b li it engebied De Zeeusche Nachtegael Den Haag als lichtend voorbeeld Zaden op reis PZC natuurjournaal zee land Verwijt van Cupido 30 woensdag 7 oktober 1998 A De vruchten van de lijsterbes zijn niet alleen bij lijsterachtigen, maar ook bij goudvinken erg geliefd. foto Chiel J acobusse door Lou Vleugelhof De Zeeuwen verwierven zich naam en faam door hun inpolderingen. Zeeland zonder dijken en polders is ondenkbaar. Soms waren er enthousiaste jonge Zeeuwen die een braakliggend stuk geschiedenis van Zeeland drooglegden. Ze polderden een stuk in dat tot nog toe overspoeld werd door losse feiten, incidentele getuigenissen in woord en geschrift en bewerkten het tot een overzichtelijk polderlandschap, dat nog eeuwen lang vruchtbaar kon blijven voor wie geïnteresseerd is in de oorspronkelijke bodem van zijn bestaan. Zo'n ondernemende pionier was de in Middelburg geboren Pieter Jacobs Meertens, die in 1943 promoveerde aan de universiteit van Utrecht op het proefschrift 'Letterkundig Leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw'. Een onmisbare bron voor iedereen die belang stelt in de cultuurgeschiedenis van Zeeland. Het centrale hoofdstuk daarin is de geschiedenis van de 'Zeeusche Nachtegael' en alle personen die er deel van uitmaakten. Veel bijzonderheden voor deze herdenkende beschouwing dank ik aan het grondige monnikenwerk dat P. J. Meertens met veel elan en kennis van alle getij denstromingen heeft verricht. Wat Meertens op zijn wetenschappelijk onontgonnen terrein presteerde, alleen en zonder hulpmiddelen van de moderne informatica, verdient nog steeds grote waardering. Huis De Zeeuwse Nachtegaal zal de ornitholoog niet bekend zijn. Er zitten geen specifiek Zeeuwse nachtegalen in het struikgewas langs wegen en akkers in Zeeland. Het moet in het jaar 1618 zijn geweest, dat ten huize van de uitgever en boekhandelaar, Jan Pietersz. van de Venne, te Middelburg het plan ontstond om een verzameling gedichten uit te geven van toen levende Zeeuwse dichters. De naam die men daarvoor had bedacht was: 'De Zeeusche Nachtegael'. Het was kennelijk een tijdrovend karwei, want het kostte vijf jaar van voorbereiding voor eindelijk in de zomer van 1623 de Nachtegaal te horen was. Het is mogelijk dat een huis in de Lange Delft, nr A 91, dat de naam droeg 'De Zeeusche Nachtegael', een steen tot die naam heeft bijgedragen. De Middelburgse uitgever, Jan Pietersz. van de Venne, schreef er een enthousiast voorwoord voor. Hij zegt daar onder meer in dat het Zeeuwse lied geen kikvorsengesnork was, maar een hoog schetterend geluid van uitnemende, nooit gehoorde taal. Was er een gerucht dat men in Holland de taal van de Zeeuwen met het gekwaak van kikkers had vergeleken? Er zijn geen bewijzen voor. De Amsterdamse dichter Spieghel had de kikkers eens Zeeuwse nachtegalen genoemd. Maar dat hij daarmee gedichten van Zeeuwse dichters gelijk had gesteld aan kikkergekwaak, lijkt een paar conclusies te ver. Toch had de uitgave wel degelijk een demonstratief karakter. De Zeeuwse dichtersgroep wilde bewijzen dat zij bestond en dat wilde ze aantonen met een grote verzamelbundel. Overwicht Het overwicht van Holland zowel op economisch als op cultureel gebied nam toe in het begin van de zeventiende eeuw. Amsterdam had de Zeeuwse steden in belangrijkheid overvleugeld en was een te duchten, concurrent geworden, zodat de Zeeuwen een zekere naijver niet vreemd was. Met het vertrek van de laatste Spaanse bezettingstroepen begon ook Zeeland aan zijn retour. De kaapvaart waar de Zeeuwen veel geld aan verdienden, was bij het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) ten einde. Middelburg was het niet gelukt een universiteit binnen haar muren te krijgen. Voor Zeeland was de gouden eeuw voorbijtoen ze in Holland nog moest beginnen. Joncvrouwen Van Zeeuwse dichters was in het eerste kwart van de zeventiende eeuw weinig in druk verschenen. De eerste dichtbundel van enig belang was het debuut van de in Middelburg wonende advocaat en raadpensionaris, Jacob Cats. In 1618 verschenen bij de Middelburgse stadsdrukker, Hans van der