Tsukiyama tussen culturen
Slechts een
grote stapel
woorden
Debuut van Erika Veld
is meteen wereldboek
Op Jagtlust was
het altijd feest
PZC
Inhaalrace van
Colum McCann
kunst cultuur
14
vrijdag 20 november 1998
Gail Tsukiyama vindt het natuurlijk
verbazingwekkend dat juist hier in
Nederland zoveel exemplaren van haar
boek De tuin van de Samoerai zijn
verkocht. „Je schrijft zo'n boek en stuurt
het de wereld in. Je kunt nog wel volgen
wat ermee gebeurt in je eigen omgeving.
Maar dat het dan ergens ver weg in een
heel andere cultuur zo goed wordt
ontvangen... Dat is heel gek. En heel
leuk natuurlijk."
De tuin van de Samoerai is haar
tweede boek. Het verscheen
in 1996 in Nederlandse vertaling
bij uitgeverij Atlas, die het nu één
van de best lopende titels uit het
fonds kan noemen. Onlangs ver
scheen de vierde druk. Al met al
zijn er zo'n tienduizend exempla
ren van verkocht, terwijl er nooit
een grote promotie-actie is ge
weest.
Vorige maand verscheen haar der
de boek - Droomnachten - terwijl
momenteel hard wordt gewerkt
aan de vertaling van Tsukiyama's
eerste roman 'Women of the Silk'.
Gail Tsukiyama is bezig met haar
vierde roman, dat een vervolg
wordt op haar eerste boek.
Tsukiyama: Women of the Silk'
gaat over de subcultuur van vrou
wen die rond de eeuwwisseling in
de Chinese zijde-industrie werk-
ten. Heel geëmancipeerde en zelf
standige vrouwen. Veel lezers heb
ben mij gevraagd daar een vervolg
op te schrijven, dus dat ben ik nu
aan het doen."
Onbewust
De boeken van de 41 jaar geleden
in San Francisco geboren
Tsukiyama zijn doordrenkt van de
Chinese en Japanse cultuur. Dat is
niet zo gek als je bedenkt dat haar
vader van Japanse afkomst is en
haar moeder uit China komt. „En
toch is dat grotendeels onbewust
gebeurd. Ik heb nooit zo nage
dacht over mijn Aziatische af
komst. Ik ben opgegroeid in een
heel multiculturele omgeving - in
een Chinese cultuur. Mijn moeder
kwam uit Hong Kong en uiteinde
lijk is haar hele familie naar Ame
rika gekomen. De Japanse cultuur
staat verder van mij afDus op dat
punt heb ik voor mijn boeken veel
research moeten doen."
Hokjes
„Het schrijven van De tuin van de
Samoerai heeft mij alles geleerd
over de Japanse cultuur. In Amex-i-
ka wordt ik wel ingedeeld bij de
groep Asian American, maar in
dat soort hokjes denk ik zelf hele
maal niet. Straks gaan ze me nog
indelen bij de groep linkshandige
schrijvers. Toch is het wel logisch
dat ik gezien de inhoud van mijn
boeken wordt ingedeeld bij de
Asian American schrijvers zoals
Amy Tan en Maxine Hong Kings
ton. Ik ben ook blij dat ik met meer
dan één cultuur ben opgegroeid -
dat ik heel wezenlijk met andere
tradities en waarden in aanraking
ben gekomen." Toch is het niet on
denkbaar dat zij in haar boeken
nog eens een echte Anglo-Saksi-
sche traditie gaat omarmen:
„Ik heb nog een diepe wensik wf
ooit nog een soort detective schrij
ven, een mystery." Ze schiet inde
lach: „Misschien wordt het feit dal
ik links ben wel het thema... Dan
word ik inderdaad de schrijfster
van linkshandige mysteries."
Renée de Borst
Gail Tsukiyama. De tuin van de So-
moerai en Droomnachten - Uitgeven.
Atlas, prijs respectievelijk 36,90
f 39,90.
