Reinaert waart nog rond Vouwligfiets, het ei van Columbus fa u it en gebied m<v Ganzen kijken tot lering en vermaak natuurjournaal pzc j#v zee land Mijn elfde jaar 30 woensdag 21 oktober 1998 door Lou Vleugelhof Het is niet verwonderlijk dat een dichter of dichteres die opgegroeid is in het land van Den Vos Reinaerde, in de omgeving van Hulst, zich verbonden voelt met de streek waar Reinaert zijn avonturen beleefde, en met de vrijwel anonieme dichter die er een meesterlijk verhaal over vertelde. Reinaert de Vos waart nog steeds rond in de Nederlandse letteren. Zijn slimheid, zijn superioriteit waarmee hij de meest penibele situaties beheerst, zijn superieur inzicht in de zwakheden van de ander, zijn gave om nobelheid als hebzucht en eigenbelang te ontmaskeren, al deze eigenschappen maken hem tot het meest oprechte geweten in onze letterkunde die hem misschien juist daarom altijd gewetenloos heeft genoemd. De waarheid mag immers niet gezegd worden. Een dichterschap dat ontluikt in het land van Reinaert, beloopt de kans dat het trekken meekrijgt van de streek en wellicht ook van de streken van de vos. 'Er is een vos aan mij verloren' luidt de beginregel van het gedicht waarmee Emma Crebolder haar nieuwe bundel 'Dansen met een vos' opent. Deze titel zou in zoverre de weg kunnen wijzen paar een interpretatie van haar gedichten, namelijk dat zij daarmee aangeeft dat de vos haar danspartner is. De dans is in wezen een spel van aantrekking en afstoting, van intimiteit en afstand, van schroom en overgave. De ware dans raakt aan alle overgangen tussen deze uitersten. Het gefixeerd blijven in een van deze extremen betekent het einde van het dansen. De vos is in alle gedichten, soms maar heel vluchtig, aanwezig. Voorzover de gedichten vorm geven aan de levensgang van de dichteres, verschijnt de vos als een danspartner die reagerend op haar stemmingen en gevoelens, deze als het ware in beeld brengt. Oorsprong Haar gedichten lezend krijgt men de indruk dat zij op zoek is naar de oorsprong van haar dichterschap. Zij zoekt haar roots in het land waar de vos nog leeft, waar hij zich nog af en toe aan haar vertoont, waar hij plotseling stond aan de oevers van de Clingse Wielen. Zij vertelt van haar ontmoetingen met Reinaert. Hoe zij lopend in de processie de litanie van Allerheiligen biddend, de bosrand nadert waar hij woont. Een toespeling op de pelgrimstocht naar het Heilige Land die Reinaert zal maken om zich met zijn vijanden te verzoenen. In een ander gedicht vertelt zij dat zij een oude tante heeft in Absdale die tussen stenen vuur maakt. Absdale is een van de weinige plaatsnamen die in De Reinaert voorkomen. Die tante is een van de dorpelingen, heette vrouwe Oghemen en was ene outmakkigghe van lantemen, dit wil zeggen zij lapte oude lantarens op. Van die dorpelingen worden ervelenbij naam en toenaam genoemd als zij met zijn allen de machteloze Bruun de beer afgrijselijke aftuigen. Een van de wreedste taferelen van collectieve hysterie uit de literatuur. Ook daar liggen de wortels van haar afstamming; 'in haar genen (van de tante) is oud zwerven uitgebroken. Ik volg haar door het avonduur'. Toespelingen Men moet goed thuis zijn in het middelnederlandse Reinaert-epos om al haar toespelingen op de vos en zijn omgeving te kunnen volgen. Dat maakt haar poëzie niet duister, maar veel van haar poëtische zwerftocht blijft ondoorzichtig voor wie niet ingelicht is. Wie geen weet heeft van Malpertuis, het hol en de burcht van Reinaert, noch van Kriekeputte de plek van de verborgen schat, waarmee Reinaert zelfs koning Nobel en de koningin als hebzuchtige egoïsten weet te ontmaskeren, wie niet enigszins met deze Reinaertstreken vertrouwd is, zal moeite hebben met deze poëzie. De dichteres zelf leerde het gedicht van Reinaert al vroeg kennen op school: Later uit een doorploegd gezicht hoorde ik taal die op de mijne leek, maar wonderlijk gespeld en spuwend van begeestering. Het lang gedicht van Reinaaert lag gretig op de tong en ik zong het na onder poorten van de stad waarheen ik leren ging. De gedichten vormen geen samenhangend verslag van haar leven als een stapsgewijze te volgen zoektocht naar Reinaert. Ze zitten vol verwijzingen naar de