Pratend in Biggekerke
Niemand die
het voorzag
Fietsers overnachten bij fietsers
pze
buitengebied
natuurjournaal
zee land S
Het aantal grote vlinders, zoals deze olifantsvlinder (avondrood), is
sterk achteruitgegaan. In hun kielzog volgden insecteneters als de
steenuil en de grauwe klauwier. foto Chiel Jacobusse
door Chiel Jacobusse
Ooit stond er een
gezagsbekleder met enige
triomf bij mij aan de deur. De
aanleiding was een krantenartikel
waarin de snelle en (toen)
onbegrepen achteruitgang van de
huismus werd gesignaleerd. De
persoon in kwestie was bepaald
geen aanhanger van de
natuurbeschermingsgedachte en
hij voelde zich daarin ten zeerste
bevestigd. „Doodgewone mussen
Zo zie je maar dat wij volstrekt
niks aan de natuur te sleutelen
hebben. Wie had zo iets nou ooit
gedacht?"
Op zo'n moment heb je niet direct
een antwoord, maar als de goeie
man weer met een soortgelijk
verhaal voor mij zou staan, zou ik
wel een passend weerwoord
kunnen vinden. Het feit dat we
steeds weer opnieuw
geconfronteerd worden met
onverwachte negatieve
ontwikkelingen onderstreept
immers alleen maar de noodzaak
om de vinger aan de pols te houden
en waar mogelijk op bedreigingen
te anticiperen. De op hol geslagen
ontwikkelingen in de westerse
maatschappij treffen steeds weer
andere schepselen waarvan het
voortbestaan op het spel staat.
Kortsmossen legden massaal het
loodje als gevolg van
luchtverontreiniging. Meikevers
waren niet opgewassen tegen de
agressieve bestrijdingsmiddelen.
Geelgorzen stierven vrijwel uit
door de schaalvergroting op het
platteland. Sterns en plevieren
werden door de opkomende
recreatie van het strand
weggepest en zeehonden
bezweken onder een combinatie
van waterverontreiniging en
verstoring. Niemand die het
allemaal voorzag.
Toename
Evenmin had iemand de enorme
toename kunnen voorspellen die
zilvermeeuwen - met dank aan de
wegwerpmaatschappij - in deze
eeuw doormaken. En even
onverwacht was daar de opkomst
van de schijf kamille die als
adventief uit het oosten
stormenderhand West-Europa
veroverde. Er is inmiddels geen
akker, berm of tuin meer in
Nederland waar het niet staat. De
merel ontwikkelde zich van een
zeldzame, zeer schuwe bosvogel
tot een alledaagse gast in de tuin.
De vos is vanuit het oosten van het
land doorgedrongen tot op de
Noordzeestranden. En het is maai
de vraag of je met die
ogenschijnlijk positieve
ontwikkelingen blij moet zijn.
Want de opkomst van de ene soort
gaat bijna per definitie ten koste
van de andere.
Voor al die schommelingen
bestaat een hele serie oorzaken.
Maar één ding is als constante
factor steeds weer
doorslaggevend en dat is de
invloed van de mens. Soms is die
als oorzaak zo overduidelijk dat
geen weldenkend mens er om heen
kan. Wie in deze tijd, nu ze naar
hun winterverblijf trekken, de
weg op gaat wordt onvermijdelijk
geconfronteerd met een
platgereden egel. En daarmee kan
niemand er om heen dat wij als
mensen er de oorzaak van zijn dat
de egel achteruitgaat. Ter
compensatie is het beest wettelijk
beschermd, maar het is maar zeer
de vraag of die bescherming
voldoende zal blijken om de egel
op lange termijn als inheemse
diersoort te behouden. Maar vaak
is de achteruitgang veel
sluipender. Hagedissen zijn op
Zuid-Beveland uitgestorven,
evenals tal van vlinders en veel
grote kevers en andere
insektensoorten. Is het daarom
dat van de ooit talrijke steenuil
maar een fractie meer over is en
dat de grauwe klauwier compleet
verdween? En waarom stort
vandaag de dag de tot voor kort
florerende stand van de ransuil
ineens in elkaar?