De bij de jonge uitgeverij
Aristos gepubliceerde ro
man Klein, stil en wit van Erika
Veld werd vorige maand tijdens
de Buchmesse in Frankfurt ver
kocht aan Duitsland en Honga
rije. Zeven andere landen na
men een optie op het boek, dat
inderdaad pas maandag in de
boekhandel ligt. Daarmee
schaart Veld, die in de jaren '60
cum laude aan de Groninger
kunstacademie Minerva afstu
deerde, zich in het rijtje Lulu
Wang en Elle Eggels.
Zelf heeft Veld een ander rijtje in
het hoofd: J. Bernlef, Inez van
Dullemen enErika Veld. Hoewel
uit een ander perspectief, schre
ven ze alledrie een roman over
dementie: Bernlef in 'Hersen
schimmen' vanuit een demen
tiepatiënt, Van Dullemen in
'Vroeger is dood' vanuit het per
spectief van een dochter die na
het overlijden van haar demen
terende vader terugkijkt op het
leven van haar ouders en Veld
die de belevenissen optekent
van beeldend kunstenares San
dra, die samen met haar zus de
verzorging op zich neemt van
een dementerende vader en een
dementerende moeder.
Met name de verzorging van de
vader geschiedt aanvankelijk
met frisse tegenzin: „Hij lijkt
een oude klootzak." Pas later
blijkt dat hij zijn bokkige ge
drag gebruikt om zijn aftakeling
te camoufleren. „Zou jij niet
woedend worden als je zoiets
overkwam?" Veld (1948) wel. En
ze laat er geen misverstand over
bestaan: haar zal het niet over
komen. Haar huisarts heeft ze
op het hart gebonden dat hij het
haar 'recht in het gezicht' moet
zeggen wanneer ze dement aan
het worden is. „Dan neem ik zelf
mijn maatregelen wel. Ik hoop
dat ik dat dan op kan brengen."
Want al is Klein, stil en wit dan
een roman en zijn de vader en de
moeder in het boek niet haar va
der en moeder, en al heeft ze heel
veel voorvallen verzonnen. Veld
Erika Veld: „Als ze mij een koude trut vinden in dit boek, dan denk
ik: so what?" foto Chris van Houts
geeft grif toe dat ze dit niet had
kunnen schrijven als ze niet zelf
in aanraking was gekomen met
dementie. En het boek is nu wel
iswaar ruim een half jaar vol
tooid, maar sindsdien heeft het
aftakelingsproces zich bij haar
ouders onverdroten voortgezet.
„En de werkelijkheid is schrij
nender dan je ooit kunt verzin
nen."
Ook deed ze in Amsterdam re
search voor het boek in verzor
gingstehuizen. Ze sprak met
hulpverleners, maar ook met fa
milieleden die een vader of moe
der in zo'n tehuis hebben ge
stopt. „Nou, zo moet je het écht
niet zien. In 99 procent van de
gevallen 'stoppen ze hun ouders
niet in een tehuis'. De meesten
zijn echt tot het alleruiterste ge
gaan. Maar je wordt helemaal
gek. Je kunt iemand die demen
teert op den duur geen moment
meer alleen laten."
Stenen
Natuurlijk zijn er ook kinderen
die het van lieverlee een zorg zal
zijn wat er me pa of ma gebeurt.
Veld beschrijft dat in haar ro
man aan de hand van de lotge
vallen van de vader. De man is
een botterik die ernstig verloe
dert, in zijn broek poept en zich
nooit al te veel van zijn kinderen
heeft aangetrokken. „Daar is de
gezondheidszorg dus absoluut
niet op ingesteld, hè? Men gaat
er heel gemakkelijk van uit dat
de familie eer. patiënt wel op
vangt. Als ze dat niet kunnen of
willen, is er een groot probleem.
Ik woon in Amsterdam. Ik kan
moeilijk iedere dag tweeënhalf
uur in de trein heen en tweeën
half uur terug."
