Te jong en nog te
vertrouwd voor actie
Dichter bie je gedachten
door Marco Evenhuis
In Domburg zijn ze goed in sterke
verhalen. Het was ooit het dorp
van jutters, stropers en kleine
zelfstandigen en dat maakt het
vrije Domburg d plek voor
verhalen met een flinke korrel
zout. De opa van de uit Domburg
afkomstige Cees Maas kon er ook
wat van. Na een oer-Domburgse
carrière als achtereenvolgens
koeiewachter, timmerman en
hotelier begon Kees Maas (meteen
k) na zijn pensionering die
verhalen op te schrijven. Dat is
best bijzonder, want wie van zijn
generatie (hij leefde van 1893 tot
1985) haalde het in zijn hoofd om
schrift na schrift vol te pennen. En
dan nog in het Zeeuws ook.
Kleinzoon Cees Maas, journalist
bij BN/De Stem, legt uit waarom
opa het liefst in het Domburgs
schreef: die man kon niet anders
als dialect spreken. Het was voor
hem niet meer dan natuurlijk om
die verhalen in z n eige taele op te
schrieven. Toen hij op een gegeven
moment een hele bundel verhalen
klaar had, is hij gaan kijken of
iemand die uit wilde geven. Dat is
niet gelukt en daarom heeft hij in
eigen beheer een stuk of acht
bundeltjes voor de familie
uitgegeven. Compleet met zijn
eigen tekeningen en schilderijtjes
vertelt Cees. Later, na zijn
overlijden, bleek uitgeverij De
Koperen Tuin uit Goes bereid de
verhalen uit te geven.
Het boek Domburgse veraelen
verscheen in 1995, compleet met
de originele illustraties van opa
Kees. Het staat vol met anekdotes
uit het Domburg van het begin van
deze eeuw, zoals de schrijver het
zelf zo goed kende. En er staan
natuurlijk ook nogal wat sterke
verhalen in. Het hier opgenomen
verhaal Moensje is een aardig
voorbeeld van Kees levendige
manier van vertellen.
Folklore
Kleinzoon Cees schrijft
tegenwoordig ook in het Zeeuws.
Het gebeurt niet vaak, maar hij
laat zich steeds vaker verleiden
een gedicht, verhaal of reportage
in dialect te schrijven. Zijn
interesse voor het Zeeuws heeft hij
echter niet van zijn grootvader:
,,Ik had nooit zoveel
belangstelling voor dialect.
Tenminste niet bewust. Ik weet
alleen wel, dat er toen ik bij de
PZC werkte, nooit Zeeuws
gepraat mocht worden. En dat
vond ik toen al raar, omdat ik mijn
werk soms makkelijker in het
Zeeuws kon doen. Als ik een
Zeeuw interview, gaat dat in het
Zeeuws, omdat dat voor ons
allebei de eerste taal is. Ik werke
mee tael en ik ouwe ook van tael.
Ik heb me dan ook nooit
geschaamd voor m'n Zeeuws,
ook'omdat ik daarnaast het AN
gewoon goed beheers."
Cees' interesse voor het Zeeuws
kwam niet op as de gróte schiete.
Een aantal jaren geleden, toen hij
een lp in handen kreeg van een
bluesband uit Kruiningen,
begreep hij hoe het ook kan: dat
klonk fris en eigentijds en dat trok
mijn aandacht. Sindsdien
stapelden dat soort ervaringen
zich op. Ik woonde bijvoorbeeld
een hele stuit in Brabant en hoorde
daar geen Zeeuws. Ik ging het
missen. Dus toen Omroep Zeeland
van start ging en er af en toe
Zeeuws op de radio te horen was,
was ik daar stikblij mee.
