Regels die je niet vergeet
Dow heeft zijn eigen fietsenmaker
Dieren zwerven en trekken
PZC
buitengebied
W/
natuurjournaal
zee land
De nachtegalen
30
woensdag 30 september 1998
Z
door Lou Vleugelhof
Dat het lied van de nachtegaal
en de poëzie met elkaar in
verband werden gebracht, was
voorspelbaar. Natuurlijk
gebeurde dat door dichters; geen
vorm van ijdelheid is hun vreemd.
Vondel dichtte in zij n Waranda der
Dieren (1617) al over "t liefelijk
gezanck en 't goddelij k muziek dat
uit de takken klanck' en een groep
Zeeuwse dichters stelden in 1623
een verzamelbundel samen die zij
De Zeeuwse Nachtegaal noemden.
Ik zal u met vermoeien met alle
nachtegalen die verder in de
vaderlandse poëzie gezongen
hebben. Ter inleiding van enkele
artikelen over gedichten en hun
dichters uit de Zeeuwse
Nachtegaal wil ik vooraf aan het
laatste en zeker het mooiste
gedicht waartoe de nachtegaal
geïnspireerd heeft, een
beschouwing wijden. Het is het
korte vierregelige gedicht De
Nachtegalen van J. C. Bloem
(1887-1966).
Zoals er muzikale thema's zijn die
na een paar keer gehoord te
hebben niet meer uit je geheugen
weg willen, zo zijn er ook
versregels die in je geheugen
blijven hangen. J. C. Bloem is zo'n
dichter die versregels heeft
geschreven die hun
onsterfelijkheid als het ware
bewijzen doordat ze helder en
vormvast in je geheugen
achterblijven. Wie de dichter
Bloem ooit heeft gelezen, weet
minstens wat ik bedoel.
'Domweg gelukkig in de
Dapperstraat', 'En dan: 'thad
zoveel erger kunnen zijn' en
'Leven is veel voor wie niet veel
verwacht'. Het zouden
gevleugelde woorden kunnen zijn
in de Nederlandse taal, als wij
onze dichters beter hadden leren
kennen op school.
Bloem spreekt over zijn eigen
werk in uiterste bescheidenheid in
termen als 'een stuk of wat
gedichten' (voor de
rechtvaardiging van een bestaan).
Hij noemde zichzelf een steriel
poëet, zijn leven lang klaagde hij
over zijn improductiviteit. Toch
had hij de pretentie verzen te
schrijven 'die heel diepe dingen
over het leven zeggen, op zo'n
eenvoudige en eigen manier dat
het onmogelijk anders gezegd kon
worden.'
Vakmanschap
Dat is hem aardig gelukt. Ik hoef
me maar te beperken tot een
kwatrijn van hem om te
demonstreren hoe hij diepe dingen
over het leven zei in een taal zó
voor iedereen toegankelijk, dat ze
bijna eenvoudig lijkt. Die eenvoud
is natuurlijk maar schijn, in
werkelijkheid is ze het resultaat
van een groot en geraffineerd
vakmanschap. De dichter als
vakman, als poiètès - het Griekse
woord voor maker - stond bij
Bloem hoger in ere dan de dichter
als vinder van nieuwigheden.
Evenals het menselijk bestaan in
de poëzie van Bloem altijd beperkt
bestaan is, is ook zijn opvatting
over de creativiteit van de dichter
er een van beperktheid en
begrensdheid. De dichter moet
zich niet uitputten in nieuwe
vormen, maar hij moet gebruik
maken van de bestaande
traditionele vormen en die met de
adem van zijn inspiratie nieuw
leven inblazen. De discussie over
de bezielde retoriek is in zijn jonge
jaren in volle gang.
Het kwatrijn als zelfstandig
gedicht is door de generatie
dichters vóór Bloem, weer in
zwang gebracht. Boutens en
Leopold onder andere hebben er
tientallen gemaakt, bewerkt en
vertaald. De meeste in de vorm
van het oosterse kwatrijn. Het
heeft een vast rijmschema, aaba,
en de inhoud varieert van een
diepzinnigheid, een waarheid, een
pakkende levenswijsheid tot een
bon mot toe. In de 19de eeuw werd
hier de Rubayat, een verzameling
kwatrijnen van de Perzische
dichter Omar Kayam (11de eeuw)
bekend in de vertaling van de
Engelse dichter Fitzgerald. Het
kwatrijn van Bloem is qua vorm
geen oosters kwatrijn, omdat het
typerende rijmschema ontbreekt.
