Meeuwen kunnen geloven In Indonesië fietsen alleen de armen PZC buitengebied Zeeuws-Vlaamse natuur herbergt vele verrassingen Landzee 26 zee land (p woensdag 5 augustus 1998 Gele hoornpapavers aan de rand van het Zwin. Vloedmerkplanten als de gele hoornpapaver vormen één van de bijzondere natuurwaarden in Zeeuws-Vlaanderen. foto Chiel Jacobusse door Lou Vleugelhof Heeft een helder en voor iedereen verstaanbaar gedicht als 'Landzee' van Maarten Asscher nog toelichting nodig? Dat lijkt me een redelijke vraag. Als een gedicht bij eerste lezing geen of nauwelijks moeilijkheden biedt en j e het bovendien nog mooi vindt, waarom zou een nadere verklaring daar nog iets aan toevoegen? Laat ik beginnen met de titel, Landzee. Een volkomen onbekend woord. Zelfs de Grote Van Dale geeft het niet. Het is dus een neologisme, maar het klinkt vertrouwd, want zowel land als zee zijn oude bekenden en de gebruikelijke combinatie van zee en land wordt hier omgekeerd. Wat zou de betekenis kunnen zijn van landzee? Het lijkt me juist om eerst de samenstelling zeeland onder de loep te nemen. In de combinatie zeeland is het laatste deel het belangrijkste betekenisgevende deel. Zee is een toevoeging bij land en de betekenis van Zeeland is dan land dat bij de zee ligt of land dat uit de zee ontstaan is. Voor de omkering Landzee gaat de overeenkomstige betekenis echter met op. Landzee is geen zee die dichtbij land ligt of die uit land ontstaan is. Wat betekent het dan wel? Die vraag is alleen te beantwoorden vanuit de context, want daarin komt de betekenis pas volledig aan het licht. De titel hoort wel degelijk tot de context ook al prijkt hij er als een blikvanger boven. Eerst dus een onderzoek naar het hele gedicht met een speciale aandacht voor de vorm en de inhoud. Misschien dat nauwgezette analyse iets onthult van het wezen van de schoonheid. Ik vraag alleen wat geduld om tamelijk ongewone sluipweggetjes en kruipgangetjes te volgen om zodoende dieper in het gedicht door te dringen. Signaal Ik pakte het gedicht meteen bij de kop, maar dat leverde niet veel op. Dan maar over naar de eerste versregel. Die bestaat uit één enkel woord. Een belangrijk signaal een versregel die één woord telt. Als we iets met klem ontkennen, laten we dikwijls vooraf al een krachtig nee horen. We zeggen bijvoorbeeld: nee, zo is het nietNee, dat geloof ik niet Met nee geven we als het ware een waarschuwing dat we geen tegenspraak zullen dulden. De dichter vindt dat meeuwen niet in polders geloven. Ook al zou de lezer het er niet mee eens zijn. Hierdoor wordt indirect de lezer bij de tekst betrokken. Dat versterkt de levendigheid van de tekst, want het brengt een zekere spanning teweeg tussen tekst en lezer. Heeft de dichter nou gelijk of niet? Meeuwen geloven uiteraard nergens in. Het is duidelijk dat we hier te doen hebben met de personificatie, een van de meest voorkomende metaforen in de poëzie. Ook in onze dagelijkse taal maken we voortdurend gebruik van de personificatie. door Bart Mullink Het begon tamelijk onschuldig, een jaar of vijf geleden. Willemien Lievense uit Westkapelle besloot de weg naar haar toenmalige werk in Goes voor de verandering eens te fietsen. Dat bleek erg goed te bevallen. Sindsdien is het hard gegaan. Samen met haar levenspartner Hans van Zetten hield zij in de jaren erna fietsttrekvakanties in Nederland, België, Duitsland en Engeland. En dat was nog maar het begin. Hun echt grote toer volgt over twee maanden. Dan vertrekken ze voor een half jaar naar Indonesië, waar ze een grote rondreis op de fiets willen maken. Willemien moest er haar baan