Liefde tussen de paperassen natuurjournaal
PZC
DuresngsDJBd
Natuur speelt in op
invallende winter
Kosten en baten van fietsverlichting
J
zee land V
30
-m
woensdag 25 november 1998
door Lou Vleugelhof
Het zal je gebeuren dat je als
zoon de opdracht krijgt van je
vader om zijn boeken en papieren
wat op orde te brengen en dat je
daar in de wanorde van jarenlang
opgestapelde paperassen de
liefdesgedichten vindt uit zijn
vroege jeugd. Dit overkwam de
jonge Simon van Beaumont bij de
verhuizing van zijn vader van
Middelburg naar Dordrecht.
De zoon kende de vader
waarschijnlijk het meest als een
nogal deftige, zeer gerespecteerde
patriciër, een regent van de oude
stempel, de hoogste ambtenaar
van de stad Middelburg, de
pensionaris en als de veelal
afwezige vader die als lid van de
Staten Generaal, als speciaal
afgezant van de republiek in
Zweden, Polen en Duitsland de
belangen van de Staat diende.
En daar vindt de jonge Simon
schrijfsels waar de oude Simon
zich in zijn jeugd aan had
bezondigd, drieëndertig erotische
sonnetten, waarvan negen in
vloeiend Frans alsof het zijn
moedertaal was. Met rooie oortjes
zal de jonge Simon van de ene
verbazing in de andere zijn
gevallen; de statige, publieke
figuur die hij kende ten prooi aan
zulke heftige emoties!
Puntdichten
Hij wist dat zijn vader gedichten
had geschreven. Dat zijn vader
zich zelfs door zijn vriend Jacob
Cats had laten overhalen om in het
Zeeuwse Liedboek bij uitstek, de
Zeeusche Nachtegael, een aantal
gedichten te publiceren. Bij dit
debuut was het gebleven. De zoon
wist ook dat zijn vader af en toe in
zijn schaarse vrije tijd nog puntige
korte versjes schreef, epigrammen
of puntdichten zoals ze wel
genoemd werden. Hij vond er
tientallen van terug tussen de
officiële ambtelijke stukken en in
boeken als bladwijzers. Deze
gedichtjes lieten ook een
persoonlijke kant van zijn vader
zien. Zijn gevoel voor humor, zijn
levendige geest, zijn vermogen tot
synthese en beknoptheid. Zijn
humor was soms gekruid met
goedlachse boertigheid, soms op
het onnette af, hij was scheutig
met wijze levenslessen en vond
zijn gedichten maar grillen en
dwaasheden. Het laatste
puntdicht dat hij aantrof luidde:
De lezer, mogelijk, zou willen,
Dat ik hem dichtte nog meer
grillen,
Maar neen hij neme dit voor 't
leste:
De korste divaasheid is de beste.
De zoon wilde de uitgave van alle
gedichten verzorgen. Natuurlijk
met inbegrip van alle
jeugdzonden. Vader Simon voelde
er aanvankelijk helemaal niets
voor om de strapatsen van zijn
jeugd nog eens op te rakelen en
den volke prijs te geven. Of hij
toch uit ijdelheid gezwicht is of
omdat zijn zoon hem voor het blok
zette van 'alles of niets', laat zich
raden. Zeker is dat hij uiteindelijk
De omslagprent van De Zeeusche Nachtegael, het Zeeuwse Liedboek bij uitstek, waarin ook een
aantal gedichten van Simon van Beaumont werd gepubliceerd.
Met het dalen van de temperatuur is het aantal sperwer sterk toegeno
men in de Zeeuwse polders. Ook in de bebouwde kom laat de sperwer
zich vaak zien. foto Chiel Jacobusse
instemde met de publicatie.
Zo verschenen in 1638 alle
gedichten die Simon van
Beaumont tot dan toe geschreven
had, onder de titel 'Horae
succisivae' of 'Tyts-
snipperinghen'. De vertaling van
Horae succisivae is even duidelijk
als vrij; misschien was succesvol
als vertaling van succesivae wel
een onderliggende betekenis. In
elk geval waren het welbestede
uren geweest die Simon van
Beaumont aan de Muze gewijd
had, ook al lagen ze versnipperd
over tientallen jaren.
