelijk.
erotische driften. Hij is
kennelijk altijd ongelukkig in
de liefde geweest en was
seksueel gefrustreerd.
Kenmerkend is ook de
opmerking over de alsem in de
beker. Andersen kan het klagen
maar niet laten, als de zon
stralend schijnt heeft hij vooral
oog voor het nietige wolkje aan
de horizon. Het boek begint in
tegenstrijdige man en zijn vaak
haastige bespiegelingen.
Integendeel, het boek fascineert
van begin tot eind. Er wordt je
een blik gegund op een
bijzonder bestaan en een
bijzondere tijd. Tegen het eind
van zijn leven verzoende hij zich
met zijn vaderland.
Aanvankblijk moppert hij
evenwel voortdurend over
1825 en meteen wordt de toon
gezet. Hij heeft financiële steun
nodig, hij worstelt met de 'vuige
lust' die in zijn borst raast, en hij
lijdt aan kiespijn.
Daar komt nog bij dat veel
aantekeningen al te kortaf zijn,
in telegramstijl werden
opgeschreven, soms tot een
kleurloze opsomming beperkt
blijven. Ondanks dat alles krijg
je geen hekel aan deze
Denemarken. Hij voelt zich
veroordeeld 'tot een uithoek van
Europa'. En in plaats van dat
men hem er eert, bespot men
hem: 'Uit Denemarken waait
zoals altijd de koude wind die
me doet verstenen', schrijft hij
op 29 april 1843 in Parijs. Want
elders in Europa voelde hij zich
wel thuis, en in het buitenland
werd zijn werk veel meer
bewonderd dan in zijn eigen
land. Hij ging dikwijls op reis,
en de verhalen daarover zijn een
hoogtepunt in dit ego
document. In 1840 zit hij - in
Duitsland - voor het eerst in een
trein: 'Ik voelde me net een
magiër die zijn draken voor zijn
wagen had gespannen.' Hij ziet
hoe in München 'het Germaanse
Athene' wordt gebouwd. En hij
vertelt met ongekend
enthousiasme over
Constantinopel
De man die dikwijls varieert op
'Ik zit alleen op mijn kamertje'
had zeer veel contacten met
andere beroemdheden. In Rome
ontmoet hij een grote
landgenoot, de beeldhouwer
Thorvaldsen. In 1865 komt 'de
nog jonge Noorse componist
Grieg' bij hem op bezoek. En zo
gaat het maar door. Heinrich
Heine tikt hem op zijn
schouders in Parijs. Hij zoekt
Victor Hugo op en Alexandre
Dumas ontvangt hem met open
armen. Maar Andersen zou
Andersen niet zijn wanneer hij
verzweeg dat uitgerekend
Grimm nooit van hem heeft
gehoord: 'Mijn naam is
werkelijk ongelooflijk bekend
in Duitsland en dan kent de
Duitse sprookjesverteller de
enige persoon in het Noorden
die sprookjes vertelt niet eens'.
Hij logeert bij Charles Dickens.
Hij hoort Liszt piano spelen ('De
noten waren net klinkende
waterdruppels'), hij praat met
Mendelssohn-Bartholdy en hij
gaat om met Schumann,
Natuurlijk is Andersen niet
alleen een ooggetuige, maar óók
een hoofdrolspeler. Een heel
merkwaardige hoofdrolspeler,
onzeker en overdreven
zelfverzekerd tegelijk, altijd
bang dat zijn moeizaam
verworven voorspoed hem
alsnog zou ontglippen, zich
gedragend als was hij zélf het
lelijke jonge eendje dat een
prachtige zwaan werd.
De laatste maanden van zijn
leven zijn treurig. Hij dicteert
zijn brieven aan een verzorgster.
Ten slotte neemt zij ook het
dagboek over. Op 4 augustus
1875 eindigt het sprookje van
Andersen leven - door hemzelf
zo meeslepend beschreven - met
haar vaststelling: 'Nu is het
vuur gedoofd' Wat een
gelukkige dood. Om vijf
mi nuten over el f heeft onze lieve
vriend zijn laatste adem
uitgeblazen.'