Reinaaert, telkens komt de vos of zijn geschiedenis in beeld. Maar steeds weer anders. Dat geeft de hele bundel iets fragmentarisch. In het openingsgedicht is de vos een metafoor van haar dichterschap, 'ik wil een zwerver blijven in mijn taal'. In vrijwel alle gedichten staan de sporen van de vos. Haar hele jeugd en haar gang naar de volwassenheid zijn getekend door de aanwezigheid van Reinaert in haar geboortestreek, in haar persoonlijk leven en in de ontdekking van zichzelf en haar dichterschap. Daarin speelt de vos steeds weer een andere rol. Steeds meer identificeert zij zich met die vos die bijna mythische contouren aanneemt. „Een vos is ingeslopen, richt zijn snuit naar zee, de poten in het pleistoceen", zegt zij in het door Harmen van der Werf In Zeeland zijn ze nog niet echt doorgebroken. Waarschijnlijk heeft dat met de grote afstanden te maken. Maar in meer verstedelijkte gebieden zie je ze meer en meer: vouwfietsen. Het aantrekkelijke van een vouwfiets is dat die (nog) gratis in de trein mee mag, terwijl het vervoeren van een gewone fiets - ook een gedemonteerde wielrenfiets - peperduur duur is. Het zijn ruimteverslindende vehikels, redeneert de NS, en daarvoor moet worden betaald. Uiteenlopend van een tientje voor een enkele reis tot tachtig kilometer, tot vijfentwintig gulden voor een dagkaart. Danny Siepman (30) uit Colijnsplaat heeft het ei van Columbus gevonden: een vouwligfiets. Zijn vervoermiddel paart compactheid aan snelheid. Een vouwligfiets is geen unicum. Bram Moens, dé ligfietsbouwer uit Middelburg, heeft er ook één ontworpen. in de ban van - wat hij noemt - het ligfietsvirus. Het is begonnen met een M5 van de Middelburgse ligfietsbouwer Bram Moens. Siepman heeft bewondering voor de Middelburger. „Hij heeft de kunstacademie gedaan. Dat kun je heel goed zien. Voor hij begon, waren ligfietsen nogal lompe gevallen. Hij heeft er esthetisch verantwoorde fietsen van gemaakt." Mooi gestyleerde fietsen dus. Opmerkelijk is dat Siepman evenals Moens geen (fiets)technische achtergrond heeft. Hij heeft het vwo gedaan met een pakket exacte vakken. Alles wat hij doet, heeft hij zichzelf aangeleerd. Hij boterham te verdienen met het ontwerpen en verkopen van ligfietsen, na nog een jaar sterrenkunde te hebben gestudeerd en wat los-vast baantjes. Markt klein Via Internet werft hij zijn klanten. Een bedrijf in Alkmaar maakt de frames. „Want dat wordt anders te kostbaar." Afmonteren doet hij zelf, al naar gelang de wensen van zijn klanten. Siepman verwacht twee fietsen per maand af te kunnen zetten. „Ik heb van mijn lage racers via Internet al honderden bouwbeschrijvingen verkocht. Heel wat exemplaren moeten er al rondrijden, maar er zijn ook veel mensen die gevraagd hebben, of ik er één kon leveren. Het is voldoende als ik twee fietsen per maand kan verkopen. Dan is het rendabel." Siepman denkt er nog niet aan zijn vouwligfiets zo op de markt te brengen. „Het punt met vouwfietsen is dat mensen zo'n fiets erbij nemen. En dan moeten die mensen nog een vouwligfiets willen. Die markt is te klein, verwacht ik, en het af en toe produceren van een vouwbare versie is veel te duur. Dan kom je op 2.800 gulden, schat ik." Voorlopig moeten geïnteresseerden het doen met de bouwbeschrijving die Siepman via Internet - 'gratis en wereldwijd' - aanbiedt a 17,50 gulden, inclusief bouwtekening. En dan maar afwachten of de Nederlandse Spoorwegen het gratis meenemen van vouwfietsen handhaaft. Siepman heeft zelf al gemerkt dat een enkele conducteur wat moeilijker gaat doen. „De touwtjes worden strakker aangetrokken. Sommige reizigers klagen er ook over. Over vieze fietsen die in de weg staan. Zelf maak ik mijn fiets vantevoren altijd schoon. Dan krijg je geen problemen. Het gebeurt juist vaak dat een treinreiziger me aanschiet. Zo van: 'Dit is het helemaal. Waar kun je die kopen?' Internetsite Danny Siepman: Wiow.ligfiets.net/zephyr Bouwpakket Het bijzondere van de vinding van Siepman is dat hij zijn vouwligfiets via Internet aanbiedt als bouwpakket. En dat doet hij op een aanstekelijke manier. In het kort, zonder overdreven propaganda-jargon, omschrijft hij de voordelen van zijn vouwligfiets. Zeker voor een plattelandsprovincie als