Die instelling kenmerkt ook
Sandra in Klein, stil en wit. „Ja,
als ze mij een koude trut vinden
in dit boek, dan denk ik: so
what? De omgeving neemt het
vaak de kinderen kwalijk als een
van de ouders opgenomen
wordt. Vrienden en buren die
zeggen: 'ach, zo erg is het toch
niet.' Mede daarom heb ik dit
boek geschreven. Ik wil laten
zien hoe het is."
Bram Hulzebos
Erika Veld: Klein, stil en wit - Uitge
verij Aristos Amsterdam, 144 pag..
f29,90.
Toen de Ierse schrijver Colum McCann een tiener was,
moest zijn vader voor werkzaamheden zo nu en dan
naar de Verenigde Staten afreizen. De vreugde was groot
toen vader McCann een stapeltje boeken voor zijn zoon
had meegenomen. ,,Op school bestudeerden we Beckett,
Shaw, Joyce, maar toen las ik plotseling romans van
Kerouac, Ginsburg en Burroughs."
Een wereld ging voor hem open,
alhoewel hij op dat moment
nog niet het plan had opgevat om
zélf fictie te schrijven. Dat plan
ontstond pas op zijn 21ste toen hij
besloot Ierland achter zich te laten
en naar de Verenigde Staten te
gaan. Er was alleen één probleem:
„Ik kon geen woorden vinden, om
de eenvoudige reden dat ik niet
veel had meegemaakt.En dus be
gon voor Colum McCann een in
haalrace die tot nu toe eindigde in
de metro tunnels van New York.
McCann schreef er een roman
ovex-, Het verre licht, die eerder dit
jaar in een Nederlandse vertaling
verscheen. Een gesprek met deze
Ier leidt daarom al snel naar de
duistere kanten van de Ameri
kaanse maatschappij. „Ik ben
weggegaan uit Ierland om iets van
de wereld te zien. En dat is me ge
lukt."
Tot zijn 21ste woonde hij in zijn
geboorteplaats Dublin, maar
daarna besloot Colum McCann de
wijde wereld in te trekken. Hij
nam ontslag bij het dagblad 'Irish
Times' en vertrok naar de Verenig
de Staten, waar hij allerlei klusjes
opknapte om in zijn levensonder
houd te voorzien. McCann werkte
in Massachussets als taxichauf-
feur, in Detroit als portier in een
hotel. Daarna fietste hij in twee
jaar van Texas naar Mexico en van
Canada naar Californië, onder
weg werkend als schilder of
pompbediende. Vervolgens ging
hij een tijd in Japan wonen, waar
hij zijn debuut, de verhalenbundel
Visseti in de nachtzwarte rivier,
schreef. De afgelopen vier jaar
woonde hij in New York. Daar
werkte McCann aan Het verre
licht, een roman over de daklozen
in de metrotunnels van deze stad.
Colum McCann (33) informeert
meteen aan het begin van het ge
sprek naar de voetbalteams uit
Nederland. Ik vertel hem het treu
rige verhaal over F.C. Groningen.
„Mijn elftal is het afgelopen jaar
ook gedegradeerd." Maar Colum
McCann woont nu toch al vier jaar
in New York? „Ja, maar mijn hart
ligt nu eenmaal in Ierland. En mijn
vader was een professionele spe
ler. Hij was de doelman van Charl-
ton Athletic, een kleine Engelse
ploeg. Ik ben dus opgegroeid met
voetbal. Ik denk dat ik op dit mo
ment de enige fan op de wereld ben
van Stoak City, ook een kleine
ploeg uit Engeland. Eigenlijk is
het heel vreemd om je te i-ealiseren
dat je in Ierland bent opgegroeid
en je helden uit Engeland komen.
Ik associeer die spelers blijkbaar
niet met Engeland."