Hij was intussen zestig jaar en
begon nog eens een nieuwe
periode van zijn leven als opvolger
van de beroemde Raadpensionaris
van Rotterdam, Hugo de Groot,
die na zijn gevangenzetting op het
Slot Loevestein in 1618 nog steeds
niet vervangen was. De sympathie
van Simon van Beaumont was
altijd aan de zijde van de
vermoorde Van Oldenbarnevelt
geweest. Een opvallend
verschijnsel in het Orangistisch
Zeeland! En waarschijnlijk een
rem op zijn carrière; hij werd om
'onbekende' reden in 1618 geen lid
van de Hoge Raad, en bleef bijna
dertig jaar op zijn landelijk gezien
bescheiden post van pensionaris
van Middelburg. Rotterdam was
kennelijk zijn sympathie voor Van
Oldenbarnevelt niet vergeten en
wist zijn bestuurlijke kwaliteiten
op hun juiste waarde te schatten.
Nog bijna twintig jaar bracht hij
'succesvolle uren' in Rotterdam
door als pensionaris en vond zelfs
nog snippers tijd om zijn Tyts-
snipperinghen aan te vullen met
nieuwe gedichten.
Voor zijn erotische sonnetten
waarmee de bundel opent moeten
we terug naar zijn studententijd.
Als achttienjarige vinden we hem
ingeschreven als rechtenstudent
in Leiden. Vier jaar later in 1596
promoveert hij in de beide rechten
aan de universiteit van Orléans,
evenals zijn latere ambtgenoot en
vriend Jacob Cats. Hij had
ongetwijfeld belangstelling voor
de letteren. In Frankrijk leert hij
de poëzie van de moderne Franse
dichters kennen, de dichters van
de Pléade, Ronsard, Du Bellay, en
Du Bartas. Hij leert het in Holland
nauwelijks nog bekende sonnet
kennen en toont zich plotseling
een volleerd beoefenaar van dit
genre, als hij tot over zijn oren
verliefd wordt op een meisje van
wie we alleen weten dat ze mooi
was en Elisabeth heette. De liefde
werd helaas niet beantwoord. De
onbeantwoorde liefde, het oudste
en tevens vruchtbaarste thema uit
de erotische literatuur leverde de
verliefde Simon een cyclus van
drieëndertig sonnetten op.
Literair een hoog rendement,
wanfHet plotseling oplaaiende
vuur was snel weer gedoofd. De
Hoe is het mogelijk...
Hoe is het mogelijk dat in zulken korten stond
Door één keer maar te zien, mijn hart zo is ontstoken?
Hoe is het mogelijk dat zo weerloos is gebroken
Al mijn standvastigheid die zo diep leek gegrond
Zoals een man ben ik die kloek en goed gezond
Naar lichaam en naar geest en weet van geen gebreken,
Plotseling voelt dat al zijn krachten zijn bezioeken
En zijn beklemde borst met 'n gifpijl is gewond.
Maar was 't niet ever\vreemd dat het ijselijk aanschouwen
Van het Medusa-slangenhoofd, in dodelijk benauwen,
tot een stenen beeld verhardde die het zag?
Zou dan het liefdesvuur in mij niet zijn gerezen
Door het stralende gezicht van het allerschoonste wezen
Dat meer zelfs dan de zon verlicht de klare dag?
Simon van Beaumont
uit: Horae succisivae of Tyts-snipperinghen' 1638
verliefde dichter weet er
uitdrukking aan te geven in de
nieuwe zoetvloeiende stijl van het
Renaissancistisch sonnet dat de
hoogtepunten van de
zeventiende-eeuwse lyrische
poëzie aankondigt.
Raffinement
Alle nieuwe stijlmiddelen die via
de Klassieke, de Italiaanse en
Franse poëzie beschikbaar
komen, weet hij met grote
perfectie en raffinement aan te
wenden. Ik noem de dramatische
toonzetting door de driemaal
herhaalde retorische vragen. De
breed uitgewerkte vergelijking
(de homerische) in het tweede
kwatrijn. Het dramatisch effect
van de antithese tussen de
ogenblikkelijke verstening bij het
zien van het Medusahoofd en het
plotseling oplaaien van het
liefdesvuur bij het eerste zien van
de geliefde.