Ik heb van 't leven vrijwel niets verwacht,
't Geluk is nu eenmaal niet te achterhalen.
Wat geeft het? - In de koude voorjaarsnacht
Zingen de onsterfelijke nachtegalen.
J. C. Bloem
Uit: Avond, Verzamelde Gedichten 1953
Met de regel 'Ik heb van 't leven
vrij wel niets verwacht', heft
Bloem een thema aan dat als een
basso continuo door zijn hele werk
klinkt: de geringe verwachtingen
van het leven, de teleurstelling en
ontgoocheling bij het zoeken van
de mens naar geluk. En de
berusting daarin, omdat het geluk
zich toch niet laat vangen. Geluk
valt iemand toe, je krijgt het
onverdiend. De godin Fortuna
was niet voor niets zowel de godin
van het geluk als van de
toevalskans.
Schoonheid
Bloem ziet kans om de hele
problematiek van zijn leven en
dichterschap samen te vatten in de
twee eerste regels van dit
kwatrijn. In de derde regel komt
de omslag. De dichter vraagt zich
af: „Wat geeft het?" Eigenlijk is
het een vraag die de waarde heeft
van een uitroep. De vraagvorm
versterkt de overtuigingskracht
van de dichter dat het er allemaal
niets toe doet. Het
gedachtenstreepje na de vraag
maakt de spanning heel even
zichtbaar. Het antwoord volgt
direct daarop: 'In de koude nacht
zingen de onsterfelijke
nachtegalen.' In heel het werk van
Bloem komen geen vogels voor. De
nachtegalen in dit kwatrijn zijn de
enige. En hier zijn ze meer beeld
dan werkelijkheid. Hierzijnze het
beeld van de onsterfelijke
schoonheid die onverwacht in de
koude voorjaarsnacht van het
leven ervaren kan worden. 'Het
leven houdt zijn wonderen
verborgen.' Het besef van
schoonheid kan de mens
plotseling treffen, het geluk dat hij
niet heeft kunnen achterhalen,
kan hem ineens ongevraagd
'domweg gelukkig' te beurt vallen.
Want: 'Leven is veel voor wie niet
veel verwacht.Ik zei het al: Bloem
is een dichter van regels die je niet
vergeet.
De distelvlinder is een echte trekker, die de winter doorbrengt in het Sahara-gebied. foto Hannie Joziasse.
Bloem gebruikte de nachtegaal
door Chiel Jacobusse
Het verschijnsel van de
vogeltrek is zo overbekend en
speelt zich zo opvallend af dat een
gemiddelde basisschoolleerling er
al heel wat van af weet. Ooit is dat
wel eens anders geweest, want van
bijvoorbeeld de rotgans geloofde
men dat die uit een denmosselen
voortkwam en daarom slechts een
deel van het jaar te zien was. Dat
ook insekten gerichte trektochten
ondernemen is heel wat minder
bekend. Het speelt zich ook
dermate onopvallend af dat alleen
gericht onderzoek aan het licht
brengt hoe en wanneer insekten
trekken.
Overigens is er een belangrijk
verschil tussen zwerfgedrag en
gerichte trek. Zwei-vers verreizen
op onregelmatige tijden in min of
meer willekeurige richting, of
laten zich meevoeren door de
wind. Een voorbeeld van zwervers
vormen verschillende soorten
libellen. Als een gebied
overbevolkt raakt of als een
waterpartij waarin ze zich
voortplanten uitdroogt, kunnen
soimmige soorten massaal op trek
gaan. Ze verplaatsen zich dan over
afstanden van vele honderden
kilometers. Voor sommige libellen
is dit zwerfgedrag min of meer
structureel. Zo zijn jaarlijks grote
aantallen zwervende
heidelibellen in onze regio te
vinden.
Sahara
Onder de vlinders zijn niet alleen
zwervers, maar ook echte trekkers
te vinden. Een van de bekendste
voorbeelden is de distelvlinder,
die de winter doorbrengt rondom
het Sahara-ge bied. Vanaf juni,
soms zelfs al vanaf april
verschijnen de eerste exemplaren
in onze omgeving. Die trekkers uit
het zuiden zijn direct te herkennen
aan de gelige kleur, terwijl de
exemplaren die hier geboren
worden en dus later op het jaar
verschijnen duidelijk oranje zijn.