Burgemeesters
Een echte streektaalfanaticus is
Cees niet. De beruchte oproep van
Commissaris van Gelder aan de
Zeeuwse gemeenteraden om meer
Zeeuws te gaan spreken, gaat hem
te ver: „Van Gelder is een prima
ambassadeur voor 't Zeeuws,
maar mee die geménteraeden
schiete we deur. Wel vind ik dat
zolang we in Nederland nog geen
gekozen burgemeesters hebben, in
Zeeland benoemde burgemeesters
Zeeuws moeten leren. Want hoe
vaak gebeurt het bijvoorbeeld niet
dat een burgemeester, die op
bezoek gaat bij een honderdjarige,
amper iets begrijpt van wat de
jarige te vertellen heeft. En er zijn
nog veel meer serieuzere
voorbeelden van situaties waarin
een burgemeester de taal zou
moeten kennen."
Er zijn meer dingen die Cees Maas
graag anders zou zien: „In de
Zeeuwse media is nog altijd veel te
weinig aandacht voor de
streektaal. Het enige medium voor
het Zeeuws is eigenlijk het
tijdschrift Noe. Omroep Zeeland
doet veel te weinig en verstopt het
Zeeuws in speciaal daarvoor
bestemde programma's. Ik ben
wat dat betreft stik jaloers op
bijvoorbeeld Friesland en Twente.
Zeeuwse media zouden eens beter
op moeten letten wat er in dat
soort streken allemaal gebeurt.
Daar kun je nog wat van leren."
Schrijfwijzer
Tegenwoordig schrijft Cees Maas
dus ook in het Zeeuws: „Daar heb
ik me min of meer toe over laten
halen bij de komst van Noe. Tot
Noe was er geen podium voor het
Zeeuws. Nu beginnen ook andere
schrijvers als Theo Raats en Lou
Vleugelhof in het Zeeuws te
schrijven."
Het schrijven gaat hem steeds
gemakkelijker af. „Aan de ene
kant krijg je er meer handigheid in
en aan de andere kant hoef je niet
meer zo op je spelling te letten,
omdat in Noe een bepaalde
spelling gehanteerd wordt die de
redactie zelf op jouw werk
toepast. Die spelling werkt goed.
Al moet ik wel zeggen dat ik hoop
dat er voor
Oost-Zeeuws-Vlaanderen nog
een oplossing gezocht wordt, want
streektaalschrijvers in die streek
herkennen zich niet zo in die
schrijfwijzer."
„Bovendien", meent Maas, „raak
je meer vertrouwd met het
opschrijven van je eigen
spreektaal. Het wordt steeds
minder 'Hollandse' schrijftaal en
je komt daarom aoltmaer dichter
bie je werkelijke gedachten. Want
je denkt tenslotte vooral in
dialect." Iets dat opa Maas jaren
geleden al doorhad. Over het
opschrijven van zijn verhalen
schreef hij namelijk: „Ik doe 't dan
mè in m'n eige taele, zöas me ier
gewoon bin te praoten. Zó kan ik
me 't best uutdrukke en dan komt
aolles nog beter toet z'n recht
ook."
Moensje
Moensje was nie zö best van
betaelen. Ze stoenge dan ook
nog al is an z'n deure, mè gêên
mens dust 'n an te pakken. Di zou
je trouwens nie zonder
kleerscheuren afgekomme zien,
wan 't was soms een eigenaordig
vintje. Op een kerremesse liep
Moensje, mee z'n geweer op z'n
nikke, ni de mart nae de middag.
Di komt 'n een zigeuner tegen mee
een dansende beer. Ie stakz'n snuit
mee een centebakje ni z n toe. Mer
in plaes van een cent, trakteerde 'n
den beer op een riempje, ie zei:
Noe ontliep ik thuus m n beren
en d'r naemgenoöt durft me
ier te affronteren.
k Ebbe 'n geweer, kruut en loöd.
Gaet ene of ik schiete je dood.
Ie riemde aoltied vö de vuust weg.
Zö gieng 'n dikkels mee jaege en
dan droeg 'n de posstok en 't wild.