Het is onvermijdelijk dat de
schaal en de intensiteit waannee
wij als mensen invloed uitoefenen
op de natuurlijke omgeving
ingrijpende gevolgen heeft. Maar
diezelfde invloed kan met succes
worden aangewend om negatieve
ontwikkelingen bij te sturen of te
keren. Dankzij de sterk vergrote
maatschappelijke mogelijkheden
voor natuurbehoud en
natuurontwikkeling en de
toegenomen zorg voor het milieu
is een groot aantal planten en
dieren teruggehaald uit de
gevarenzone. Er zwemmen weer
zeehonden in de Ooster- en
Westerschelde. Veel korstmossen
maken een ware come-back door
en sterns en plevieren maken
dankbaar gebruik van kunstmatig
aangelegde vogeleilanden. Geen
enkele reden dus om uitzichtloze
klaagzangen op te hangen. De
toestand van de natuur is niet
alleen maar zorgelijk, maar
vereist wel blijvende zorg.
Wat daarvoor nodig is, is een
blijvend alerte natuur- en
milieubeweging om 'de toestand
van de natuur' in de gaten te
houden en er op in te spelen.
woensdag 4 november 1998
priori argumenten voor heb.
Een minitieus onderzoek kan
wellicht een verklaring voor mijn
verwondering geven. De inhoud is
nooit los te maken van de vorm.
Dat blijkt onmiddellijk als ik dat
probeer. Vertel ik de inhoud van
het gedicht in proza, dan blijft er
niet veel meer over dan een
tamelijk oninteressant verslag
van een weinig zeggende
gebeurtenis. Tegenover de
omvang en de breedvoerigheid
van proza staan de bondigheid en
beknoptheid als de meest
opvallende kenmerken van
poëzie. „Schilderenis weglaten",
zei Kandinsky. Dichten is dat niet
minder. Bloem zei ook al iets in die
geest. „Dichten is schrappen." Dit
weglaten van grote stukken van de
werkelijkheid geldt voor alle
poëzie, maar in het bijzonder voor
poëzie met een sterk informatief
gehalte. Het overheersend
informatief karakter van een
gedicht vraagt een taalgebruik
dat snel en direct verstaanbaar is.
Het is bijna gebruikstaak Tot de
poëtische taal behoren onder
andere afwijkend grammaticale
taal, metaforen, klank, metrum,
x-itrne, schematische vaste rijmen
en strofenbouw. Al deze
kenmerken zijn opvallend
afwezig in dit gedicht. Toch
indentificeer ik deze tekst meteen
als een gedicht, naar mijn smaak
nog een echt gedicht ook.
Als eerste verklaring daarvoor
noemde ik de beknoptheid van het
verhaal. De dichteres gebruikt
weinig woorden maar heel veel
zegt. Dat is zin voor zin
aantoonbaar. De eerste zin omvat
vier versregels, die ieder op zich
boordevol nieuwe informatie
zitten. De eerste versregel geeft de
Bij de i7ielkboer in de wagen
- wachtend op mijn beurt -
zien wij van ver
iemand ten grave dragen.
Men weet om wie men treurt
en stelt elkander steelse vragen
over tijd en stond,
de aankoop daar van grond
door de gemeente.
Zij spreken reeds over cremeren
als ik, halfin gedachten, zeg
Ik zou het liefst in Biggekerke
en graag nog op het oude deel
komen te liggen.
Men zwijgt abrupt
en kijkt bij mij vandaan.
Zo heb ik verder op mijn beurt
staan wachten.
Neeltje Zoetje Jobse
Uit bloemlezing:
'Je kamt je haar tegen verlichte
vensters'
Middelburg 1991
gedichten overeenkomst. Maar
daar verder op ingaan, zou te ver
voeren. De volgende vijf
versregels vormen samen weer één
geheel. Heel opvallend is daarbij
dat de 'wij' van regel drie in regel
vijf tot 'men' zijn geworden. 'Men'
is hier uitgebreider dan 'wij'. Niet
alleen wij, maar de hele
dorpsgemeenschap kent de
overledene en treui-t mee. Het is de
vraag of de vrouwen in de wagen
mede tot de treurenden behoren.