Zeeland, waar bussen niet zo vaak rijden als inde stad. Vanuit zijn woonplaats Colijnsplaat rijdt de ontwerper zelf regelmatig naar het NS- station in Goes. De vijftien kilometer legt hij af in twintig a dertig minuten. Veel sneller dan met de bus, de wachttijd meegerekend. Het idee om een vouwligfiets te maken, is bij Siepman niet uit de lucht komen vallen. Hij is al jaren repareerde altijd al wel zijn fietsen. „Maar pas bij de bouw van mijn eerste ligfiets zo'n vier jaar geleden ben ik ook gaan lassen. Ik heb een lasapparaat gekocht en ben gaan experimenteren." Volgens Siepman is hij een heel andere kant opgegaan dan zijn voorbeeld Moens. Hij zweert bij lage, langgerekte racers, want die kunnen veel sneller dan hogere ligfietsen. Inmiddels heeft hij verschillende versies van lage racers gemaakt. Zijn derde ontwerp komt binnenkort in productie. Hij wil proberen zijn gedicht: 'Mijn elfde jaar'. Daarmee suggererend dat de vos al eeuwen lang in haar land en in haar genen aanwezig is. Projectie Haar volwassenheid nadert, haar taal neemt vorm aan. „Mijn hol krijgt zoetjesaan contouren." Van haar taal zegt ze: „Vossentaal is dit, houdt zich aan geen regels, stamt uit niemandsland." Zij wordt verliefd op de vos, „Hij blijft vannacht bij mij... het is vervuld. Ik houd van hem." Ze beleven hun liefde als een korte rans (de naam voor paring van vossen in februari). Het moederschap wordt geduid in beelden van het vossenhol, waarin het gebroed met de felle oogjes. In die tijd vergeet de vos zijn stelen en waakt bij het hol. „Een vos is kwetsbaar in wie hij voortbrengt." Even vergeet hij zijn vossenstreken. Naast de trouw is er de ontrouw, het verlangen dat de vos zal terugkeren. Alles wordt geprojecteerd in de gestalte van de vos. Er heeft een zodanige identificatie plaats dat beeld en werkelijkheid in elkaar overvloeien. Dat maakt deze poëzie boeiend, maar soms ook verwarrend. De dichteres lijkt op de vos die je met opzet het spoor bijster maakt en je verleidt tot de kronkelpaden in het struikgewas van haal taal. Een van haar overtuigende en helderste gedichten is het reeds genoemde 'Mijn elfde jaar'. De vos die sinds onheugelijke tijdens in de Vlaamse gewesten woont - sporen die teruggaan naar het pleistoceen - overleeft alle rampen en tegenslagen. Zo ook treft de stormramp haar niet toen de eerste doden vielen in Hontenisse. Wij woonden in het vossenhol dat droog bleef. Reinaert leeft ip de Nederlandse literatuur en zal overleven zolang er dichters zijn die in hem en zijn wereld zichzelf zullen herkennen. Emma Crebolder is één van hen. Een vos is ingeslopen richt zijn snuit naar zee, de poten in het Pleistoceen. Na het ijs legde noordwestenwind stuifzand neer, werden bossen naast de klei veilig droogland, graafgrond, holvertier. Het zoete water was nergens dan in deze vennen, verderop brak in geulen, zout en krabben, wier. Toen de zee in onze eeuw, het was mijn elfde jaar, door dijken stroomde, te Hontenisse de eerste doden vielen, bleef het vossenhol droog en zo overleefden wij die zijn domein bewoonden. Emma Crebolder uit: Dansen met een Vos uitg. De Koperen Tuin, Goes 1998 Kolganzen voelen zich van origine vooral thuis in halfnatuurlijke, re- Iiëfrijke weilanden. Ze hebben hun voedselkeuze echter aangepast aan de ontwikkelingen op het plattelland en fourageren ook op produktief cultuurgrasland. foto Chiel Jacobusse Danny Siepman: in de ban van het ligfiets-virus. foto Willem Mieras door Chiel Jacobusse Ganzen kijken is een hobby die steeds meer aanhangers telt. Ook mensen die zich verder niet zoveel met vogels bezighouden trekken er soms op uit om in het winterse Zeeuwse polderland te genieten van de duizenden gapzen die er verblijven. Je hoeft beslist geen vogelfanaat te zijn om geboeid te raken door één van de vele aspecten van het ganzenleven. Soorten onderscheiden, de leeftijdsopbouw onderzoeken, ringen aflezen of speuren naar zeldzame dwaalgasten tussen de gewone soorten; het zijn allemaal bezigheden die het observe ren van ganzen 'tot leringh ende vermaeck' boeiend kunnen maken. Vijf soorten zijn er die - afgezien van de als exoot verwilderde Nijlgans - in de winter zonder meer altijd in het Zeeuwse te vinden zijn. Ze