Het beeld in het laatste terzet van
de geliefde als de zon die de klare
dag brengt, vinden we later bij
Hooft terug, als hij het gezicht van
de geliefde de zon noemt, en - zo
exclusief is verliefdheid wel - de
andere vrouwen voor hem de
nacht zijn.
Simon van Beaumont vond troost
en genezing in zijn sonnetten.
Zonder het liefdesverdriet dat tot
de wezenlijke, maar meestal
voorbijgaande ervaringen van de.
mens hoort, zou de mensheid
menig kunstwerk gemist hebben
Zijn zoon die de publicatie ervan
doordreef, heeft zijn vader
waarschijnlijk door de
liefdesklachten uit diens jeugd
beter leren kennen dan door zijn
lange succesvolle carrière.
door Chiel Jacobusse
De sterk gedaalde
temperaturen van de
afgelopen week zorgen voor de
nodige ontwikkelingen in de
natuur. Trekvogels arriveren in
snel tempo, en andere soorten
verdwijnen ineens. Soorten die
nieuw verschijnen vallen direct
op, maar om er achter te komen
welke soorten met de inval van de
vorst vertrekken is systematisch
onderzoek nodig. Kieviten
bijvoorbeeld trekken in de winter
heen en weer met de vorstgrens,
maar het is zeker niet zo dat nu de
laatste kievit uit onze omgeving
vertrokken is. Wel is het opvallend
dat ze in het weiland massaal
gezelschap gekregen hebben van
goudplevieren. Die zijn niet pas
kortgeleden gearriveerd, maar het
lijkt er wel op dat momenteel de
aantallen sterk oplopen.
De goudplevier is familie van de
kievit, maar dat is alleen bij
vogelaars bekend. De vogels
lijken weinig op elkaar en het feit
dat ze in gemengde groepen
voorkomen zegt niet zoveel. Want
ook kramsvogels of spreeuwen
zitten vaak samen met kieviten en
goudplevieren in het weiland.
Veelal lijken kievit en goudplevier
zich niets van elkaar aan te
trekken, maar deze week zag ik
een kievit en een goudplevier in
een verwoed gevecht gewikkeld.
Wellicht dat ze elkaar toch als
voedselconcurrent beschouwen.
Ook ganzen en zwanen nemen
sterk in aantal toe zodra het
kouder wordt. Kleine zwanen
vinden dit jaar hun kostje gekocht
op de akkers waar door de
overvloedige regenval en de
daarop volgende vorst de oogst is
achtergebleven. Ook riet- en
kolganzen doen zich trouwens
graag tegoed aan oogstresten
zoals aardappelen en bietenloof
Voor oogsten die toch al als
verloren beschouwd moeten
worden is dat ook geen enkel
bezwaar. Hoe meer de ganzen en
zwanen ervan opeten, des te beter
door Bart Mullink
Als computerhobbyisten het
spelletje Carmageddon op
straat in praktijk gaan brengen,
kunnen fietsers maar beter
zorgen dat ze aan de aandacht
ontsnappen. Hun verlichting
doet het gelukkig vaak toch al
niet. Maar om hun zichtbaarheid
verder te verminderen, moet ook
korte metten worden gemaakt
met de achterreflector,
reflecterende pedalen, het witte
achterspatbord en zijreflectie.
De wetgever heeft er met deze
attributen voor gezorgd dat de
Nederlandse fiets is veranderd in
een kerstboom. Laat een
snoodaard hierop zijn
koplampen vallen, dan is er geen
ontkomen aan.
Het is goed bedoeld. De
traditionele voor- en (vooral)
achterlichtjes zijn
onbetrouwbaar. Daarom werden
in de loop van de jaren steeds
nieuwe attributen bedacht en
verplicht gesteld om zichtbaar te
blijven. Als onderweg het
achterlicht bezwijkt, blijft zo
nog een hoop oplichtend
materiaal over. Komt dit in
beeld, dan weet de automobilist
wat hem te doen staat.