Opeenstapeling
Of hij zichzelf beschouwt als een
Ierse schrijver? „Absoluut. Ier
land is het land waar ik ben gebo
ren en opgegroeid en waar ik mijn
taal heb geleerd. Ik weet niet zeker
of er specifieke kenmerken zijn
voor de Ierse literatuur, maar denk
dat de stijl belangrijker is dan het
verhaal. Ik heb mijn boeken dan
ook niet geschreven aan de hand
van een sooil schema of een duide
lijk verhaal dat mij voor ogen
stond. Een roman is voor mij meer
een soox*t opeenstapeling van
woorden en beschrijvingen van
gebeurtenissen. Wanneer ik aan
het schrijven ben, heb ik dus geen
uitgesproken ideeën. Een idee
ontstaat pas nadat een roman is
geschreven. Om eerlijk te zijn weet
ik niet eens precies waar Het verre
licht nu eigenlijk over gaat. Na
tuurlijk, het draait om mensen die
Colum McCann: „Volgens mij is Het verre licht een boek over de menselijke natuur." foto Marcel Israel
geen huis hebben, en om identi
teit, racisme, liefde. Maar de ro
man bevat nog veel meer motie
ven, die er niet met voorbedachte
rade in terecht zijn gekomen."
Op zijn zeventiende was hij al ver
slaggever bij de 'Irish Times'. Mc
Cann blikt niet met veel voldoe
ning terug op het begin van zijn
schrijversloopbaan. Vooral de
korte berichten vond hij ver
schrikkelijk om te maken. „Maar
ik had het geluk dat ik al vrij snel
lange verhalen mocht schrijven,
maar ook dat werk vond ik uitein
delijk niet bevredigend genoeg om
te blijven doen. Tijdens mijn rei
zen schrijf ik overigens nog steeds
journalistieke stukken, over
plaatsen die ik zie of mensen die ik
ontmoet. 'All that sort of stuff. Ik
denk dat die verhalen belangiijk
voor mij zijn, vooral de narratieve
vaardigheden. En als je voor een
krant werkt, leer je ook andere
dingen, zoals het halen van een
deadline of het op de juiste manier
benadei*en van personen."
Die vaardigheden kwamen hem
goed van pas voor het schrijven
van Het verre licht. Meer dan een
jaar daalde Colum McCann iedere
dag af in de tunnels van New York
om daar in contact te komen met
de daklozen en zwervers. 'sA-
vonds ging hij weer naar zijn ap-
paiiement in Manhattan, maar
soms bleef hij een paar nachtjes
'logeren'.
„Toen ik die mensen leerde ken
nen, had ik niet meteen het plan
opgevat om een roman over hun
bestaan te schrijven. Ik was aan
vankelijk gewoon nieuwsgierig.
Maar na een tijdje begonnen de
ideeën voor een roman vorm te
ki-ijgen en kwam ik voor een di
lemma te staan. Ik wilde die men
sen niet misbx-uiken door bijvoor
beeld een sentimentele of een
belerende roman te schrijven. Vol
gens mij is daardoor Het verre
licht meer een boek geworden over
de menselijke natuur."
Voor zijn roman heeft McCann
dan ooic niemand letterlijk be
schreven. „Ik wilde niet dat ie
mand zich zou kunnen hei-kennen,
want dan was ik meer een soort so
cioloog geworden. De roman gaat
in feite niet over mensen in tun
nels, maar over liefde, trots, mede
lijden, geweld. Want ik ontdekte
dat die gevoelens daar in even
sterke mate aanwezig zijn als el
ders."
Konijnen
De politie had hem verteld dat in
de tunnels maar een paar honderd
mensen leven, maar groeperingen
die opkomen voor de daklozen
noemden het getal tienduizend.
McCann zélf schat dat onder New
Yóx-k tussen de twee- en vijfdui
zend mensen wonen. „En ik denk
dat het aantal nu dichter bij de
tweeduizend ligt, want de burge
meester van New York heeft on
langs veel tunnels laten sluiten.
Twee jaar geleden leefden in een
klein deel zo'n vierhonderd men
sen, nu zijn daar nog maar zo'n 25
Sommigen hebben zelf tunnels ge
graven om naar een afgesloten
deel te kunnen kruipen. Als konij
nen."