voor opzeggen. Hans kon onbetaald verlof krijgen. Het Oosterse land heeft hun hart gestolen. Vier jaar geleden trokken ze al eens door het land, vier weken lang. Toen nog met de rugzak en het openbaar vervoer. „We willen de sfeer proeven", leggen ze uit. „Dat gaat het best op de fiets. Alleen lopend zie je nog meer, maar dan kom je niet zo ver." Indonesiërs vinden het, weten ze, overigens heel apart dat toeristen die een dure vliegreis kunnen kopen vervolgens op de fiets stappen. „Want fietsen, dat doen daar alleen de armen." Zorgen maken ze zich vooral over de politieke situatie. „De Indonesische bevolking heeft het op dit moment ontzettend moeilijk en wij zijn zo rijk dat we daar voor ons plezier gaan rondfietsen. Misschien worden wel met meer afgunst bekeken dan Bijvoorbeeld over onze huisdieren spreken we voornamelijk in metaforen. Onze poes is een filosoof, is jaloers, argwanend enzovoort, de hond is een bedelaar, een jager enzovoort. Meeuwen kunnen dus geloven, niet in godsdienstige zin, maar ze geloven dat de waarheid anders is dan zij zich aan hen voordoet. Ze geloven niet in de realiteit van de polder. Voor hen is de polder zee. Penseelvegen De hele strofe die volgt is alleen maar toelichting bij deze stelling aan het begin. In drie lange volzinnen schildert de dichter als met een paar grote penseelvegen het gedrag van de meeuwen. Hij doet dit met een trefzeker gevoel voor de juiste volgorde van de fasen waarin zich het meeuwengedrag voltrekt. Er is eerst de overzichtsblik, de birdseyeview van de meeuwen voor wie het geen verschil maakt of ze het land of de zee beturen. Dan zoeken zij gericht een bepaald punt, de tractor, alsof ze op zee een schip volgen. Tenslotte volgen zij in het kielzog van de tractor. Er is dus een hechte samenhang in betekenis tussen deze volzinnen. Dat wordt ook uitgedrukt in de vorm. De zinnen vertonen immers een parallelle herhaling. Er zijn woordparallellen als akkers water, tractor-schip, voren- golven en er is ook herhaling op zinsniveau, de zogenaamde syntactische herhaling: beturen zij..., zoeken zij..., volgen zij... Hierdoor wordt de boliw van de eerste strofe hecht en consistent. De tweede strofe lijkt niet direct aan te sluiten bij de voorafgaande. Het gedicht wordt heel anders van inhoud. Weer begint de strofe met vier jaar geleden." Om wat extra voor het land te doen, hebben ze aan hun tocht een sponsoractie gekoppeld. Collega's, vrienden en alle andere bekenden worden gevraagd om een bijdrage. Het geld gaat naar het tehuis voor verstandelijk gehandicapte kinderen op Java van ex-pater Nico Rood. „We zagen die man in een uitzending van het tv- programma De Stoel en waren erg onder de indruk van zijn werk." De sponsors krijgen een beloning, verzekeren ze. „We sturen regelmatig een reisverslag." Cursus De Westkapellenaren zijn voor hun reis niet over één nacht ijs gegaan. Al jaren leven ze ernaar toe. Aan de Zeeuwse Volks Universiteit volgden ze een cursus Bahasa Indonesia. De Indonesische uitdrukking 'Jam Karet' die ze leerden wordt nu het reismotto. Het betekent: de tijd is van rubber. Zo'n zeventig tot tachtig kilometer per dag willen ze rijden. „We zullen fietsen van een versregel van één woord. Doordat het apart en vooraanstaat, krijgt het nadruk. zonsopgang tot rond de middag, wanneer het écht warm begint te worden." En dan? „Wat leuks doen. Een wandeling, spullen in orde maken, thee drinken, met mensen praten." Zo kabbelt de tijd prettig voorbij, verwachten ze, in de geest van 'Jam Karet'. „Dat is iets waar we al heel lang naar uitkijken. Het tempo van hier achter ons laten. We