D Iteoo öbiea Stikstof bedreigt leven in sloten Goud uit de Oostzee Groene soep in binnenwateren Winter is ook eendentijd pzc weerwoord natuurjournaal ""-gap Omgeving moet zich aanpassen aan gebouw 28 Fruitteelt gaat nachtvorst te lijf 29 De naam is een teken van bestaan 30 Schiedam maakt zich te groot 31 27 woensdag 20 januari 1999 De Zeeuwse boeren en hun belangenorganisaties voelden zich vorig jaar september zeer op de ziel getrapt toen de Zeeuwse Milieufederatie luidkeels protesteerde tegen het gebruik van de Oosterscheldekering om de ondergelopen delen van Schouwen-Duiveland, Sint-Philipsland, Tholen en Zuid-Beveland weer droog te krijgen. In alle .commotie die dit veroorzaakte, is enigszins onderbelicht gebleven dat de ZMF in dezelfde periode nog een ander onderwerp aan de orde heeft gesteld dat in agrarische kringen makkelijk in het verkeerde keelgat had kunnen schieten. De Zeeuwse boeren, zo luidde de beschuldiging, springen onzorgvuldig om met mest, waardoor de binnenwateren in groene soep veranderen. Er is geen zaterdag zo kwaad of 't zonnetje schijnt 'tzij vroeg of laat Nieuwe xoeerwoorden zijn welkom bij de redactie PZC, postbus 18, 4380 AA, Vlissingen, fax 0118- 470102, e-mail redaclie@pzc.nl door Ben Jansen de Milieufederatie was er alle aanleiding de noodklok te luiden en de landbouw op haar verantwoordelijkheid te wijzen. In 97 procent van de Zeeuwse binnenwateren zit te veel stikstof. Vertegenwoordigers van landbouw, waterschappen en politiek werden uitgenodigd bij Den Inkel in Rruiningen te komen kijken wat daarvan de gevolgen zijn. De overmatige hoeveelheid voedingsstoffen in het water leidt tot een buitensporige groei van algen en wieren, waardoor minder licht tot op de bodem doordringt. Dat is funest voor onderwaterplanten. Bovendien neemt de hoeveelheid zuurstof in het water door de massale groei en vervolgens even massale sterfte van algen af. Dat kan sterfte van bodemdieren en vissen tot gevolg hebben. In de meeste delen van Nederland ontstaan dit soort problemen doordat te veel fosfaat in sloten en waterlopen met zoet water terechtkomt. In de overwegend brakke binnenwateren van Zeeland is evenwel stikstof de boosdoener. De ZMF acht hiervoor in belangrijke mate de landbouw verantwoordelijk. Van de hoeveelheid stikstof in de sloten is 85 procent afkomstig van de landbouw. De laatste jaren neemt de uitspoeling van stikstof toe, doordat boeren meer dierlijke mest zijn gaan gebruiken. De ZMF signaleert daarbij een opmerkelijk fenomeen: zonder aanwijsbare redenen brengt de Zeeuwse boer meer mest op het land dan zijn collega in andere delen van Nederland. De milieuorganisatie baseert zich daarbij op cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Praktijkonderzoek voor de Akkerbouw en de Vollegrondsgroenteteelt. Uit de gegevens van het CBS blijkt dat de Zeeuwse boeren in 1996 1300 ton meer mest gaven dan hun gewassen nodig hadden voor de groei. Het PAV heeft te zien gegeven dat aardappelen in Zeeland 50 procent meer stikstof krijgen dan in vergelijkbare zeekleigebieden elders in Nederland. Volgens de milieuorganisatie is de toename van de stikstofuitspoeling de laatste tien jaar grofweg gelijk aan de totale hoeveelheid stikstof die de waterzuiveringsinstallaties in Zeeland uit het afvalwater halen en waarvoor de waterschappen tientallen miljoenen guldens hebben geïnvesteerd. Verkeerd moment Dat de Zeeuwse boeren een te gulle hand van mesten hebben, komt volgens de ZMF voor een belangrijk deel omdat ze hun grond op een verkeerd moment met dierlijke mest trachten te verrijken. Het