Heüen7de Minne- en Sinnebeelden van Jacob Cats. Het boek was rijk geïllustreerd door de broer van de uitgever Jan Pietersz van de Venne, de bekende graveur en tekenaar Adriaan van de Venne. Cats droeg zijn eerste dichtbundel op aan de 'Zeeusche Joncvrouwen' of de Zeeuwse meisjes. Zo'n opdracht was ook weer in dichtvorm geschreven, een uitvoerig gedicht. In het hier afgedrukte fragment dat ik voor het goed verstaan wat aan het moderne Nederlands heb aangepast, vraagt Cats zich af wat toch wel de oorzaak mag zijn van de traagheid van de Zeeuwen op het gebied van de liefdespoëzie, het terrein van Venus. Terwijl de Zeeuwen in de tijd van de opstand tegen Spanje (het terrein van de oorlogsgod Mars) wel volop strijdliederen dichtten. Cats legt zijn dichtregels in de mond van Cupido, het godje met de liefdespijlen en trouwe metgezel van Venus. Cupido beklaagt zich over de Zeeuwen die vechtend als leeuwen wel konden dichten, terwijl ze nu in rust, in vredestijd, het dichten lijken te zijn vergeten. De wereld is veranderd, concludeert hij. Waar Mars inspireerde tot heldenpoëzie, is Venus of de zoete liefde machteloos. Onvrede Een gevoel van onvrede met het zwijgen van Zeeuwse dichters is ongetwijfeld aanleiding geweest tot het initiatief van 'De Zeeusche Nachtegael'. Door zijn vele connecties met minnaars van de letteren in Zeeland, wist Cats dat er wel dichters waren, maar dat ze hun werk bij zich hieldenAlleen Philibert van Borssele, burgemeester van Tholen, had in 1611 en 1613 poëzie van enige omvang gepubliceerd. Cats heeft waarschijnlijk het initiatief genomen, de grote stuwkracht achter het plan is de. boekhandelaar-uitgever Jan Pietersz. van de Venne. Vijf jaar na de klacht van Cupido stuuiï hij de Zeeusche Nachtegael als een manifest van Zeeuwse cultuur de wereld in. (In een volgende serie artikelen komen dichters en gedichten zelf aan de orde.) door Chiel Jacobusse Reclame-uitingen langs de openbare weg roepen soms flink wat discussie op. Stad en land zijn ervan vergeven. Storend voor het landschap? Niet zo weinig ook, als het om schreeuwerige uitingen van allerlei bedrijven en instellingen gaat. Maar ook de natuur gooit de nodige aandachtstrekkers voor passanten in destrijd. De felle kleuren van vlierbessen en duindoorns, rozebottels en meidoornbessen zijn net als de borden van MacDonalds bedoeld om potentiële eters te verleiden om aan te schuiven en toe te tasten. Vruchten en bessen vragen erom gegeten te worden. Allerlei vogels happen gretig toe en verorberen met het vruchtvlees ook de daarin zittende zaden. Zo bereiken de zaden via een vogelmaag nieuwe groeiplaatsen, compleet en wel met een vruchtbaar pakketje meststoffen in de vorm van een vogelpoepje. Op die manier komen de besdragende bomen en struiken terecht op plaatsen die ze op eigen kracht nooit zouden koloniseren. Afgelegen eilanden, maar ook de vlier in de kop van een knotwilg en de rozenstruik in een verwaarloosde dakgoot zijn daar tien tegen één beland via een vogelmaag. Lijsterachtigen spannen de kroon als het om de consumptie van bessen gaat. Naast merels, zanglijsters en grote lijsters zijn nu ook de kramsvogels en koperwieken weer gearriveerd. Het is aardig omte volgen waar de voorkeur van de verschillende vogels naar uitgaat. Lijsterbessen bijvoorbeeld dragen hun naam met recht, maar ze zijn ook erg geliefd bij goudvinken, terwijl vlierbessen vooral bij spreeuwen in trek zijn. De rimpelrozen in het park zijn favoriet bij groenlingen. Zozeer zelfs dat de rondzwervende groenlingen deze van origine Aziatische roos op tal van plaatsen in de duinen hebben 'uitgezaaid'. De rimpelroos is in onze duinen dermate succesvol dat allerlei inheemse struiken weggeconcurreerd worden. Bepaald geen aanwinst dus! Windverspreiding Lang niet alle planten versreiden zich door via dienst en wederdienst met vogels mee te reizen, Distels, paardebloemen en wilgenroosjes hebben lichte zaden die voorzien zijn van een parachute, waarmee ze kilometers ver op de wind mee kunnen drijven. De wind is ook van belang voor allerlei zaden die veel kortere afstanden