Dat hel met de verlichting van
veel fietsen slecht gesteld is, kan
iedereen op straat met eigen
ogen vaststellen. Tellingen van
de Stichting Wetenschappelijk
Onderzoek Verkeersveiligheid
(SWOV) wezen het een paar jaar
geleden ook uit. In 45 procent
van de gevallen voldoen
verlichting en/of reflectie niet
aan de wettelijke eisen. SWOV-
onderzoeker Chris Schoon geeft
aan dat dit cijfer niet erg
nauwkeurig is. „Om snel aan
gegevens te komen is gekeken op
plaatsen waar veel fietsers
langskomen - in de steden - en
die zijn niet representatief." Hij
verwacht in het buitengebied
een gunstiger beeld. Dat is daar
ook hard nodig, geeft hij aan,
want de openbare verlichting is
er minder en auto's rijden er
harder. Dan zonder licht fietsen
is spelen met vuur. Aan de andere
kant denkt Schoon dat in de
bebouwde kom de invloed van
verlichting op de veiligheid niet
groot is. „In goed verlichte
steden wordt de fietser als gehéél
eerder opgemerkt dan het lampje
dat brandt."
Meer risico's
Verkeerspsycholoog Wouter F.
Schmidt, werkzaam bij TNO,
sluit bovendien niet uit dat extra
veiligheid door brandende
verlichting teniet wordt gedaan
doordat verlichte fietsers, zich
bewust van hun goede
zichtbaarheid, meer risico's
nemen. Schmidt promoveerde
onlangs aan de Universiteit van
Amsterdam op een proefschrift
over beïnvloeding van
verkeersgedrag. Volgens hem
maakt elke weggebruiker voor
zichzelf een kosten-
batenanalyse. Dat betekent dat
fietsers onverlicht rijden als zij
menen dat het risico daarvan
niet opweegt tegen de moeite die
het kost om de verlichting
brandend te houden.
Niet alleen met licht aan fietsen
brengt echter kosten met zich
mee. Een groot aantal
organisaties voert momenteel
samen de actie 'Val op, fiets
verlicht." De politie controleert
in deze tijd intensief en schroomt
niet bonnen te schrijven. Dat
geld had ook bij de fietsenmaker
uitgegeven kunnen worden. Dit
soort acties heeft succes, maar
dat is tijdelijk, erkent de
regiocoördinator Zeeland van
Veilig Verkeer Nederland, Bas
Vroonland. „Die bekeuringen,
dat gaat als een lopend vuurtje
rond. Helaas is de ervaring is dat
het effect na verloop van tijd
weer wegebt. Om de aandacht
vast te houden is permanente
controle nodig."
Schmidt gelooft niet in dat
laatste. De politie moet, net als
bij de aanpak van het
hardrijden, héél veel controleren
voor een redelijke pakkans. „Het
is de vraag of men dat de moeite
waard vindt, want de politie is
ook hard nodig voor andere
taken." Hij verwacht wel
resultaat van verlaging van de
'kosten' in de kosten-
batenanalyse van de fietser,
bijvoorbeeld door op
politiebureaus gratis
reparatieservice te verlenen.
Publieksvoorlichting is een
andere weg om het gedrag van
weggebruikers te beïnvloeden.
Dezer dagen wordt er niet alleen
bekeurd, maar zijn er spotjes op
tv, worden er posters geplakt en
worden de media bestookt met
persberichten die resulteren in
artikelen over het gevaar van
rijden zonder licht. Schmidt
denkt dat dit wel even indruk
maakt, maar de ervaring met
voorlichtingscampagnes als
deze is, dat het effect snel
wegzakt.
Bovendien zijn de genoemde
cijfers over de
veiligheidsrisico's niet keihard.
Volgens Schoon is het niet
mogelijk aan te tonen wat het
verband is tussen ongevallen en
het ontbreken van verlichting,
onder meer omdat de registratie
van fietsongevallen gebrekkig
is.
Vastgesteld is dat in 1997 in heel
Nederland 2518 fietsers in het
ziekenhuis moesten worden
opgenomen. Het aantal
dodelijke slachtoffers bedraagt
242. Eenvijfde van alle
slachtoffers fietste in het
donker. Dat lijkt weinig, maar
er is nu eenmaal een sterke
relatie tussen het aantal
slachtoffers en de
verkeersdrukte. In deze tijd van
het jaar is het ook in de drukke
ochtend- en avondspits donker.