Waarschijnlijk niet, gezien het
soort vragen die ze elkaar stellen
en de wijze waarop zij het doen. De
vragen gaan over de dag en het uur
waarop de bekende overleden is:
dat is nog enigszins in stijl; de
dichteres gebruikt daarom het
woord 'stond'. Een archaïsch
woord dat stex-k bijbels gekleurd
is. Het vervolg van het gesprek is
hoogst banaal. Het valt uit de toon
bij het gebeui-en dat buiten
gaande is. De aankoop van grond
door de gemeente. Het is of ze het
zelf gênant vinden om daar over te
praten, want de vragen zijn steels,
dit wil zeggen bedekt, heimelijk,
niet openlijk. Het gespi-ek gaat zo
ver dat er reeds over cremeren
gesproken wordt. Dat is de
inleidende zin tot de onvei-wachte
pointe in het gedicht.
De ik-figuxxr heeft het gesprek wel
gehoord, maar heeft er kenneüjk
niet aan deegenomen. Ze was er
maar half bij, voor de rest is zij
bezig met haar eigen gedachten.
Maar juist op moment dat het
gesprek gaat over ci'emeren, - de
dode verwaait als as naar alle
windstreken - stelt de ik-f iguur de
lichamelijke nabijheid van haar
eigen dood. Dat is gewaagd. Het
kan niet anders dan choqueren en
angst, innerlijke paniek en ten
slotte stilte teweeg bi'engen. De
dichteres noemt haar dorp nu pas
bij name. Biggekei'ké! Alsof ze
zeggen wil: dit is mijn doi-p en daar
past begrafenis, ik kies zelfs voor
het oude deel. De boodschap valt
als een steen in de vijver van de
winkelende vrouwen. Abrupt
zwijgt men. Voelen de vrouwen
dat ze te ver gaan? Men kijkt langs
haar heen. Niemand durft zichzelf
in het geding te brengen zoals de
ik-figuur dat doet.
'Zo heb ik vei'der op mijn beurt
staan wachten', luidt de slotzin. Is
dit wachten op de beurt in het
perspectief van de aanwezig
zijnde dood niet tevens een
toespeling op het wachten op de
definitieve beurt?
De kracht van dit gedicht is de
sobere, bijna droge schildei-ing
van het hele gebéuren, zodat er
veel ruimte is voor de vex-beelding.
Verder het veirassende van de
pointe, het abrupte draaipunt van
het verhaal, dat bestaat uit de
plotselinge confrontatie van de
winkelende vrouwen met de dood,
hun vluchtreactie en het
onontkoombare van de idealiteit.
Hier is stilte het enige antwoord
op. Alles bij elkaar argumenten
genoeg om deze tekst een echt
gedicht te noemen en een boeiend
gedicht te vinden.
die de Kloetingse in huis krijgt.
„Ik heb ook veel Belgen. Een
directeur van een
jeugdgevangenis uit België
bijvoorbeeld. En twee fietsers uit
Rusland. Een Chinese vrouw en
een Duitse man die les geven in
Rusland."
Vooraf reserveren is (bijna)
verplicht. „Heel vaak gebeurt dat
's ochtends, als ze vertrekken uit
een andere plaats. Sommigen
reserveren ook twee maanden
vantevoren. Dat kan. Ik kan
desnoods slaapruimte bieden aan
zeven mensen."
Zover gaat A J. Luteijn uit
Breskens niet. „Ik vind het heel
prettig om te doen. Het zijn net
echte vrienden die komen
overnachten. Om gezellig mee te
praten. Maar ik blijf er niet voor
thuis. Reserveren kan, maar niet
maanden van tevoren."
De Bressiaanse heeft niet zoveel
klanten als Den Boer. Ze doet het
drie jaar en schat het totaal aantal
overnachtingen in al die jaren op
bijna vijftig. Afgelopen seizoen
heeft ze er een stuk of vijftien
gehad. „De meeste mensen willen
toch in een dorp overnachten. Wij
wonen buiten, in een boerderij.
Dat zeg ik ook altijd. En in de
directe omgeving zitten nogal wat
andere adressen, in Oostburg,
Groede en Breskens."