Ook de bekende Atalanta of
nummervlinder is een trekker,
evenals het gamma-uiltje of
pistooltje. Deze soorten wetewn
zich in et zomerhalfjaar
gedurende enkele generaties voort
te planten, maar in oktober en
door Bart Mullink
Springen werknemers van
Dow in Terneuzen eruit met
hun conditie? Mogelijk, want het
2100-koppige personeel fietst
wat af. Ook onder werktijd. Op
het enorme bedrijfsterrein, met
33 verschillende fabrieken, is de
fiets het handigste middel om
ergens te komen. De eigen
fietsenmaker, Huib van Geffen,
beheert zevenhonderd fietsen
van de zaak en die worden
intensief gebruikt. Ze staan
overal klaar, voor iedereen.
Alleen de meest notoire
gebruikers hebben een
bedrijfsfiets voor zichzelf.
Eén van hen komt juist op zijn
transportfiets de werkplaats
binnenrollen. „Fietsenmaker,
moet je nou toch eens kijken",
bromt hij. De fors bemeten
standaard hangt verkeerd.Van
zo'n akkefietje kijkt Van Geffen
niet op. Het zijn sterke fietsen,
maar ze worden ontzettend
intensief gebruikt, geeft hij aan.
De werknemer die zich juist
meldt, peddelt van fabriek naar
fabriek om de smering te
controleren. Hij kan zijn fiets
geen dag missen. Daarom is de
bedrijfsfietsenmaker een
uitkomst.
Kleine stad
Het Dow-terrein meet 440
hectare en is daarmee zo groot als
een kleine stad. Tussen de
fabrieken is autorijden mogelijk,
maar uit
veiligheidsoverwegingen mag
nergens harder worden gereden
dan dertig kilometer per uur. Dan
is de fiets al haast even snel, maar
hier komt nog bij dat auto's niet
op de fabrieksterreinen kunnen
komen. Dat betekent lopen.Vaak
een flink eind. „Met de fiets kun
je komen tot waar je moet zijn. Je
rijdt overal tussendoor en dat
maakt je veel sneller", verklaart
Van Geffen.
Het rijwielpark is nog groter
geweest. Een aantal jaren
geleden telde het nog zo'n
duizend stuks. Door
reorganisaties nam het aantal
werknemers af en waren er dus
ook minder fietsen nodig. De
fietsenmaker kreeg het minder
druk. Daarom kreeg hij er een
taak bij: het beheer van het
magazijn van de centrale
werkplaats, waarin ook de
fietsenmakerij is ondergebracht.
Van Geffen is wel van meer
markten thuis. Tot in '88 was hij
proces-operator. Problemen met
zijn longen dwongen hem de wao
in te gaan of een andere functie te
zoeken. Toevallig was dat net in
de tijd dat Dow dacht aan de
aanstelling van een
fietsenmaker.
Vóór zijn aanstelling werd het
omvangrijke fietsenbestand aan
zijn lot overgelaten. „De fietsen
werden gebruikt tot ze kapot
gingen en dan weggedaan", aldus
Van Geffen. Dat is natuurlijk niet
de juiste weg. Op een gegeven
moment brak een voorvork
zomaar tijdens het rijden. De
gevolgen waren pijnlijk. Dit was
voor het bedrijf waar veiligheid
voorop heet te staan, een signaal
voor straffe maatregelen. Eerst
werd het hele fietsenpark bij een
plaatselijke rijwielhersteller
langsgestuurd. Intussen leerde
Van Geffen de kneepjes van het
vak en nu staat preventief
onderhoud, met als doel
ongelukken door mankementen
te voorkomen, hoog in het
vaandel.
Van Geffen demonstreert in dit
verband hoe hij te werk gaat als
er een fiets met lekke band wordt
bezorgd. „Dan kijk ik gelijk even
verder." Vaak met resultaat. Hij
laat een stuur zien met een
scheurtje in de pen. „Die had
tijdens het rijden kunnen
afbreken." Verder toont hij een
licht verbogen voorvork.
„Daarmee moeten ze tegen een
Huib van Geffen bekijkt de fiets van een personeelslid op het Dow-ter
rein. foto Charles Strijd
muur zijn gereden. Dat soort
dingen zie ik ook meteen."
Eén keer per twee jaar krijgt elke
fiets een grote beurt. „Dan haal ik
ze helemaal uit elkaar. Maar
tussendoor zie ik de meeste
fietsen denk ik ook wel elke
maand. Ze hehben het door het
intensieve gebruik zwaar te
verduren: het is hier een
continubedrijf."Vroeger was het
lekrijden op het terrein een ramp,
weet hij. Die lekke banden
werden veroorzaakt door
scherpe voorwerpen als spijkers
en rondslingerende
metaalkrullen.Dat probleem is
een heel eind opgelost. „Ik heb al
snel alle fietsen voorzien van
anti-lekbanden."