Hans Warren
Hans Christian AndersenNooit
rijk, nooit tevreden, nooit verliefd.
Een keuze uit zijn dagboeken en
brieven. Bezorgd, vertaald, van no
ten en een nawoord voorzien door
Edith Koenders - 280 pag./ 39,90-
Privé-domein nr. 225 - De Arbei
derspers, Amsterdam-Antwerpen.
Jacob Israël de Haan schreef
zinnen als: 'En de ondurige
wachtonrustigheid kalmde
prettig neer tot bedaard prate-
ren'. Louis Couperus kende dat
kunstje ook: 'Behalve het ge
laat, schenen alleen bevend le
vend in de diepe schoot de broze
vingers, schemerend staafjes
slank uit zwarte mitaines'. Alsof
het geen 1999 maar 1899 is,
denkt één Nederlandse auteur
dat het nog altijd zo hoort: 'Alles
sjako, kolbak en trompet, maar
eerst dan zal de geest in volle
pracht naar voren treden in al
zijn complexe klaarheid, ge
weervuur als vorm geworden
vogelzang dalen over het grauw
der omgeploegde velden.'
De schrijver van die laatste zin,
of eigenlijk is het onzin, heet
Willem Brakman (geb. 1922).
Het is een citaat uit zijn nieuw
ste roman Het goede boek, sinds
hij in 1961 debuteerde opus 45
van zijn oeuvre en zijn zestiende
boek in tien jaar tijd. Die cijfers
wijzen op ernstige overproduc
tie. Brakman schrijft zijn boe
ken al tijden met een letterkun
dige variant op de automatische
piloot.
Elke band met de realiteit is in
zijn proza doorgesneden, ideeën
ontbreken, naar thema's zoek je
vergeefs Alleen het foefje is
overgebleven.
Een roman als Het goede boek
gaat eigenlijk over niets. Brak
man schrijft alleen maar door
omdat hij verliefd is op zijn ei
gen taalwrochtsels, omdat hij
zich zelf zo verkneukelt in zijn
vertelsels. Hier en daar probeert
hij zijn steeds cryptischer wor
dende geschrijf een literaire le
gitimatie te geven. Hoofdzaken
zijn maar wind, laat hij de held
van zijn nieuwe boek opmerken.
Het is hem begonnen om 'het
donkere', om 'het slaapwande
len', om de 'vingersporen in het
stof op de vloer van iets dat on
der het bed is weggekropen'.
Het kan dit even zelfgenoegza
me als wazige werk niet redden.
Het is een facade die niets te ver
bergen heeft. Want Brakmans
zinnen mogen nog zo poëtisch
bedoeld zijn. het blijft bij nep-
-poëzie, bij holle frasen als
'Diep in het zingen huisde de
oergram. het scheuren van vlie
zen, doodsnood, de knots.'
Een groot verteller is Brakman
nooit geweestMaar soms vielen
zijn boeken op door subtiele for
muleringen, door de aandacht
voor details die bijna iedereen
over het hoofd ziet, door de sfeer
van dreigend gefluister en duis
tere complotten. In deze roman
is van dat alles bijna niets meer
te bespeuren. Slechts een enkele
keer vind je nog zo'n fijngevoe
lige wending. Zo wordt van een
vrouw gezegd dat ze was ver
worden 'tot een zichzelf weg
vretend vat rancunezuur'. Ver
der beperkt de schrijver zich tot
van die uitputtende schoon-
schrijverij. Wie laat zich even
wel verbluffen door trucs i>
plaats van door geheimen? W#
wordt geraakt door loze en rou
tineuze klinkklank als 'vapeurs
absences en collapsen, zo inm
met elkaar verbonden door d
geur van lodderein'?
Je ergert je nauwelijks aan zo',
zin van De Haan omdat die ind
verder zo prachtige roman 'Pij
pelijntjes' staat.