Een flink aantal fietsers dat bij
Luteijn overnacht, langs de weg
van Breskens naar Schoondijke,
behoort tot de categorie
'kilometervreters'. De
Noordzeeroute, van Den Helder
naar Noord-Frankrijk, schampt
bijna haar boerderij. „Wij hebben
ook mensen gehad die helemaal
naar Spanje wilden, naar dat
bedevaartsoord, Santiago de
Compostella. De meeste
bezoekers zijn wat ouder, maar we
krijgen ook gezinnen met
kinderen. Dan maken we weieens
een extra slaapplek."
Schone lakens, handdoeken, zo
mogelijk een lunchpakketje erbij
voor een rijksdaalder en bovenal
gastvrijheid. Dat hebben de
vrijwilligers van Vrienden op de
Fiets te bieden. Klachten krijgt
De Blécourt zelden. Controle van
alle adressen is volgens haar
onmogelijk. Pas als er een klacht
binnenkomt, gaat ze op onderzoek
uit. „Ik heb een gastenboek om te
kijken hoe de mensen het vonden",
vertelt Luteijn idt Breskens. En
zonder op te willen scheppen: „Tot
nu toe niks dan lof. Soms zijn ze al
een week weg en dan krijg je nog
een kaartje. Dat ze een mooie rit
hebben gehad."
Informatie: Stichting Vrienden op de
Fiets, Brahmsstraat 19, 6904 DA
Zevenaar, 0316-524448.
door Lou Vleugelhof
locatie van het gebeuren, de
tweede stelt de ik-figuur, de
dichteres, present.
De derde versregel vei-meldt de
optredende personages en de
handeling. Het meeivoudig
persoonlijk voornaamwoord 'wij'
drukt de gezamenlijkheid uit van
het gezelschap en tevens de
gemeenschappelijkheid van hun
activiteit. Zij kijken gezamenlijk,
tegelijk en waarschijnlijk
nieuwsgierig door het raam van de
SRV-wagen naar buiten. Wat
daarbuiten hun aandacht trekt,
maakt indruk, want het wordt het
enige onderwerp van gesprek. De
dichteres gebruikt niet zonder
opzet de wat plechtige
formulering: er wordt iemand ten
grave gedragen. In een nog
grotendeels traditionele
dorpsgemeenschap draagt men de
dode nog naar het kerkhof en is
een begrafenis een openbaar
gebeuren. Het is niet onbelangrijk
dit op te merken, omdat de
tegenstelling traditie en nieuwe
opvattingen een wezenlijk thema
van het gedicht zullen blijken.
Kenmerken
In deze eerste versregels zijn wel
enkele kenmerken van poëtische
taalgebruik aanwezig; ik wijs op
de rijmen wagen en dx-agen, de
alliteratie wagen en wachtend, de
klankovereenkomst van wagen,
'grave en dragen, die de versregels
een traag veiiopend karakter
geven. Ik moest even denken aan
het begrafenisgedicht van Guido
Gezelle: 'Traagzaam trekt de witte
wagen door de stille strate toen', i
Ook metrisch vertonen de
foto Ruben Oreel
boekhandel verkrijgbaar.
„Anders wordt het zo
commercieel", vindt de
initiatiefneemster.
Tegen de zesduizend donateurs
telt de stichting. Niet veel afgezet
tegen het aantal fietsers in
Nederland. Maar voor een
vrij willigersclub is het heel wat én
achter iedere donateur gaan vaak
meerdere fietsers schuil,
echtparen en complete gezinnen.
De Blécoui*t heeft een gat in de
markt aangeboord, waar menig
recreatieondernemer of VW
jaloers op kan zijn.
Hoeveel ovex-nachtingsadressen
de stichting in Zeeland heeft, kan
De Blécourt niet zo één-twee-drie
nagaan. „Dan nioet ik ze allemaal
optellen." Verspreid over de hele
provincie zijn het er in elk geval
zoveel, dat fietsers binnen
redelijke afstanden voor 27,50
gulden per persoon een (ander)
bed met ontbijt kunnen vinden.