's Morgens zien automobilisten
minder door beslagen ruiten,
slaap in hun ogen en haast om op
tijd op het werk te komen, 's
Avonds rijden ze de stress van
zich af. Alle reden dus voor
fietsers om zich daar opvallend
tussen te begeven.
De fietser moet zorgen dat hij of zij opvalt tussen de automobilisten.
foto Lex de Meester
'voor de boer, want vooral
achtergebleven aardappelen
kunnen in volgende jaren erg
hinderlijk zijn. Dat komt onder
meer omdat ziekteverwekkers
gretig toeslaan als op één en
hetzelfde perceel meerdere jaren
aardappelen groeien.
Sperwers
Opvallend is het grote aantal
sperwers dat gelijktijdig met de
intrede van de vorst vanuit het
noorden gearriveerd is. Ze laten
zich op de meest onverwachte
plaatsen zien; van de berm van de
vierbaansweg, tot langs de rand
van een drukbezocht stadspark.
Met zijn pijlsnelle vlucht is de
sperwer een geduchte jager, die bij
verrassing zijn prooien
verschalkt. De vogel voert zijn
verrassingsaanvallen uit in
terreinen waar zijn prooien hem
niet kunnen zien aankomen.
Vandaar dat de sperwer zich ook
veel in tuinen en tussen
huizenblokken ophoudt. Zijn
verrassingstactiek wordt daar
echter ook vaak de vogel zelf
noodlottig. Sperwers vliegen zich
heel vaak dood tegen een raam en
het komt herhaaldelijk voor dat ze
in een loods of schuur belanden, in
de veronderstelling dat het maar
een doorgang is. Als er ramen in
het dak zitten kan een sperwer
dagenlang proberen om via die
ramen naar buiten te komen en er
zijn verschillende voorbeelden
bekend van sperwers die
verhongerden omdat ze in een
loods geen uitgang meer konden
vinden.
Over verhongeren gesproken: in
de tuin is weer overduidelijk te
merken dat schraalhans
keukenmeester wordt in de
winterse natuur. Bleven de
kaaskorstjes een paar weken
geleden nog dagenlang liggen
voordat ze ontdekt werden, nu
strijkt er binnen een paar minuten
een troep hongerige spreeuwen
neer als de restanten van het
ontbijt naar het gazon verhuizen.
Geen wonder: in een koude nacht
verliezen sommige kleine vogels in
één klap zo'n tien procent van hun
lichaamsgewicht en het vergt
uiteraard heel wat inspanning om
dat weer bij te tanken. Echt
honger lijden de vogels overigens
nog niet. Dat gevaar ontstaat pas
bij een langdurige vorstperiode,
en dan vooral als er sneeuw ligt.
De meeste paddestoelen hebben
van het koude weer sterk geleden.
Inktzwammen en zwavelkoppen
waren binnen een dag allemaal
verdwenen. Heel anders is dat met
het fluweelpootje. Dit fraai oranje
paddestoeltje met zijn
zwart flu welige steel verschijnt
pas massaal als de eerste
nachtvorsten achter de rug zi j nen
het is nu alweer op tal van stobben
en tronken verschenen. Het klein
judasoortje, dat op abelentakken
tussen het snoeihout in onze tuin
prijkt, lijkt zich van de vorst
helemaal niks aan te trekken. De
ruggelings aan de takken
vastzittende hoedjes staan er nog
net zo mooi bij als een paar weken
geleden, en dat is meer dan je van
de verwante gewone judasoren
kunt zeggen. Die raken bij matige
vorst stijf bevroren, en als
vervolgens de dooi inzet worden ze
slap en vallen van de bomen af.
Merkwaardig trouwens zoals die
takkenbewonende paddestoeltjes
elk hun eigen specialisatie aan de
dag leggen. Judasoren groeien
veelal aan takken van dode of
levende vlieren van een paar
centimeter doorsnede. Het klein
judasoortje is beperkt tot
populieren en abelen en groeit
vrijwel nooit op takken die dikker
zijn dan een centimeter. Die twee
zullen elkaar in elk geval wel nooit
beconcurreren.