Een van de hoofdfiguren in Het
verre licht heet Boomkikker, een
man die zijn bijnaam heeft gekre
gen in de tijd dat hij meehielp aan
de bouw en het onderhoud van
wolkenkrabbers. In de roman
heeft hij zich teruggetrokken in de
diepte, slapend tussen de ratten-
keutels en maden. Hoe is de schrij
ver aan de invulling van dit perso
nage gekomen?
„Boomkikker is opgebouwd uit
delen van veel verschillende per
sonen die ik in de tunnels heb ont
moet. Die vertelden mij alleen din
gen omdat ze erop vertrouwden
dat ik ze niet in mijn roman zou
portretteren." Het geduld van Mc
Cann werd evenwel danig op de
proef gesteld.
„Veel mensen daar praten veel
maar laten zich niet snel kennen.
Het duurde daardoor een lange
tijd voordat ik iets over hen te we
ten kwam. Ik had Boomkikker na
tuurlijk ook zélf kunnen beden
ken, maar ik kan niet schrijven
over iemand van wie ik helemaal
niets weet. Aanvankelijk had ik
het idee dat die mensen daar altijd
dakloos zijn geweest. Dat ze geen
familie hebben en alleen maar een
ruw en triest bestaan leiden. Maar
het leven viel er eigenlijk wel mee.
De meesten zeiden vaak tegen mij
wanneer ik hier weg ben dan... Ze
leefden dus met een gevoel van
hoop, waardoor het allemaal niet
zo ellendig was. En sommigen zijn
daar inmiddels vertrokken. Maar
niet iedereen. Ik ken een man die
daar al achttien jaar woont. De
meeste mensen daar zijn trouwens
zwart. In Ierland worden de ver
schillen tussen mensen bepaald
door de klasse waar ze toe beho
ren. Maar in de Verenigde Staten
speelt het klassensysteem een on
dergeschikte rol. Daar draait alles
om ras."
Jacob Moerman
De boeken van Colum McCann zijn in
Nederlandse vertaling verschenen bij
uitgeverij De Harmonie in Amster
dam.
Fritzi ten Harmscn van der Beek (boekomslag)
begon en eind jaren zestig 'arri
veerde' en bij Ten Haxmsen van
der Beek over de vloer kwam.
Meer dan dat schreef Van der Zijl
een gevoelig en fraai portret van
Fxitzi ten Harmsen van der Beek
die zeg maar als anti-kraak avant
la letti'e Jagtlust bewoonde.
Van der Zijl komt er ook niet hele
maal uit, maar de drukte op Jagt
lust moet iets te maken hebben ge
had met Ten Harmsen van der
Beeks schoonheid, haar 'enorme
ogen', haar 'volstrekt oorspronke
lijke taalgebruik' en haar 'versla
vende gedachtegangen'. En het
heeft ook gelegen aan de manier
waarop ze „oppex-ste chique paar
de aan een totaal gebrek aan gêne
en een grote arrogantie aan opper
ste onzekerheid, zodat je nooit
wist wat je van haar kon verwach
ten. Maar je vergaf haar alles,
want ze had ook iets ontroerend
kwetsbaars en hulpeloos over
zich, een herfstbruidje dat voort
durend in zeven sloten tegelijk
liep en hevig op mannelijke be
schermingsinstincten werkte."
De residentie van Ten Harmsen
van der Beek was het toneel van
wilde feesten en bewogen roman
ces: de vrije liefde, zoals die vanaf
1968 onder brede lagen van de be
volking populair werd, is bij wijze
van spreken op Jagtlust uitgevon
den. „Je stampte nietje voet en het
was feest", schreef Campert over
de periode dat hij 'Heer van Jagt
lust' en 'verloofde' van Ten Harm
sen van der Beek was.
Superlatieven
Fxitzi ten Haxmsen van der Beek
debuteerde in 1965 op haar acht-
endertigste met de bundel 'Geach
te Muizenpoot en achttien andere
gedichten' in 1969 gevolgd door
'Neerbraak'. De kritiek kwam su
perlatieven te koxt, uitgeven
smeekten om meer, een glanzende
loopbaan lag in het verschiet.