Couperus vergeef je die aanstel
lerige opmerking uit 'Van oud
mensen, de dingen die voorbij
gaan'. Maar bij Brakman oni
breekt het tegenwicht. Het
de boek biedt enkel en allee] je
beroerd proza.
H.Vï
Willem Brakman: Het goede boei
168 pag./ f 34,90 - Querido, Amstè
dam.
Willem Brakman: Verliefd op zijn eigen taalwrochtsels. foto Carlo ter Ella
proza
Pauline Slot: Zuiderkruis (De
Arbeiderspers, 202 blz, 29,90)
Het verhaal over een vriend
schap tussen twee vrouwen,
waarin een lange reis door Au
stralië, Nieuw-Zeeland en de
Stille Zuidzee van cruciaal be
lang is. Romandebuut.
Frans Stiiger: Een zomer voor
later (Prometheus, 164 blz.,
29,90). Derde deel uit de tetra
logie over de gevoelige, maar
onverbeten optimist Hugo
Zandsteen.
Hermanus Verbeeck: Memori
aal ofte mijn levensraijsinghe
(Verloren, 232 blz.. ƒ45,-). Au
tobiografie van de schrijver
Hermanus Verbeeck (1621-
1681), bezorgd door Jeroen
Blaak.
Mar ja Pruis: De Nijhoffs of de
gevolgen van een huwelijk
(Nijgh Van Ditmar, 175 blz.,
geb., ƒ34,90). Persoonlijk ver
slag van de zoektocht naar het
leven van het gezin Nijhoff.
Marja Pruis (1950) schreef eer
der een biografische schets van
de schrijfster AH. Nijhoff.
Zussen (Kwadraat, 128 blz.,
9,90). Nederlandstalige ver
halen over zussen, samenge
steld door Eva Bouman.
Marc Kregting: Da capo (Pro
metheus, 164 blz.. 29,90). Drie
trilogieën. Van Mare Kregting
verschenen eerder de poëzie
bundel De gezel en Kopstem/
Stopnaald, een tweelmgboek
met verhalen en gedichten.
poëzie
Jacob Groot: Natuurlijke Lief
de (De Harmonie, 78 blz.,
34,90). Nieuwe gedichten. Ja
cob Groot publiceert poëzie,
proza en essays. Gedichten uit
Natuurlijke Liefde verschenen
eerder in De Revisor, waarvan
hij redacteur is.
thriller
Gerben Hellinga: De stille (Bert
Bakker, 317 blz., 29,50). Paul
Steenman, 40 jaar en geschei
den, is rechercheur bij de Am
sterdamse politie. Als zijn colle
ga en beste vriend om het leven
komt, vallen al zijn zekerheden
weg. Na een ruzie met zijn chef
gaat hij zijn weg, om op zoekfc
gaan naar de moordenaar
zijn vriend. Vervolgens kruise
Russische gangsters, een beeld
schone jeugdliefde en een pizzl
bezorger zijn pad.
David Baldacci: Vuil
(Bruna, 384 blz., 39,95). Viè
de thriller van ex-advocaat Bi
dacci. De zwarte Rufus Hai
zit al 25 jaar vast in een militaii
gevangenis, tot levenslang ve
oordeeld wegens de moord
een meisje. Dan bereikt hem
brief, die hem van schuld vrij
leit. De brief is echter belasti
voor personen die hoge posit
bekleden. Als Harms erin slat
het document naar buiten
smokkelen, roept hij heel w
onheil over zich af.
Angela Amato: Ladvgold (Ms
lenhoff, 412 blz., ƒ44,90). Et
vrouwelijke rechercheur in Ne
York begint een relatie met e
maffialid. In zijn omgevii
wordt scherp gereageerd, ine
van haar ook, maar om verschi
lende redenen.
Angela Amato werkte elf ja
voor de politie in New York
ging daarna als advocaat we
ken bij een bureau voor recht
hulp in Florida.