afleggen. Vanaf de helicoptertjes van de esdoorn, die zich via een vleugj e wind net uit de schaduw van de moederboom weten te wurmen, tot aan de peperbussen van klaprozen en papavers, die pas met zaad beginnen te strooien als de wind de lange stelen heen en weer zwiept. De gewone klis en het kleefkruid hebben zaden die voorzien zijn van allemaal weerhaakjes, zodat ze bij passerende zoogdieren aan de pels blijven vasthaken, om als verstekeling mee te reizen naar nieuwe bestemmingen. Water- en oeverplanten hebben vaak zaden die gemakkelijk blijven kleven aan de poten van passerende trekvogels, en het is bewezen dat op die manier zelfs de Atlantische oceaan overbrugd is. Veel zaden, waaronder die van viooltjes zijn voorzien van een zogenaamd mierenbroodje, een eetbaar aanhangsel waar mieren dol op zijn. De mieren gaan met de zaden op sjouw, en ook dat is natuurlijkeen prima manier om een plant te verspreiden. Buitelkruid Het komt ook voor dat een plant er verschillende manieren op nahoudt om het zaad op de plaats van bestemming te krijgen. Een schitterend voorbeeld daarvan is de zeeraket. Deze plant groeit zowel vlak langs de vloedlijn, in het zogenaamde vloedmerk, als in jonge duinlandschappen. Langs de oever belanden de zaaddozen als een soort mini-kajaks in het water om met de zeestromingen meegevoerd te worden naar nieuwe kusten. In de stuivende duinen waait in de herfst de wortel bloot, zodat de bolvormige plant die volzit met zaaddozen compleet met de wind wordt meegevoerd. Onderweg vallen overal zaden op de grond die daar het volgende voorjaar weer ontkiemen. 'Steppenrollers' zo luidt de verzamelnaam voor planten die er een dergelijke verspreidingsstrategie op na houden. Maar aangezien we in Nederland geen steppes hebben is de oude Nederlandse naam 'buitelkruid' eigenlijk beter. Liften, verstekeling spelen, zweefvliegen en kanovaren zijn maar een paar vormen van verspreiding die koningin Flora er op nahoudt. Er zijn nog tal van andere manieren waarop planten hun zaden verspreiden. Juist het najaar leent zich bij uitstek om dat te bestuderen. A Waar zijn jullie, sprak hij, ia aar zijn jullie, gij Zeeuwen? Vergaat het jullie slecht? Voordien waren je leeuwen, Toen gij voor 't vaderland inzette lijf en goed En toen uw zee was rood, uw vis ivas vet van bloed. Toen was gij indertijd vermaard als dapp're gasten, Als gij de vlaggen kon gaan rukken van de masten. Toen gij, wonend op zee, gelijk de zee verstoord Al wat gij tegenkwam ging werpen overboord. Toen waren hier naast u matroos en dappere helden Nog andere mensen die uw lof alom vertelden In liederen en gedicht, die men zong wijd en zijd, Al klonk het soms ivat rauw, maar zo was toen de tijd. Toen het hier oorlog was, toen waren hier poëten, Maar nu er vrede is, is het dichten hier vergeten. De wereld is veranderd, waar Mars kon activeren, Kan Venus, zoete min, je niet meer inspireren? Jacob Cats uit de Voorrede tot de Sinne- en Minnebeelden, 1618. Detail van een van de wandtapijten in het Zeeuws Museum, waarop een zeeslag tegen de Spanjaarden is weergegeven. door Harmen van der Werf Ooit een fiets van u gestolen? Ook zo kwaad geweest? En gemerkt dat de politie vrijwel niets - zeg maar helemaal niets - onderneemt om het verloren bezit terug te vinden? In Zeeland zal het stelen van fietsen een minder om zich heengrijpend misdrijf zijn dan in dichterbevolkte gebieden, maar tochelke gestolen fiets is er één te veel. Terwijl dus ook in Zeeland jaarlijks honderden fietsen worden gestolen, leunen politie en de meeste gemeenten rustig achterover. Zo van: er zijn wel belangrijker dingen te doen. Middelburg en Terneuzen vormen in Zeeland (in elk geval) een uitzondering. In het centrum van die steden kunnen fietsers tegen een redelijke vergoeding hun bezit kwijt in een bewaakte fietsenstalling. In Vlissingen heeft de gemeente wel eens een halfslachtige poging ondernomen ook zo'n initiatief van de grond te tillen. Maar het echte enthousiasme ontbrak, dus de proef mislukte. Misschien kunnen Vlissingen en andere Zeeuwse gemeenten eens een voorbeeld nemen