Maar daarvoor had Ten Harmsen
van der Beek compromissen moe
ten sluiten en daai'op was ze niet
gebouwd. Met name optreden in
het openbaar draaide keer op keer
uit op een ramp. „Eénkeer weiger
de ze het podium op te gaan vóór
een valse wimper was gevonden-
met als gevolg dat Frans Panne-
koek minuterüang met zijn neus
over een Perzisch tapijt kroop om
het ding te vinden."
Maar op Jagtlust werd het stiller
en stiller. In 1971 werd het ver
kocht en moest Fritzi ten Harmsen
van der Beek verhuizen. Inmid
dels is het landhuis helemaal op
geknapt en woont er een bankier
met zijn gezin. Ter Haxmsen van
der Beek leeft teruggetrokken in
Garnwerdwaar de mensenrustig
en de Randstedelijke verlokkin
gen ver weg" zijn.
Bram Hulzebos
Annejet van der Zijl: Jagtlust - Uitge
verij Meulenhoff, 175 pag., 34,90.
De droefmakend mooie
dichteres Fritzi ten Harmsen
van der Beek uit Garnwerd was
tussen 1954 en 1971
'huisbewaarster' van een riant maar
verwallen buitenhuis in het Gooi.
Journaliste Annejet van der Zijl
beschrijft in het boek Jagtlust de
wonderlijke feesten, de uitbundige
experimenten en het ongeregelde
leven van een zorgeloze generatie
kunstenaars die goedgemutst
vooruit liep op de jaren zestig en
zeventig.
Tijdens het Boekenbal 1956 ziet
de straataime dichter Remco
Campert een 'heel bijzonder we
zen met een hoogblonde haardos'
die zich in een 'onmogelijk strak
jurkje' vastklemt aan de arm van
de Groningse schilder-tandarts
Max Reneman. 'Remco stond aan
de grond genageld, op slag ver
liefd.' Dat bijzondere wezen is
Fritzi ten Haxmsen van der Beek.
Zij neemt hem mee naar Jagtlust,
het Blaricumse landhuis dat ze
sinds 1954 bewoont.
Met deze ontmoeting, die uit
mondt in een ruim twee jaar du
rende verhouding, begint verre
weg de roerigste periode in het
bestaan van Jagtlust. In 1965 be
schreef Alain Teister het huis zo:
,,'s Middags een plek waar men
uitsluitend volmaakt gelukkig of
vredig melancholiek kan zijn, 's a-
vonds een vreemd, bleek, maar
ook lief spookhuis."
Het lijkt wel of alle jonge kunste
naars die tussen 1954 en 1971 ex
poseerden, publiceerden of film
den, het 'lieve spookhuis' hebben
aangedaan: de dichters Louis
Lehman, Bert Schierbeek en Rem
co Campert. Gerai'd Reve, die in
'Op weg naar het einde' de feesten
op Jagtlust beschrijft. Jonge schil
ders als Jan Sierhuis, Frank
Lodeizen, Jan Peeters en Frans
Lodewijk Pannekoek, fotografen
als Leo Klatser, Ed van der Elsken
en Johan van der Keuken.
In archieven, dichtbundels, ro
mans en brieven ging Annejet van
der Zijl, journaliste van HP/De
Tijd, op zoek naar de geschiedenis
van Jagtlust. Dat resulteerde in
een baaierd van anekdotes, ge
dichten, verhalen, krantenknip
sels en foto's, waaruit het beeld
opstijgt van een groots en meesle
pend levende los-vaste groep kun
stenaars die zich een breuk vi'ee,
dronk totdat het licht wex-d, en die
neerkeek op de burgerman. „Alles
mocht, alles kon, zolang het maar
niet klef was of iets te maken had
met het klootjesvolk dat zich met
de broodtrommel onder de snel
binder naar kantoor of fabriek
repte, ijverigmeebouwend aan het
herrezen vadeiiand.
Jagtlust is een vermakelijk en
doorleefd portret van de generatie
kunstenaars die vlak na de oorlog