Gezellig
A M. den Boer uit Kloetinge is één
van de Zeeuwen die zich bij
Vrienden op de Fiets heeft
aangesloten. Zij past precies in het
profiel van de stichting, als
aanbieder van een
overnachtingsadres. „Ik heb een
groot huis en alle kinderen zijn
uitgevlogen. Ik heb de ruimte om
mensen te ontvangen. En ik vind
het vooral gezellig." Dit jaar heeft
de Zuidbevelandse veertig
overnachtingen gehad. Niet
zoveel als andere jaren. „Deze
zomer was het weer ook niet zo
goed. Mensen fietsen toch vooral
voor hun plezier."
De meeste 'klanten' die bij Den
Boer aankloppen, zijn ouder dan
vijftig jaar. „De oudste was
vijfenzeventig. Er zit van alles
tussen. Van hoog tot laag. Zo heb
ik twee zakenmensen uit
Amsterdam gehad. Die logeerden
op vakantie altijd in hotels, maar
wilden eens een sportieve
vakantie houden. Later heb ik nog
met hen gecorrespondeerd."
Het zijn niet alleen Nederlanders
Dit gedicht zonder titel van de
dichteres Neeltje Zoetje
Jobse zou je in twee opzichten een
praatgedicht kunnen noemen.
Naar de vorm is het in bijna
alledaagse spreektaal gegoten,
naar de inhoud is het grotendeels
de weergave van een gesprek. Men
noemt deze poëzie wel parlando-
poëzie. Een fraai etiket dat een
bepaalde waai'deiing suggei'eert,
maar dat verder weinig zegt.
Er zijn gedichten die intrigeren
juist omdat ze zo simpel zijn,
waarmee ik niet zeggen wil dat
ieder simpel gedicht een goed
gedicht is. Wat wel een goed
gedicht is, blijft een discutabele
vraag waar geen afdoend
antwoord op te geven is. Het enige
wat in deze haalbaar is, lijkt mij
een aantal argumenten aanvoeren
om jezelf en je medelezers over te
halen jouw oordeel over een
gedicht aannemelijk te vinden.
Dan nog loop je de kans dat een
lezer zegt: hij kan me nog meer
vertellen, dit gedicht zegt me niks.
Het lijkt er nu op dat ik mijn
oordeel over dit praatgedicht van
Neeltje Zoetje Jobse a priori al aan
het verdedigen ben. Ik denk dat
geen enkel goed gedicht
verdediging nodig heeft. Mijn
oordeel komt niet vooxd uit de
behoefte om mijn standpunt te
verdedigen, maar uit mijn
persoonlijke vei-wondering
waarom dit op het oog zo simpele
gedicht mij intrigeert, en wel zo
dat ik dit een goed en boeiend
gedicht vind, zonder dat ik daar a
Dorpsplein van Biggekerke.
door Harmen van der Werf
Fietsers helpen fietsers. Dat zou
het motto kunnen zijn van de
Stichting Vrienden op de Fiets.
Zestien jaar bestaat de organisatie
alweer, een vinding van Nel de
Blécourt uit Zevenaar, vlakbij de
Duitse grens in Gelderland. Tot in
alle uithoeken van het land en in
België heeft de stichting nu
slaapadressen. Ook in Zeeland.
Het idee achter de stichting is de
eenvoud zelve. De Blécourt heeft
het afgekeken van de
trekkershutten in Scandinavië. Ze
las daar verschillende verhalen
over en dacht 'dat is ook wat voor
Nederland'. Maar dan op
Nederlandse schaal en voor een
typisch Nederlands verschijnsel:
rondtrekkende fietsers.
Een oproep in een plaatselijke
krant leverde al zeventig
overnachtingsadressen op. Door
mond-tot-mond reclame is het
aantal sindsdien in vliegende
vaart gegroeid, tol 1500 waarvan
een stuk of veertig in België.
Alle adressen staan in een
handzaam boekje. Wie donateur
wordt van de stichting voor 12,50
gulden, krijgt de adressenlijst en
een donateurskaart automatisch
thuis gestuurd. De
donateurskaart is tevens het
entreebewijs voor een
overnachting. Het Vrienden op de
Fiets-boekje is niet in de
Mevrouw A Luteijn-Lako uit Breskens met haar gastenboek voor overnachtende fietsers, foto Peter Nicolai