is doorgaans goed te ruiken dat het najaar daarvoor de gebruikelijke periode is. Fout, meent de ZMF. Stikstof hecht zich slecht aan bodemdeeltjes, waardoor dit voedingsmiddel voor het nieuwe gewas met de regens in najaar en winter makkelijk naar de sloot uitspoelt. In het voor-jaar blijkt dan nog een vijfde van de oorspronkelijke voorraad stikstof beschikbaar te zijn. Veel boeren voelen zich daardoor genoodzaakt in het voorjaar weer hun trekker te beklimmen en met de kunstmeststrooier aan de slag te gaan om ervoor te zorgen dat hun planten in stikstof opzicht niets te kort komen. Wellicht is er nog een andere reden te vinden waarom de Zeeuwse boer zo kwistig met dierlijke mest omspringt. De ZMF heeft het vermoeden dat de boeren met strengere mestnormen in het vooruitzicht een voorraad fosfaat in de bodem willen opbouwen. Deze meststof spoelt in tegenstelling tot stikstof maar in geringe mate uit. De makkelijke beschikbaarheid van goedkope mest uit Brabant maakt de vorming van zo'n fosfaatvoorraad volgens de ZMF verleidelijk, maar het gevolg is wel dat grote hoeveelheden stikstof in de sloten komen. De ZMF wil het niet laten bij de constatering dat het handelen van de Zeeuwse boeren tot groene soep in de sloten leidt. In samenwerking met de landbouw wil de milieuorganisatie naar verbeteringen zoeken. De ZMF pleit voor bemesting die in evenwicht is met de behoefte van de gewassen aan voedingsstoffen en voor het gebruik van gecomposteerde of anderszins bewerkte mest. Toediening van mest moet zoveel mogelijk in het voorjaar gebeuren. De benutting van de stikstof is dan twee tot vier keer hoger. De ZMF erkent dat boeren in het voorjaar niet graag met zware mestkarren op hun grond komen, bang als ze zijn dat de kruimige bovenlaag in elkaar wordt gedrukt. De boeren die tarwe voor de Zeeuwse Vlegel telen, mesten echter al jaren in het voorjaar. Verzoenend L. J. van Gorsel, akkerbouwer en taxateur uit Oud-Vossemeer, reageert op verzoenende toon op de beschuldigingen van de ZMF Hij meent dat de milieuorganisatie lichtelijk overdrijft. „Van een misstand in de vorm van ernstige is volgens mij geen sprake. Je hebt altijd met stikstof in de sloten te maken, zeker in gebieden met veel zoute kwelD at is een gegeven van zoute gronden." Moderne boeren, verzekert Van Gorsel, streven naar mestgiften die zijn gericht op het verbruik van de gewassen. Zorgvuldig gedoseerd droge mest in het voorjaar uitrijden, stuit bij niemand op bedenkingen. „Alleen de kosten vormen een probleem. Bewerkte mest is veel duurder dan drijfmest. In het voorjaar gaat foto's Lex de Meester niemand met een zware mestkar over zijn grond rijden. Er is dan trouwens een logistiek probleem: iedereen wil tegelijk mest hebben." Inzaai van groenbemesters, zoals de ZMF heeft bepleit, biedt volgens Van Gorsel maar in beperkte mate soelaas. Deze planten (voorbeelden zijn klaver, gele mosterd en bladrammenas) worden in het najaar gezaaid. Ze houden stikstof vast, zodat ei- minder van via de drainagebuizen in de sloot terechtkomt. Van Gorsel: „Veel boeren gebruiken groenbemesters als het maar enigszins kan. Niet alleen om meststoffen vast te houden. Gele mosterd helpt bijvoorbeeld ook goed tegen het bietenaaltje. Alleen, je komt niet aan een groenbemester toe wanneer je late gewassen hebt of als je met extreme omstandigheden zoals in het afgelopen jaar te maken hebt. Door de omstandigheden in het najaar van 1998 zullen volgens Van Gorsel in boerenkringen ook weinig handen op elkaar krijgen zijn voor een andere suggestie van de ZMF: zuiveringsmoerassen en