Een ketter in de Gouden Eeuw is leven Nieuw millennium is al lang begonnen In de graftomben Tijd verdwijnt op de kalender Nieuwe roman Theun de Vries Rosita Steenbeek foto Roeland Possen gebroken. Bijna letterlijk gebroken: in de folterkamer van de Haarlemse autoriteiten wordt hij invalide gemaakt. Aanvankelijk lijkt het leven van Torrentius een feest. Na een moeizaam begin - hij ontworstelt zich aan het rooms- katholiek geloof en sluit een huwelijk dat snel mislukt - vindt hij zijn weg. Zijn schilderwerk bevredigt hefn. En in de kroegen spot hij vrolijk met alles dat naar godsdienst zweemt. Liefjes vindt hij gemakkelijk en hij heeft altijd geld. Hij verdient veel door erotische schildexijtjes te maken. Voor die softporno bestaat grote belangstelling. Met dit alles maakt hij veel vrienden, maar ook veel vijanden. Die tegenstanders wachten geduldig op een gelegenheid om hem ten val te brengen. Ze lokken zelfs nieuwe misdaden uit door een dominee in te zetten. De predikant bestelt een homo-erotisch schilderij bij hem en wint zijn vertrouwen door het christendom af te doen als 'Een hinkende dans op onbewezen dogma's'. De schilder wordt gearresteerd en op de pijnbank probeert men hem tot een bekentenis te dwingen. Liefst zag men de vrijdenker op de brandstapel, maar uiteindelijk legt men hem een lange gevangenisstraf op. Door tussenkomst van de Engelse koning en de stadhouder komt hij snel vrij. Hij leeft nog enige jaren, 'maar dan als spot- en schrikbeeld van zijn voormalig zelf'. Theun de Vries blijkt zeer begaan met zijn personage. Diens strijd wordt zijn strijd. De bladzijden over het proces zinderen van verontwaardiging, zoals de bladzijden over Torrentius' spotternijen tintelen van plezier. De roman klinkt bijna uitdagend. Alsof de Nestor van de Nederlandse literatuur wil bewijzen dat jeugdig enthousiasme geen kwestie is van leeftijd. Hans Warren Theun de Vries: Torrentius. Het feest en de storm - 272 pag./ gebonden/ 39,90 - Querido, Amsterdam het me veel had geholpen als ij tegen de politie had gezegd dó- ik onderzoek aan het doen voor mijn boek." Toen ze bij het ochtendglore; terugkwamen, moest Rosita ec; kelk accepteren, zodat ze mede. plichtig werd. „Die hebben gezamenlijk gelijmd." Wat d( tombaroli doen, wil ze nie goedpraten. „Het zijn dieven.' Maar Rosita Steenbeek is ervai overtuigd dat de grens tussen le gaal en illegaal in de handel va» archeologische vondsten nie zuiver te trekken valt. „Er zi^ tombaroli die werken in dracht van grote musea." Onlangs las ze een krantenbe richt over een op Sicilië pakte smokkelbende waarva v< professoren in de archeologie e gerespecteerde kunsthandels ren deel uitmaakten. „Een va hen had een schitterende vil! met dubbele muren waarin zenden kunstschatten verboi gen zaten." De meeste tombaroli zijn echl macho's, zegt Rosita. „Ze schep pen graag op over hun lichamt lijke la-acht en hun kennis va de Etruskische cultuur. Er zip er die visitekaartjes hebbe waar 'archeoloog' op staat. Vee grafrovers beweren dat rechtstreeks van de Etruske afstammen." Tijdens het schrijven aan haa boek bleek Rosita's beste vriec din, die ook in Rome woondi kanker te hebben. Ze overlea Bovendien overleed haar vrien Joop van Tijn in deze period „Hij was een echte kameraai iemand die er altijd als vanzei: sprekend was voor mij." De impliciete boodschap va haar roman is, dat wie het gr; ingaat, letterlijk tot op de bo dem van de rouw, weer ka sc doorleven. „Ik heb het zelf oo J. zo ervaren. Ik geloof zeker dat] verdriet alleen maar overwii als je het helemaal doorleeft, ben zelf een tijd erg somber g< D weest. Ik vond er niks meer aai