weten niet precies hoe het uitpakt. Gewoon kijken wat er gebeurt. We hebben wel een voorlopig reisplan gemaakt, maar we zien wel wat we foto archief Wim Riemens 'Hier' staat in oppositie met het nietgenoemde 'daar' van de eerste strofe, de tractor en de meeuwen. tegenkomen. Voor hetzelfde geld blijven we ergens een tijdje hangen." Na hun aankomst op het vliegveld van de grote stad Medan op Sumatra willen ze eerst een honderden kilometers lange tocht dwars door het regenwoud maken. Genieten van de overweldigende natuur en slapen in kleine dorpen, zonodig bij mensen thuis. Gewoon op de houten vloer, zoals daar gebruikelijk. En dan, als ze de noordwestpunt van het ernorme eiland (vijftien keer Nederland) Het kan niet anders dan dat 'hier' de locatie aanduidt waar de dichter zich bevindt. Hij is bekend met de lokale situatie en hij bevindt zich op de plek waar ooit de haven was. Daar waar het vroeger bedrijvig was van vissers- en veerboten, ligt nu het stervende gras op het vlakke droge land. Wat eens sappig gras was ligt nu te verdrogen en te vergaan net als de zee hier verdroogd is en vergaan. Een toon van spijt klinkt tussen de regels door. In zijn herinnering ziet de dichter het veerhuis aan de zeedijk. Juist boven die plek ziet hij een meeuw, een eenling, die kennelijk niet bij de zwerm meeuwen behoort, omhoog steigeren. De meeuw stijgt niet, hij steigert, dit wil zeggen hij gaat snel en steil omhoog. Het is niet toevallig dat de meeuw hier boven het veerhuis zijn vlucht omhoog begint. Het veerhuis stond op of aan de zeedijk op de scheiding van land en zee. De opstijgende luchtstroming kan daar sterk zijn. De roep van de meeuw gaat verloren ergens tussen land en zee. Totdat er plotseling een wind opsteekt vanuit de zee. Die vangt zijn verloren roep en neemt hem mee. Waarheen? Het kan niet anders gezien de wind uit zee, dan naar het land. Voegt de solitaire meeuw zich bij zijn soortgenoten op het land die het druk hebben met het zoeken naar voedsel? Hiermee kan het gedicht af zijn, maar... Grensgebied Het is erg verleidelijk om in de eenzame meeuw het beeld te zien van de dichter die zijn roep laat horen op het grensgebied van zee en land. Zijn lied aarzelt tussen deze twee gebieden. De zee is dan de metafoor voor vrijheid, onbegrensdheid en eindeloosheid, het land is het beeld van gebondenheid, vastheid en vergankelijkheid (het droge hooi). Het land is de vaste plek waar hij nestelt en voedsel vindt, maar net. als de meeuwen die al achter de tractor zwermen, ziet ook hij het land aan voor de zee. Hij beleeft de vastheid als beweging, de tijd als tijdeloosheid, de eindige beperking van het land als eindeloosheid. De landzee uit de titel is dan de wereld die de mens tot vaste verblijfplaats dient, maar waar hij het heimwee naar de oneindigheid niet kwijt kan raken. In zijn beleving is de wereld een landzee. De roep van de meeuw gaat verloren in dat tussengebied. Het lied van de dichter getuigt van dit heimwee. Het ontstaat ergens tussen tijd en eeuwigheid, als het ware hoog boven de aarde, maar het wordt onherroepelijk meegevoerd naar de aarde en binnen de tijd. Voor wie deze interpretatie te ver gaat en wie wil volhouden dat dit puur een gedicht over meeuwen is, heb ik een paar aardige feiten achter de hand waarmee ze hun gelijk kunnen staven. De plaats van handeling van het gedicht is De Oude Haven, of op z'n Zeeuws D'ouwe Kaoje aan de Piet bij de Schengepolder tussen Walcheren en Zuid-Beveland. Ook een paar feiten weten over een gedicht kan de beleving ten goede komen. bereiken: snorkelen in het tropische zeewater, want