natuurvriendelijke, begroeide oevers. „Natuurlijk valt er te praten over speciaal daarvoor in te richten gebieden om grote hoeveelheden neer-slag op te vangen en die mogen dan best worden benut om te veel voedingsstoffen uit het water te halen. Maar na alle nattigheid denken de boeren maar aan één ding: zo snel mogelijk afvoeren dat water. En dat betekent datje schone sloten nodig hebt." illustratie Adri Karman Een heldere, zonnige winterdag. Koud is het, maar de vogelkijkhut aan de rand van de plas in de in laag biedt beschutting. Van hieruit is de plas prachtig te overzien en is het vogelleven goed te obser veren. Veel gewone wilde eenden en kuifeenden zijn er, ook de slobeenden zijn van de partij en aan de oe ver fourageren enkele wintertalingen. Wintertijd, ganzentijd - dat laatste is bijna een begrip geworden. Dat ook het eeudenbestand in het kou de jaargetijde wordt aangevuld met soorten, die broeden in noordelijker streken, is veel minder bekend. Wilde eende, kuifeenden, slobeenden en wintertalingen verblijven hier het hele jaar, maar al in oktober of november arriveren de smienten. Dat zijn de echte grazers onder de eenden, ze voeden zich met gras sen. In grote groepen zijn ze op dijkhellingen te vinden en het fluitende geluid van de mannetjes is on miskenbaar. Meer aan open water gebonden zijn de duikeenden, waaronder de familie van de zaagbekeenden. Hun snavelrand is voorzien van fijne tanden. Dat duidt op echter vissers, jagers dus die onvermoeibaar zijn in het duiken. Als de winter strenger wordt, is er grote kans op de aanwezigheid van nonnetjes met hun schiterende zwart-witte verenkleed. Ook zij horen tot de familie van de zaagbekken. De prachtige, wat deftig aandoende pijlstaarteend verschijnt hier minder talrijk. Kleine groepen brilduikers, die hun naam te danken hebben aan de witte vlek tussen snavelbasis en ogen, zijn hier eveneens vertegenwoor digd. Ze voeden zich met kleine waterdiertjes zoals insecten en kleine weekdieren. Wintertijd: dat is niet alleen ganzentijd, maar ook eendentijd. zie ook pagina 30 door Rinus Antonisse Dankzij handelszin en ondernemerslust beleefde Nederland een Gouden Eeuw. Die besloeg overigens een langer tijdperk dan px-ecies hondei-d jaai-, maar kan grofweg in de zeventiende eeuw gesitueei-d worden. Dankzij die Gouden Eeuw floreei-de Nederland als nooit tevoi-en. Opvallende prestaties in kunst, filosofie en wetenschap, gingen gepaard met een ontwikkelde nijverheid en landbouw. Hoewel een kleine natie, was de politieke en economische betekenis van Nederland wereldwijd zeer groot. De centrale ligging in Europa, de goed geoi-ganiseerde scheepsbouw en het gunstige ondernemingsklimaat speelden een belangrijke rol. In het algemeen woi-dt als de voornaamste factor meestal de Verenigde Oost-Indische Compagnie beschouwd. De belangrijkste pijler waarop de Nederlandse economie rnstte. Grote schepen en vloten die lange, vaak barre ï-eizen naar verre, vreemde oorden maakten en met exotische producten tei-ugkwamen in het moederland - dat sprak (en spreekt) tot de vei'beelding. In Zeeland, dat in de VOC erg actief was, zijn nog altijd in verschillende plaatsen herinneringen aan de compagnie te vinden (dat geldt trouwens ook voor de later opgei-ichte West- Indische Compagxxie). In het fraai uitgevoerde boek Goud uit Graan, Nederland en het Oostzeegebied 1600-1850 woi-dt het feit dat Nederland uitgroeide tot de meest welvarende natie ter wereld niet zozeer toegeschreven aan de activiteiten van de VOC, maar aan de handel in graan en andere producten uit het Oostzeegebied. Al in