aan, jawel, Den Haag. Al vijftien jaar bestaan er in Den Haag bewaakte fietsenstallingen, waar slechts voor 85 cent per dag (of 1,25 gulden per dag bij strandstallingen) iemand z'n fiets kwijt kan. Ze zijn bijna overal in de stad te vinden. Op het Buitenhof, bij het nieuwe gemeentehuis aan het Spui, aan het strand bij Kijkduin en Scheveningen, bij het ziekenhuis Leyenburg en sinds kort ook bij een aantal middelbare scholen. Begonnen als een werkgelegenheidsproject is het verschijnsel 'bewaakte fietsenstalling' zo groot geworden dat er in 1995 een aparte stichting voor in het leven is geroepen, onder de naam Stichting Biesieklette. Frans op z'n Haags. Herman de Graaff is coördinator van de stichting. Met vijf mensen bezet hij het kantoor van Biesieklette aan het Heeswijkplein in een Haagse buitenwijk. Wie het bureel binnenstapt, merkt dat er een professionele club aan het werk is. Het heeft alles weg van een commercieel geleide, dienstverlenende organisatie. Zo kijkt De Graaff er ook tegenaan, al is Biesieklette nog steeds in de eerste plaats een werkgelegenheidsproject. De mensen die de inmiddels éénentwintig fietsenstallingen in Den Haag en directe omgeving beheren, waren allemaal werkloos. Zij zijn bij de stichting ingestroomd via de voormalige banenpool of op een Melkert- baan. Het is allemaal begonnen in 1983 met een stalling bij het strand van Kijkduin en het winkelcentrum Morgenstond. Later volgde Scheveningen. De Graaff: „Als een olievlek heeft het zich over Den Haag en de randgemeenten Voorburg, Leidschendam, Zoetermeer en Delft verspreid. Het is een kwestie van vraag en aanbod, met openingstijden die aangepast zijn aan de omgeving. Stallingen in het centrum zijn bijvoorbeeld op zaterdag open tot half drie 's nachts." Biesieklette heeft door het spel van vraag en aanbod een grote variatie aan stallingen gekregen. Zo is er bij ziekenhuis Leyenburg een bewaakte stalling gekomen. Een muziekschool aan de Prinsegracht heeft er één gekregen. Middelbare scholen hebben hun stalling uitbesteed. De kosten bedragen ongeveer vijftien gulden per leerling per jaar, betaald uit het ouderfonds. Goedkoop Biesieklette kan goedkoop werken, omdat de beheerders via werkgelegenheidsprojecten binnenstromen. „En", vertelt De Graaff, „de gemeente betaalt de fietsenstalling, de fietsenrekken, een verblijf voor de beheerder enzovoorts." Dat zijn de kosten niet. Een beetje fietsenstalling komt op slechts 50.000 gulden. „Het hangt van de omgeving af, of een stalling moet worden aangepast aan de omgeving. Zo moest de stalling bij het nieuwe stadhuis aan strenge stedenbouwkundige eisen voldoen. Die kostte een half In Den Haag en omgeving zijn 21 van deze bewaakte fietsenstallingen. miljoen gulden." Biesieklette draait alleen op voor de exploitatiekosten. Per stalling belopen die 35.000 gulden per jaar. Zeventigduizend bezoekers zijn er nodig om dat bedrag binnen te halen. Dat aantal wordt normaal gesproken ook gehaald. De Graaff: „Wij zijn afhankelijk van het weer. Dat zie je terug in de bezoekersaantallen. Het jaar 1996 was voor ons een slecht jaar. Toen was het weer niet zo goed. Vorig jaar was het weer beter. Toen hadden we ook meer klanten." Of Biesieklette ertoe heeft bijgedragen, dat er minder fietsen in Den Haag worden gestolen, weet de coördinator niet. „De politie verstrekt ons die gegevens niet." Maar De Graaff gaat er wel vanuit dat het bewaakt stallen tot minder diefstallen heeft geleid. En hij is ervan overtuigd dat er meer wordt gefietst, omdat mensen weten dat zij hun fiets veilig kunnen wegzetten. foto Jos van Leeuwen Het Haagse voorbeeld vindt inmiddels navolging elders in het land. De Graaff: „Wij krijgen regelmatig vragen om informatie uit andere steden, Zaandam, Almere. In Rotterdam zijn ze bezig bewaakte fietsenstallingen op te zetten." Ook iets voor beruchte jatplekken in Zeeland wellicht, zoals het NS-station Vlissingen Souburg? Waar treinreizigers altijd maar moeten afwachten of hun fiets is gemold of in ergste geval is gestolen.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1998 | | pagina 30