dat lijkt ze ook prachtig. Van daar af willen ze terugfietsen langs de zuidkust van Sumatra, om vervolgens de boot naar Jakarta te nemen. In die stad fietsen ze niet, ze kijken wel uit. Willemien en Hans nemen er de trein naar het binnenland en hoppen dan verder van eiland naar eiland. Via Oost-Timor (als de omstandigheden het toelaten) en de Molukken willen ze uiteindelijk Sulawesi bereiken. Het aantal gereden kilometers is dan haast niet meer te tellen. Dat betekent in elk geval dat dit deel van het reisschema nog erg voorlopig is. In elk geval moeten ze aan het eind van hun toer weer terugkomen in Jakarta, omdat daar het vliegtuig naar Nederland wacht. Hans moet in het voorjaar weer op tijd op zijn werk zijn en Willemien kan dan gaan solliciteren. Maar intussen blijft het kriebelen. Hans: „Mijn ultieme droom is een meerjaarse wereldfietstocht, met als vertrekpunt Westkapelle." Rijkswaterstaat Zeeland biedt de Zeeuwse bevolking vanwege het 200-jarig be staan een attentie aan: een brochure met tien fietsrou tes. De brochure wordt deze week huis-aan-huis ver spreid. Wie onverhoopt geen fietsbrochure heeft ontvan gen, kan die afhalen bij één van de PZC-kantoren in Ax el, Goes, Hulst, Temeuzen, Vlissingen en Zierikzee. door Chiel Jacobusse Een landje apart, zo wordt Zeeuws-Vlaanderen aangeprezen aan toeristen. Zeker voor natuurliefhebbers is daarmee geen woord teveel gezegd. Vogelaars komen royaal aan hun trekken langs de tientallen kilometers kustlijn langs de Westerschelde en Noordzee, waar bijvoorbeeld de trektelpost van Breskens één van de mooiste punten van Nederland vormt om de vogeltrek te bewonderen. Meer landinwaarts zijn het de binnengedijkte kreken, zoals het Groote Gat van Oostburg, het Groot eiland en de Axelse kreek, die een eldorado vormen voor een keur van water en moerasvogels. Maar ook in de polders kom je als vogelaar voor verrassingen te staan. In de eerste de beste polder broedt de elders schaarse roodborsttapuiten op dijken en erven is de steenuil een alledaagse verschijning. Op botanisch gebied is het al niet anders. In het Zwin ligt verreweg de grootste groeiplaats van de zeldzame strandbiet en die groeit er in gezelschap van andere zeldzame vloedmerkplanten als de gele hoornpapaver en de gelobde melde. Langs binnendijkse kreken groeit op diverse plaatsen het kruipend moerasscherm, een witbloeiende moerasplant, waarvan in Nederland tientallen jaren werd aangenomen dat die uitgestorven was. De dijken herbergen exclusiviteiten als de Vlaamse peterselie en de bokkenorchis. En zo zou je nog lang door kunnen gaan. Want ook op het gebied van zoogdieren, amfibieën en insekten telt 'de overkant' een lange reeks zeldzaamheden die elders in de provincie niet of nauwelijks voorkomen. De hamvraag is natuurlijk waar het bijzondere karakter van de Zeeuws-Vlaamse natuur vandaan komt. Is het de instelling van de bevolking die wellicht wat minder opruimwoede aan de dag legt als het gaat om overhoekjes en oude beplantingen? Of speelt de in het landschap verankerde, woelige ontstaansgeschiedenis een rol? Het zijn allebei dingen die zeker meetellen, maar wat minstens even zwaar telt is de bijzondere geografische ligging. Het is niet meer dan logisch dat het meest zuidwestelijke puntje van Nederland een aantal zuidelijke soorten herbergt die hier de grens van hun areaal bereiken. Maar er is nog meer aan de hand. In het zuidelijke grensgebied van Zeeuws-Vlaanderen ligt de overgang van pleistocene zandgronden naar jonge zeeklei afzettingen. In het landschap lijkt die overgang zich tamelijk abrupt te voltrekken, maar in