or aan het leven. Ik dacht: het zc leuk geweest, maar nu is di ee voorbij. Dat gevoel van onveiai schilligheid heeft een paar ja: ki geduurd." Rouw en verdriet zijn een beet; sc weggedrukt in onze cultuur; ro mag er niet aan toegeveihi „Maar", vindt Rosita „in zo'm moeilijke periodebesef je ook cfw troostende kant van de dooiui dat je niet voor de eeuwighei di doorhoeft met deze ellende. Bro denk dat het leven alleen ma: le beter en leuker wordt als je d(A dood eenmaal accepteert. JilS merkt, als je zo'n diepe crisja hebt meegemaakt, dat je des Uv blijer bent met de mensen die t ;ij nog wel zijn: vrienden, familiéva Alles wordt minder vanzelfjve sprekend." Rosita herwon haar levenslusjd -. door het werken aan haar boekvc Ze raakte weer geïnteresseeri Bij het schrijven van haar eerst roman werd ze 'door de werke lijkheid voor de voeten gek pen', vindt ze achteraf. Schiv menrijk daarentegen is pu t fictie. Het schrijven ervan hef ze als een bevrijding ervare „Het was heel aangenaam om' voelen hoe zo'n boek groeit. 1* weet ik dat ik een roman ka di schrijven, zelfs al maak ik hele maal niks mee." Dat zit er voorlopig trouwen pi niet in. Rosita wil een pied-è terre in Amsterdam houder maar ze blijft ook in Rome wo nen. „Iemand zei tegen me: bent ergens pas echt thuis als j er mensen verloren bent. In Ro me heb ik zoveel herinneringei Maar ik zou ook wel een tij dj naar New York willen. En naa het Midden-Oosten, het oud Perzië. Ik denk dat ik veel ga rei zen, de komende jaren." Inge van den Blin Rosita Steenbeek: Schimmenrijk Roman - Uitg. Prometheus, 25 pag., f 34,90. Het einde van het jaar 1582 moet in Vlaanderen en de katholieke delen van Nederland een saaie bedoening zijn ge weest: in dat jaar werd in deze gebieden kerstmis overgeslagen. De ene dag was het nog 21 december 1582, de volgende dag was het ineens 1 januari 1583. Tien dagen, zo maar weg, en nooit meer teruggekregen. In andere delen van Europa werden de tien da gen al eerder geschrapt, in oktober 1582. En overal was iedereen van streek. In Frankfurt leidde het verlies van de tien etmalen zelfs tot relletjes. De ingreep was nodig om van de hopeloos verouderde Juliaanse op de thans nog steeds geldende Gregoriaanse kalender over te stappen. De op 1 januari 45 voor Christus door Julius Caesar ingevoerde kalender van 365 en een kwart dagen was ontzettend uit de pas gaan lopen met de werkelijke duur van het jaar, Overigens was de opwinding in 1582 niets vergeleken met de woede die bij de invoering van Caesars kalender om zich heen greep. 'De Kalender' is een boek dat keurig past in de huidige belangstelling voor het fenomeen tijd. Om de tot clan gebruikte Romeinse kalender aan te passen, liet Caesar in 46 voor Christus niet minder dan 3 extra maanden toevoe gen, waardoor dat jaar een duur kreeg van maar liefst 445 dagen. Het was, in de woor den van Caesar, het 'ultimus annus confu- sionis', het 'laatste jaar van de verwarring'. Door de toevoeging van die extra maanden moesten echter vervelend genoeg overal contracten worden opengebroken en de be volking vond het ook maar niets dat bij voorbeeld de gouverneur van Gallië ook in die extra maanden belasting hief. Het zijn enkele fraaie anekdotes uit het boek 'De kalender, op zoek naar de tijd' van de Amerikaan David Ewing Duncan, dat zojuist in Nederlandse vertaling is versche nen. Een boek dat keurig past in de grote belangstelling voor het fenomeen tijd, inge geven door de naderende millenniumwisse ling. Ook daarover weet hij smakelijke feitjes op te dissen, bijvoorbeeld over de vergissing die de abt Dionysius Exiguus (ca. 500- 560), een Scyth, maakte