verschillen niet alleen qua verenkleed, maar ook in de plaatsen waar ze bij voorkeur verblijven en dat hangt op zijn beurt weer samen met wat ze eten. Alle ganzen zijn in principe vegetariërs, maar van origine zit er een groot verschil in voedselvoorkeur. Overigens is er in de loop van deze eeuw een aanpassingsproces geweest dat ervoor gezorgd heeft dat de voedselverschillen veel minder uitgesproken zijn dan vroeger. De rotgans, die zich bij voorkeur ophoudt op vlakke buitendijkse terreinen, leefde daar oorspronkelijk van wieren en vooral zeegras. Maar afgezien van het feit dat zeegras door een wereldwijd optredende ziekte sterk is afgenomen, is ook het areaal buitendijks intergetijdegebied gedecimeerd. Het zou er met de rotgans heel slecht voor staan als er geen alternatief voedselgebied ontdekt was. In het najaar is het buitendijkse voedselgebied duidelijk de eerste voorkeur, maar voordat het midwinter is, is daar het voedsel op. Polder in De ganzen trekken dan de polder in en zoeken een fourageergebied op dat zoveel mogelijk lijkt op het oorspronkelijke: vlak terrein met een overvloed aan eiwitrijk voedsel. Zo is het te verklaren dat rotganzen de boeren tot wanhoop kunnen brengen: ze strijken neer op akkers met graszaad of wintergraan, eerder dan in het hobbelige grasland met een natuurlijke begroeiing zoals dat in natuurgebieden te vinden is. De rotgans is er ook niet op gebouwd om in onoverzichtelijk terrein te opereren. Van alle inlandse ganzen heeft de rotgans verreweg de kortste nek en dat zou in hobbelig terrein allerlei vijanden in de kaart spelen om de gansjes ongezien te benaderen. De neklengte zegt trouwens bij alle ganzen veel over het terrein waar ze van nature voorkomen. De grauwe gans, die zich thuisvoelt in moerassen heeft van alle soorten de langste nek en dat is ook logisch, omdat het beest veel in rieten biezenvelden naar voedsel zoekt. In Zeeland is het grootste bolwerk het Verdronken Land van Saeftinghe, waar de grauwe ganzen de knolletjes van heen of zeebies opgraven en consumeren. De keiharde knollen worden heel huids doorgeslikt, en pas in de maag vermalen. De keutels van een gans die zeebies gegeten heeft zijn gemakkelijk te herkennen aan de tabaksbruine kleur. Een grassenmaaltijd levert veel groenere keutels op. Keuteltellingen zijn trouwens voor ganzenonderzoekers een heel gewone bezigheid. De dichtheid van keutels zegt veel over de intensiteit van het terrein gebruik en zo is het mogelijk om vast te stellen waar de ganzen zich binnen een gebied het liefste ophouden. Keutels die op hoopjes bij elkaar liggen zijn niet afkomstig van fouragerende, maar van overnachtende ganzen. Ganzen in de polder overnachten veelal ergens buitendijks, waar veel minder gevaren loeren. Vooral in de vroege ochtend en laat op de middag zijn de trekbewegingen van en naar de slaapplaatsen te bewonderen. Veel ganzenwaamemers houden zich bezig met onderzoek naar de leef tij dsop bouw van een groep ganzen. Van bij voorbeeld kolganzen en rotganzen zijn de jongen duidelijk te onderscheiden van oudere vogels. Door de verhouding tussen oude en jonge vogels te bepalen kan worden afgemeten wat het broed succes van het afgelopen seizoen is geweest. Soorten jagen Maar ook 'soortenjagen' is bij ganzenliefhebbers in trek. Zeldzame soorten als de sneeuwgans en de roodhalsgans vallen snel op als ze zich tussen individuen van een andere soort ophouden. Maar om een dwerggans in een groep kolganzen te ontdekken is heel wat meer ervaring nodig. Het verenkleed is vrijwel gelijk en het kortere snaveltje of de smalle witte oogring van de dwerggans zijn niet direct opvallende kenmerken. Het makkelijkst valt een dwerggans nog op te sporen tijdens het grazen. De dwerggans pikt met veel kortere tussenpozen in het gras en dat biedt een goed aanknopingspunt om zo'n zeldzame dwerggans op te sporen. Ganzen kijken in de Zeeuwse polders biedt altijd weer nieuwe verrassingen. Geen tocht of je stuit wel op onverwachte soorten of bijzondere gedragingen. Dat is het wat ganzenkijken tot zo'n fascinerende bezigheid maakt. Emma Crebolder voelt zich verbonden met de Vos Reinaerde.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1998 | | pagina 30