Geen risico
Hoewel bij Dow de klok rond
wordt gewerkt, hebben de fietsen
geen verlichting. Alleen
reflectoren, voor en achter, want
de chemiereus neemt geen enkel
risico: „De vonk van een dynamo
is voldoende om een ontploffing
te veroorzaken."
Elke afdeling op het terrein heeft
een depot met eigen fietsen. Van
de in totaal zevenhonderd
exemplaren zijn er honderd van
het type transportfiets, met een
grote bak voorop. Aan pech
onderweg heeft de gebruiker
geen centje pijn. Hij belt de
werkplaats, hangt een kaartje
aan het stuur en de fiets wordt
opgehaald. „Ze hebben allemaal
een nummer, daardoor weten we
precies waar ze thuis horen." Wie
de smaak te pakken heeft, stopt
niet na het werk. Ook tussen
woning en werk wordt door
Dow-mederwerkers driftig
gefietst. Van Geffen trapt elke
dag vanuit Zaamslag op en neer.
Bij elkaar 32 kilometer.
Het beeld in Terneuzen blijkt niet
beperkt tot de Nederlandse
vestiging van Dow. Fietsen
worden gesignaleerd bij
fabrieken van de multinational
over de hele wereld. Voor het
Amerikaanse concern toch een
Nederlands accent.
november trekken ze terug naar
het zuiden, waarbij overigens een
aanzienlijk deel van de trekkers
onderweg sneuvelt.
Het is niet altijd duidelijk wat het
voordeel voor de soort is als een
insekt op trek gaat. Verre reizen
kosten altijd tal van slachtoffers
en daarom zou men verwachten
dat insekten pas naar het noorden
trekken als er in hun wintergebied
sprake is van overbevolking en/of
voedselschaarste. Voor sommige
soorten is dat inderdaad
vastgesteld. Bijvoorbeeld voor de
Europese treksprinkhaan. Deze
inwoner van het Zuid-Europa
trekt in sommige jaren in enorme
wolken naar het noorden en af en
toe bereikt zo'n zwerm ook
Nederland. Dat was onder meer
het geval in 1922 en in 1931. De
laatste waarneming in Nederland
dateert echter van 1951 en de kans
is niet zo groot dat deze reus onder
de sprinkhanen (tot 6 centimeter
lang!over het hoofd gezien
wordt. De sprinkhanenzwermen
onstaan als er in hun woongebied
voedselschaarste is. Bij de weinige
overgebleven voedselbronnen
zitten de treksprinkhanen dan in
zeer hoge dichtheden en dat werk
juist een snelle voortplanting, dus
nog meer voedselschaarste in de
hand. Er ontstaat dan een
generatie met lange vleugels, die
sterk van de ouderdieren afwijkt
en die na enkele vervellingen het
luchtruim kiest. Soms gaan de
vluchten gericht een bepaalde
richting uit, maar vaker laten
sprinkhanen zich meevoeren met
de luchtstromingen.
Spinnen
Zelfs niet-vliegende dieren
kunnen met de wind soms vrij
lange reizen ondernemen. Jonge
spinnen vormen daarvan een
sprekend voorbeeld. Despinnetjes
staan op de top van een plant,
verheffen zich op hun achterpoten
en spinnen vervolgens een lange
draad die als parachute dienst
doet. De methode is zo effectief dat
ze tientallen kilometers ver
komen. Zo werd op het
onderzoeksschip "Beagle" toen
het op een afstand van 96
kilometer uit de kust voer een
enorme invasie van kleine
spinnetjes vastgesteld.
Hetzelfde trucje, maar dan over
kortere afstand is momenteel
dagelijks te zien bij de
kruisspinnen in de tuin. Ook zij
overbruggen de afstand tussen
twee planten op de wind, waarbij
ze onderweg en passant de eerste
spindraad voor hun web spinnen.
Staat de lijn niet strak genoeg dan
haalt de spin hem in totdat het
resultaat naar de zin is. Ook bij het
verder weven van het web moet de
spin geregeld gebruik maken van
de wind. Toch is een groot
spinnenweb vaak binnen enkele
uren voltooid. Zo is de spin,
ondanks het ontbreken van
vliegvermogen in staat om zelfs de
snelstvliegende insekten te
bemachtigen.