toen hij als eerste het begrip Anno Domini introduceer de. In zijn tijd was de nul nog niet bekend, waardoor hij de geboorte van Jezus Christus in het jaar 1 AD plaatste. Daarmee was in eens een heel jaar verdonkeremaand. Later bleek dat hij ook nog wat andere fout- jes in zijn berekening had gemaakt. De ech te geboorte van Jezus moet feitelijk met nog eens minstens drie jaar verder in de tijd te rug worden geplaatst. Wie het helemaal bij het rechte eind wil hebben zou daarom moe ten zeggen dat Jezus circa vier jaar voor Christus werd geboren. En dat het nieuwe millennium eigenlij kal in 1997 is begonnen. Duncan is een enthousiast verteller, hoewel soms iets te. Hij wil af en toe nog wel eens nodeloos een zijpad inslaan, maar meestal pikt hij de draad wel weer snel op. Fascine rend is te lezen hoe en waarom de kerkvor sten zich voortdurend tegen de door de we tenschap voorgestelde wijzigingen in de Juliaanse kalender verzetten, tot en met de protestantse. Zo duurde het bijvoorbeeld tot september 1752 voordat de Britten ein delijk overstag gingen. Zij moesten toen niet meer tien, maar zelfs elf dagen uit hun kalender schrappen. Maar nog fascinerender is misschien dat er altijd wel weer ergens iemand was die tegen beter weten in de kerken probeerde uit te leggen dat het oude Juliaanse systeem van geen meter deugde en dat met name Pasen, de opstanding van Christus, eeuwenlang op een verkeerde dag werd gevierd. En het is ronduit verbazingwekkend hoe in de loop der eeuwen verlichte geesten met hun des tijds zeer beperkte hulpmiddelen er bij hun berekening van de duur van het jaar soms maar hooguit enkele tientallen seconden naast zaten. Tijd kan tegenwoordig tot op de miljardst seconde worden berekend. Dat lijkt enigs zins op haarkloverij, maar wie. dankzl Duncan weet dat een miljardste seconde he equivalent is van ongeveer 30 centimete kan er al meer begrip voor opbrengen: mei stelle zich slechts de nauwkeurigheid voo waarmee bijvoorbeeld geland moet wordei op een vliegdekschip. En trouwens. ti]( heeft de mens al heel lang beziggehouden: a 13.000 jaar geleden kraste een Cro-Mag non-mens in de Dordogne-vallei in Frank- rijk kerfjes in een arendsbot. waarmee h: zeer waarschijnlijk de maanfasen vastleg de. De vertaling van Duncans De kalender ken' een paar zwakke plekken en slordigheder. maar die doen uiteindelijk niet af aan grote leesbaarheid van het boek. Aly Kno David Eiomg Duncan: De kalender, op zoek naa de t ijd. Vertaald door Harry Naus. 234 pag. Uitge verij BZZTöH, f 34,50. e zijn in Nederland trots op onze zeventiende eeuw. Een tijd van grote artistieke bloei en ongekende verdraagzaamheid, zo menen we. In zijn nieuwe roman Torrentius. Het feest en de storm laat Theun de Vries een aanzienlijk minder fraaie kant van deze periode zien. De in naam zo liberale Republiek kende een calvinistische variant van de Inquisitie. Torrentius, een vrijmoedige schilder, wordt daar het slachtoffer van. Theun de Vries. De meeste mensen moeten hun beroep opgeven wanneer ze een bepaalde leeftijd bereikt hebben. Een ongekend domme maatregel, die leidt tot een enorme teloorgang van ervaring en talent. Want laten we eens aannemen dat zoiets ook voor de literatuur zou gaan gelden. Gerard Reve en Harry Mulisch, Hella Haasse en Cees Nooteboom, Hugo Claus en Rudy Kousbroek, Rutger Kopland en Judith Herzberg: als zij en al die andere schrijvers op leeftijd moesten stoppen, zou de Nederlandse literatuur min of meer worden weggevaagd. Gelukkig laten zij zich niet tegenhouden. Zelfs Theun de Vries, die over een paar maanden 92 jaar wordt, denkt nog lang niet aan pensioen. Hij schrijft dóór, met een vreugde en een inzet die geen debutant hem zal verbeteren. De literaire loopbaan van De Vries is nauwelijks nog te overzien. Hij is al in 1924 begonnen met publiceren. In 1931 verscheen 'Rembrandt', zijn eerste roman, met een hoofdrol voor de befaamde schilder en diens zoon Titus. Hij heeft meer van deze kunstenaarsromans geschreven. In 'Ziet, een mens!' uit 1963 stond Vincent van Gogh centraal. 