As ze dan voor een dulleve
kwaeme, moch de stokkedraeger
d'r aoltied eêst over sprienge en
dan gooide 'n de stok terug ni de
jaegers. Toen 'n is over de
waetergank zou sprienge, bleef 'n
op een keer midden in de dulleve
steke. Daer ieng 'n en de jaegers
mè lache vanzelfs. Mer oe beroerd
of 'n d'r ook an toe was, ie kon nie
laete om over z'n eige aermoe een
riempje te maeken en ie riep:
Noe ange 'k ier oog en drooge,
mè nie op m'n gemak,
wan 'k dienke da'k and over and
in die modderdulleve zak.
Toen 'n dan toet over z'n middel in
't waeter stoeng en ze 'n eindelijk
op de kant getrokke aodde, zei
Moensje:
As julder me eerder g'olpen aodde
was 'k verder mee gae jaege
mè noe moeteje de rommel
zelf mer op je nikke draege.
Kees Maas (Uit: Domburgse ver'aelen,
De Koperen Tuin, Goes: 1995)
De hypopreker
Eenfloenker licht angt onder an
de bruiloft en
dominee eet zeven broodjes
goeie 'am de
bruid lacht en
ménsen kieke,
lache mee
verdomme lache
mee
Cees Maas (Uit: Noe nummer 2,
oktober 1998)
Reacties op deze rubriek zijn
welkom. Indien u wilt reage
ren, of wanneer u een tip voor
ons heeft, kunt u schrijven of
faxen naar. de PZC, Postbus
18, 4380 AA Vlissingen, fax
0118-470102, onder vermel
ding van Streektaal.
woensdag 30 september 1998
door Richard Hoving
Lange tijd is er niet op- of
omgekeken naar de jongere
bouwkunst. Gebouwen uit de
periode 1850 tot en met 1945
werden niet als waardevol erkend.
Nu de eerste getuigen uit het
recente verleden door de
slopershamer worden bedreigd
neemt de belangstelling ervoor
toe.
De eerste officiële aanzet werd aan
het eind van de jaren tachtig
gegeven. In opdracht van de
Rijksdienst voor de
Monumentenzorg werd per
provincie een inventarisatie van
jonge monumenten gemaakt.
Verspreid over Zeeland werden
ruim 5300 objecten aangeduid die
'mogelijk het behouden waard
waren'. Kunsthistoricus drs. Berit
Sens vatte de oogst samen in
Architectuur en stedebouw in
Zeeland 1850-1945.
De aandacht voor de jongere
bouwkunst is niet alleen een zaak
van bestuurders en
beleidsmedewerkers. De Bond
van Nederlandse Architecten
kring Zeeland belegde begin dit
voorjaar een symposium over
restauratie en hergebruik van
gebouwen uit de periode 1850 tot
en met 1940. De provincies
Zeeland, Oostvlaanderen en
Westvlaanderen volgen
aanstaande zaterdag 3 oktober
met een studie- en excursiedag in
het Kunstencentrum Vooruit in
Gent.
Tijdens de interprovinciale dag
wordt de nadruk gelegd op
gebouwen die tussen beide
wereldoorlogen zijn gebouwd.
Met name in Vlaanderen is het
interbellum een periode die
bekend staat om de
verscheidenheid in stijlen die in de
architectuur werd toegepast.
Volgens Sens, die namens de
provincie Zeeland bij de
organisatie is betrokken, heeft de
bouwkunst in Zeeland en
Vlaanderen tussen 1918 en 1940
grote lijnen dezelfde
ontwikkeling gevolgd. „In
Zeeland is er op bescheidener
schaal gebouwd, maar qua
diversiteit doet het nauwelijks
voor Vlaanderen onder." Als
voorbeelden van belangrijke
voorbeelden uit het interbellum
noemt Sens onder meer een
complex meergezinswoningen dat
in het begin van de jaren twintig
aan de Bonedijkestraat in
Vlissingen werd gebouwd.
Daarnaast wijst ze ook op de
vTijstaande en twee-onder-een-
kap woningen in de Stationstraat
en directe omgeving in Sas van
Gent.