werkelijkheid is er sprake van een geleidelijk verlopende 'zachte' grens en rondom die grens leven tal van typerende soorten planten en dieren. Nergens is dat mooier te zien dan in de Clingepolder, in het grensgebied van Oost-Zeeuws- Vlaanderen. Clingepolder Een wandeling op een willekeurige zomermiddag. Vanaf de Woestijnstraat zijn we een onverhard pad opgereden om de auto te parkeren. Direct naast de auto is het al prijs. Er vliegt een feloranje gekleurd reuzeninsekt door de berm. Het is een bijzonder gevormde graafwesp: de rupsendoder. Even verderop in een zandig slootkanje ligt het nest waar verlamde rupsen naar toe gesleept worden als voedsel voor de larven. Het is maar één van de vele verrassingen die deze middag oplevert. Langs het pad groeien onkruiden als het vogelpootje en de eenjarige hardbloem. Boven het water van een rechthoekige plas vliegen verschillende libellen rond, terwijl uit de boomtoppen het gaaiachtige gekrijs van een wielewaal klinkt. Het iele gemiesper van goudhaantjes klinkt in deze tijd van het jaar Wel erg on-Zeeuws en als het pad eventjes verderop een dennenbos inloopt waan je je eerder in Oost- Brabant dan op Zeeuwse bodem. De bossen hebben een tamelijk eentonige ondergroei, met vooral veel varens en bramen. Maar een flinke waterplas tussen de bomen is botanisch razend interessant. Op het water drijven waterlelies en langs de kant groeit de echte mattenbies: een joekel van minstens twee meter hoog. Op de oever, ergens op de grens van land en water groeien twee soorten hertshooi: op het land het liggend hertshooi, dat elders in de provincie een enkele maal in natte duinvalleiën voorkomt. Het in het water drijvende moerashertshooi is in Zeeland beperkt tot dit ene gebiedje, en dat geldt ook voor de lichtgroen gekleurde vlottende bies die plaatselijk dichte matjes vormt. Verdwenen rijkdom De waterviolier die in een bermsloot staat duidt op de aanwezigheid van zoet kwelwater; bodemwater dat vanaf de hoge zandgronden ondergronds zijn weg baant, en hier aan de oppervlakte komt. De in het verleden ooit aangetroffen klimop waterranonkel is ook typerend voor kwelsitusties, maar die is, net als de uiterst zeldzame vlozegge al tientallen jaren uit deze omgeving verdwenen. Want ondanks alle rijkdom en variatie die er nog te vinden is, heeft ook de natuur in Zeeuws- Vlaanderen in de loop van deze eeuw de nodige aderlatingen ondergaan. Het woudaapje, waarvan een florerende populatie langs de kreken voorkwam is op een enkeling na verdwenen. De roemruchte populatie grauwe gorzen is meer dan gedecimeerd en de das en de visotter lijken compleet en definitief verdwenen. Het neemt niet weg dat Zeeuws- Vlaanderen nog steeds een heel uitzonderlijk hoekje van Nederland vormt. Nee meeuwen geloven niet in polders. Vrij en eenzaam, ook al vliegen zij getweeën - de blik omlaag gericht - beturen zij de akkers als het water van de zeeën. De tractor zoeken zij met hun gekrijs als ware het een schip dat huis waarts zwoegt. Zo volgen zij hem spiedend op zijn reis terwijl hij vorentrekkend golven ploegt. Hier waar het weiland vroeger haven was daar ligt nu oud te worden - vlak en droog - het hooi dat ooit begon als sappig gras. En waar het veerhuis stond daar steigert hoog een meeu w: een plotselinge wind uit zee vangt zijn verloren roep en neemt hem mee. Maarten Asscher uit: Verbarium, Uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 1994. Willemien Lievense en Hans van Zetten maken een fietstocht van een half jaar door Indonesië. foto Lex de Meester

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1998 | | pagina 26