Voor Hugo Claus (geb. 1929) is liefdes
poëzie geen ander woord voor gezwij
mel, tedere bekentenissen en verheven
woorden. Hij spreekt in een van zijn gedich
ten een geliefde ongegeneerd aan als 'mijn
uitverkoren zwijn'. Claus behoort tot de
veelzijdigste schrijvers die onze literatuur
rijk is. Volgens velen is hij op zijn best als
dichter, terwijl de liefdesverzen het interes
santste onderdeel van zijn omvangrijke
dichtwerk zijn. Het huis van de liefde, een
bundeltje met een tot strelen uitnodigend
roodfluwelen omslag, bevat een selectie uit
deze gedichten,
Suzanne Holtzer maakte de keuze, Claus
herzag de teksten hier en daar nog, ook wer
den de niet eerder gedrukte gedichten 'Het
huis van de liefde' en 'Schoonheid' toege
voegd.
Twee prachtige gedichten zijn dat trou
Hugo Claus zweeft met zijn poezie voortdurend tussen ernst en ironie.
foto Maurice Nelwan
wens. heftig als altijd, indringend van rit
me, met de voor hem zo kenmerkende
klankeffecten. 'Als het huis van de liefde in
stort/ zijn de minnaars behouden maar ver
kouden./ Minnaars zijn niet warmer dan
hun nachten./Daarom, liefje, gauw in deze
kou,/ een punt gezet in bed,/ een punt achter
ons alfabet', begint de bundel. Hij bedient
zich vaak van die achteloze rijmen als 'be
houden maar verkouden'. Zie bijvoorbeeld
de slotregel van dit openingsgedicht: 'En als
zij vannacht niet plooit, dan/ drinken wij
cyaankali, ja wij,/ ik en de koekoek in mijn
zwembroek'. Het woordspel werkt relative
rend, Claus spot met de 'koekoek' in zijn
'zwembroek', met zijn opwinding en zijn
verlangen.
Het zijn juist deze tegengestelde bewegin
gen die z'n liefdeslyriek zo boeiend maken.
Hij zweeft voortdurend tussen ernst en iro
nie, zoals hij ook het hoge met het lage con
fronteert. En het merkwaardige is dat bij
hem de ontnuchtering en de bevlogenheid
elkaar niet uitschakelen. Ze hebben elkaar
nodig, houden elkaar in stand. De pauwen
veren en de goden detoneren bij deze
Vlaamse dichter op een of andere manier
niet met de tieten en de 'vulva vol gries-
meel'. Ondanks of dankzij al die tegenstrij
digheden heeft dit werk een onmiskenbare
toon.
Zelfs de bewerkingen - bijeengebracht on
der de noemer'Naar oude dichters'-zijn he
lemaal doordrenkt van de geest van Claus.
Hij baseerde zich, zonder zijn bronnen te
vermelden, op teksten van antieke Griekse
dichters als Asklepiades, Meleagros en Ru-
finos. Maar het kost soms de grootste moeite
de oorspronkelijke versies terug te vinden.
'Telstar die trilt en beelden zendt ui t Ameri
ka./ ik bid je, dring in haar kamer binnei
dat ik haar gadesla', begint een van die b 'an
werkingen.
Niet bepaald iets waarachter je een orig)n'
neel uit de oudheid vermoedt. Het zijn :ori
krachtige regels van een dichter die al zi oc
hele loopbaan geïnspireerd wordt door 'P-
liefde, in zijn eigen woorden 'dat pestei a1
kind dat molleblind/ van alles zegt dat Vei
moet noteren/ als gaf het mijn leven zi VOt
Maar zo machteloos is Hugo Claus toch ni
in de netten van Eros. Anders zou hij in de
gedichten niet zo knap laveren tussen del) 0
melse en de aardse liefde. 02
den
HJ>ap
ties
Hugo Claus: Het huis van de liefde. Samenstelt
Suzanne Holtzer - 62 pag./ f 25,00 - De Bei
Bij, Amsterdam.
vrijdag 29 januari 1999