'Moergrobben' uit 1964 ging over een op een Jeroen Bosch geïnspireerde schilder. In 1998 verraste hij met 'De bergreis', over Hercules Seghers. En nu is er Torrentius. Het feest en de storm over de Hollandse schilder Johannes Torrentius (1589-1644). Dat is een slimme keuze van de auteur. Met een geromantiseerde levensbeschrijving van een beroemdheid, van iemand over wieiedereen zijn standpunt heeft bepaald, maakt men zich het verschrikkelijk moeilijk. De Rembrandt of Van Gogh die jij schept, zal immers meestal niet beantwoorden aan het beeld dat anderen van hen hebben. Een eigen Torrentius oproepen is veel eenvoudiger. Daarbij komt dat er betrekkelijk weinig over hembekend is, waardoor er veel ruimte blijft voor fantasie. En de paar regels die in de naslagwerken over hem te vinden zijn, wekken de nieuwsgierigheid. Hij werd in 1627 in Haarlem wegens zedeloosheid en godslastering tot twintig jaar cel veroordeeld, lees ik. Later, in Amsterdam, raakte hij nog eens in een proces verwikkeld. Torrentius' schilderijen werden in het openbaar verbrand. En dat alles gebeurde niet in een zwarte periode in onze geschiedenis, maar in die roemruchte Gouden Eeuw. Wat is hier aan de hand? Wat was dit voor een kunstenaar? Wat maakte hem zo gevaarlijk? Het is eigenlijk een wonder dat er zich niet eerder een romancier voor dit geval heeft geïnteresseerd. De Vries heeft nu deze kans dus wél gegrepen. Uiteraard was het een kolfje naar zijn hand. Niet alleen vanwege zijn belangstelling voor de zeventiende-eeuwse schilderkunst, maar ook vanwege de voorliefde waarvan hij in 1982 getuigde in het boek 'Ketters. Veertien eeuwen ketterij, volksbeweging en kettergericht'. Dat is precies wat hij van Torrentius maakt: een ketter. Deze ketter provoceert met zijn losse levensstijl, zijn provocerende atheïsme en zijn libertijnse schilderijen de conservatieve calvinistische burgers. Hun wraak was gruwelijk, zowel in de werkelijkheid als in het boek. Natuurlijk moest De Vries behalve de man óók zijn tijd oproepen. Dat doet hij met veel zwier. Af en toe duiken beroemdheden op. Frans Hals heeft een bescheiden rol en Jan Pietersz Sweelinck laat een Amsterdams orgel 'op diepe ademtochten zingen, ware hemelvluchten van harmonie'. De historische roman is een netelig soort literatuur. Zelfs een auteur die zich al zeventig jaar met het genre bezighoudt, raakt wel eens verstrikt. Soms kiest hij voor een archaïsche taal. Dat leidt tot uitspraken als "Je oorlam staat hier nog!' en 'Het is bijlo Torrentius!Des te meer vallen modieuze wendingen als 'item na item' uit de toon. Als altijd is De Vries' taal soms wat oubollig. Meisjes worden 'languit gelegd' en geliefden geven zich over aan 'het spel der spelen'. Daar staan vele bewogen, bijna poëtische passages tegenover. Mooi in Torrentius zijn de beschrijvingen van het landschap rondom Haarlem, dat de schilder op zijn paard verkent. Op zijn best is de auteur wanneer hij de kunstenaar aan zijn kunst laat werken. Het is bijna of je in het atelier van Torrentius aanwezig bent. De Vries' roman is het verhaal van een vrije geest die wordt letterkundige kroniek Rosita Steenbeek ging op pad met Toscaanse grafrovers en schreef een roman waarin de ze