de tweede helft van de zestiende eeuw begon de groei van scheepvaart en handel naar het Oostzeegebied en in de zeventiende eeuw nam die grote vormen aan.Dat die activiteiten in het Oostzeegebied naar verhouding vrij onbekend gebleven zijn, komt misschien door het weinig spectaculaix-e karakter van de vaart op het noorden.. Weinig opvallende vrachtvaarders, een korte i-oute, bekende kusten, niet veel avonturen en ongelukken. De kooplieden die zich met de Oostzeehandel bezig hielden deden hun werk ook het liefst in stilte, onopvallend. Intussen zagen ze wel in snel tempo hun vei-mogens groeien. De belastingaanslag van de gegoede burgerij in Amsterdam - meestal woonachtig aan de grachtengoi-del - liep op van 9 miljoen gulden in 1585 tot 158 miljoen gulden in 1674. Het begon in de eerste helft van de vijftiende eeuw met haringvisserij voor de Zweedse kust. Daarna vooral graan. Vanuit havens als Koningsbergen, Riga" en Dantzig. In ruil daarvoor ging richting Oostzee alles wat de Amsterdamse stapelmarkt te bieden had: zout, wijn, koloniale waren, wapens. Nederland speelde ook een rol in het beteugelen dan wel aanzwengelen van militaire conflicten die in het gebied regelmatig aan de orde waren. Aan het eind van de zeventiende werd de concurrentie groter en daalde het Hollandse aandeel in de totale vaart door de Sont geleidelijk. Mede door de veranderende machtsverhoudingen in het Oostzeegebied (zoals de opkomst van Rusland, dat lang geen haven aan de Oostzee had) werd de rol van de Nederlandse zeevaarders verder teruggedrongen. Na de Franse tijd werd de grondslag voor een levendige handel vanuit Holland op de Oostzee steeds verder ondermijnd. De vaart op Nedei-lands-Indie en de leveringen van suiker, koffie en andei-e tropische producten moesten de Gouden Eeuw doen hei-leven. Tegelijk nam de vervlechting met de snel opkomende Duitse economie toe. Java en het Ruhrgebied in plaats van de Oostzee. In 1857 viel het doek ook voor de Sonttol. Aan Goud uit Graan leveren vei-schillende auteurs gevarieerde bijdragen. J. T. Lindblad schetst de geschiedenis. M. van Tielhof beschrijfl de rampen en ï-isico's van de vaart en de geschiedenis van de Directie der Oostersche Handel en Reederijen Wat er zoal vervoerd werd geeft J. W. Veluwenkamp weer en H. Dessens verhaalt over de ontwikkeling van de schepen. M. R. Manders heldert het lot van een in de Waddenzee gezonken Oostzeevaarder op en de vondsten die bij opgravingen zijn gedaan. Wie er aanmonsterden op de schepen is te lezen in de bijdi-age van PC. van Royen en J, Litwin beschi-ijft Danzig. P. Schonewille tenslotte gaat in op de Nederlanders en de Oostzeecultuur. Tegelijk met het boek Goud uit Graan zijn twee tentoonstellingen ontwikkeld. De expositie Rijke lading, Plollands Welvaren is van 13 februari tot 9 mei te zien in het Nederlands Scheepvaartmuseum in Amsterdam. In dezelfdé periode loopt in het Drents Museum te Assen de tentoonstelling Het mysterie van een Oostzeevaarder. Op 12 februari wordteen symposium gehouden. Goud uit Graan. Onder redactie van R. DaalderE. van Eyck van Heslinga. J. T. Lindblad, P. Rogaar en P. Schoneiville. Uitgave Waanders, Zwolle. Prijs f45. Isbn 90-400-9247-8. Buitengebied is een wekelijkse bijlage over natuur en landschap, land- en tuinbouw, streektaal en streekcidtuur, architectuur en stedenbouw, recreatie en vrije tijd, Vragen, opmerkingen en suggesties zijn welkom bij de redactie van de PZC, postbus 18, 4380 AA Vlissingen, fax 0118- 470102, e-mail redactie@pzc.nl

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1999 | | pagina 27