Versiering
In een recent themanummer van
het tijdschrift Openbaar
Kunstbezit Vlaanderen legt
Norbert Polain uit dat het
interbellum in Vlaanderen
conservatief begon. Volgens de
voorzitter van de Vereniging voor
de Studie van de Vernieuwende
Creativiteit tussen de Tweede
Wereldoorlogen duurde het tot
halverwege de jaren twintig voor
het gevoel van 'vrijheid-blijheid
een ongebreidelde hang naar
versiering stimuleerde'. De
euforie was van korte duur, aldus
Polain. „In de jaren dertig moest
men echter weer rekening houden
met de economische realiteit. Men
koos voor een zuiniger manier van
bouwen en zocht oplossingen voor
de crisis,
Dat de bouwkunst in het
interbellum in Vlaanderen op
beduidend grotere schaal ter hand
is genomen, kan volgens Sens
eenvoudig worden verklaard.
„Hoewel de Eerste Wereldoorlog
grotendeels buiten de steden werd
uitgevochten ontstond er na 1918
een gevoel van wederopbouw dat
te vergelijken is met de situatie na
de Tweede Wereldoorlog in
Nederland."
De interprovinciale studie- en
excursiemiddag is een jaarlijks
terugkerend fenomeen. Mede op
basis van eerdere edities verwacht
Sens niet dat er zaterdag een
blauwdruk voor het behoud van
de jongere bouwkunst op tafel
wordt gelegd. „Het is de eerste
plaats bedoeld om kennis, ideeën
en ervaringen uit te wisselen."
Studiedag
De studiedag begint met referaten
van Marieke Kuipers van de
Nederlandse Rijksdienst voor de
Monumentenzorg en Luc
Verpoest, hoogleraar aan de
Katholieke Universiteit van
Leuven. Voor het aansluitende
panel zijn onder andere de
Middelburgse wethouder van
ruimtelijke ordening en
monumentenzorg P. M. Bruinooge
en de voorzitter van de Zeeuwse
afdeling van de Bond Heemschut,
ARCHITECTUUR
i I
R M. Th. Adriaansens,
uitgenodigd.
Na het panelgesprek en de lunch
kan er een keuze uit drie excursies
worden gemaakt. In Gent staat het
Miljoenenkwartier op het
programma. De wijk ten zuiden
van het stadscentrum werd in het
midden van de jaren twintig voor
de gegoede burgerij ontwikkeld.
Nagenoeg alle toenmalige Gentse
architecten van naam zijn er
vertegenwoordigd. De
gehanteerde stijlen zijn van een
grote verscheidenheid.
De tweede excursie voert naar
Ronse, een kleine stad op de grens
van Oostvlaanderen en
Henegouwen. Ronse bloeide kort
na de Eerste Wereldoorlog op als
textielstad. Aan de rand van de
stad werden nieuwe fabrieken
gebouwd. Langs de
toegangswegen werden nieuwe
straten aangelegd waar vanaf de
jaren dertig zowel art deco, de
Amsterdamse school, het
traditionalisme als het
romantische kubisme ingang
vonden.
In Sint Niklaas, de hoofdstad van
het Land van Waas, kwamen de
economische activiteiten na 1918
eveneens vrij snel weer opgang.
De stad trok arbeiders uit de wijde
omtrek aan en zag zich
genoodzaakt uit te breiden. Vanaf
de vroege jaren twintig kwamen er
aan de rand van het oude
stadscentrum nieuwe wijken tot
stand. Traditionalisme, art deco
en modemisme bereikten Sint
Niklaas met name dankzij Gentse
architecten.
Monumentenzorg en architectuur uit
het interbellum in Oostvlaanderen,
Westvlaanderen en Zeeland, zaterdag
3 oktober in Gent, voor nadere
informatie 00-32-92677225.
Voormalige bank in de Nieuwstraat Terneuzen. foto Charles Strijd Bonedijkestraat in Vlissingen. foto Lex de Meester
Stationsstraat Sas van Gent. foto Charles Strijd
Domburg, dorp van jutters, stropers, kleine zelfstandigen en sterke verhalen in dialect. foto Ruben Oreel