kunstdieven een kleurrijke ï'ol spelen. Het eigenlijk onder werp van Schimmenrijk is de dood. „Wie de graftomben in gaat, vindt daar niet de dood, maar het leven." Haar eerste boek, 'De laatste vrouw', ging over de liefde. Het verscheen in 1994 en kreeg nog al wat publiciteit omdat het de opzienbarende relaties behan delde die de schrijfster had met twee wereldberoemde, veel ou dere kunstenaars: Alberto Mo ravia en Federico Fellini. Rosita Steenbeek, geboren in Utrecht en opgegroeid in Amersfoort, woont het grootste deel van het jaar in Rome. Daar werkt ze als vertaalster Itali aans-Nederlands. Ze is ook re gelmatig bij haar ouders in Amersfoort. Voor de promotie van haar nieuwe boek betrok ze tijdelijk haar oude etage in Am sterdam. Een vreemde ervaring. „Ik heb het gevoel dat ik in het decor van een vorige levensfase woon." Omdat de verwarming in haar studentenhuis kapot is, spreken we af in café Luxem bourg. Rosita, elegant gekleed in nauwsluitend zwart, is nieuws gierig naar de reacties op haar tweede boek, dat deze week uit komt. Schimmenrijk gaat over de dood. Verschillende mensen hadden het haar afgeraden, een roman over dit onderwerp. „Dat wordt gezeur, zeiden ze." Ze deed het toch en gelijk had ze. Schimmenrijk is een onder houdende roman geworden waarin dood, rouw en verlies onontkoombaar hun rol spelen. De schrijfster kon er niet om heen, in haar leven. Moravia overleed, Fellini overleed, nog een goede Romeinse vriend overleed. Het ging maar door. „Hoe leef je verdei'als de men sen van wie je het meest houdt, dood gaan?" Dat was de vraag waarvoor ze zich gesteld zag. Een universeel thema. Iedereen krijgt immers vroeg of laat de dood op de stoep. Maar Schim menrijk werd geen realistisch verslag van een rouwproces. Het is een eigentijdse roman met een detectiveachtig element. De hoofdpersoon is een jonge vrouw, Lisa. Zij heeft een relatie met Lorenzo, een Toscaanse ar cheoloog die onder enigszins suspecte omstandigheden om het leven komt. Lisa, overmand door verdriet, zoekt een jeugd vriend van Lorenzo op, een grafrover. Met hem gaat ze mee de Etruskische grafmonumen ten in. Lisa ontdekt dat wie de tomben bezoekt niet de dood, maar het leven vindt. Voor het schrijven van haar boek verdiepte Rosita Steen beek zich in de geschiedenis van de Etrusken, een antiek volk waar niet zo veel van bekend is. De bloeitijd van deze rijke cul tuur lag rond 500 voor Christus, in het huidige Toscane. „Ik was al lang gefascineerd door de Etrusken, ook omdat hun cultuur helemaal verdwe nen is. Dat geeft het volk iets mysterieus. En ik was getroffen door de speelsheid van hun kunst, die heel modern aan doet." Als voorbeeld noemt ze een vaas, versierd met een rand vis sen waarvan er een met zijn kop naar beneden duikt. Schaaltjes in de vorm van een hert, een hondje of een eend. Een parfum flesje in de vorm van een moeder met kind. Rosita Steenbeek legde contact met Toscaanse tombaroli, graf rovers, en ging met ze mee de rijk aangeklede graven in. „Ita lië ritselt van de grafschenners. Wat zij doen is natuurlijk ille gaal, maar ik heb aan den lijve ervaren hoe spannend het is." Ze mocht zelfs met zo'n boeven- bende mee op een speciale tocht met oud en nieuw. Gekleed in overall en kaplaarzen, zaklamp en spa bij de hand plus een wek ker die om 'twaalf uur afging. Als ze waren gesnapt, was ze zuur geweest, beseft de schrijf ster. Lachend: „Ik denk niet dat Rosita Steenbeek: „Nu weet ik dat ik een roman kan schrijven, zelfs al maak ik helemaal niks mee." foto Marjon de Melker vrijdag 15 januari 1999

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1999 | | pagina 10