De kleine meesters krijgen eerherstel Betrokkenheid voorkomt vernieling kunst Louis en Francois Watteau in Lille kunst cultuur vrijdag 19 juni 1998 24 De afgelopen vijftien jaar zijn in de openbare ruimte in Nederland minstens tweehonderd kunstwerken vernield. Dat schrikbarend hoge aantal trof Christian van 't Hof aan in twee dozen krantenartikelen van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie. In zijn doctoraalscriptie sociologie plaatst hij de vernielingen in een breder perspectief dan dat van primitief cultuurbarbarisme. Hij praat niets goed, maar wast tegelijk de oren van goedwillende, maar elitaire cultuurspreiders en journalisten die de vuurtjes van de volkswoede gretig opstoken. van vijftien jaar geleden. Vanuit de veron derstelling 'hoe meer pers, hoe meer con troverse' koos hij uit de enorme hoeveel heid materiaal acht gevallen waarover minstens tien verschillende artikelen wa ren verschenen. Kunstenaar Evert Strobos had in op dracht van de gemeente Apeldoorn een sculptuur met stalen pylonen gemaakt. Kosten: 180.000 gulden. De omwonenden herkenden de sculptuur aanvankelijk niet eens als kunst. Sommigen dachten zelfs dat het een afvalopslag was en depo neerden oude autoportieren en ander schroot rond de pylonen. Toen een ambte naar kwam uitleggen dat het om een kunstwerk ging, werd het werk prompt beklad met teksten als 'Is dit kunst?' en 'Rust roest'De beer was helemaal los toen bleek dat de gemeente tegelijk fors wilde bezuinigen op welzijnsvoorzieningen en de sluiting aankondigde van onder meer een kinderopvangcentrum en buurthuis. Sloophout Als omwonenden een kunstwerk kwalifi ceren als 'een stuk ijzer', 'puin', 'een schroothoop' of 'sloophout' is er iets goed fout gegaan in de communicatie die aan de plaatsing vooraf ging. Van 't Hof ont neemt gemeentebesturen de illusie dat het voldoende is alleen een tentoonstel ling over het gekozen kunstwerk te orga niseren. Als voorbeeld noemt hij de ver nieling van 'Houden', een vierentwintig meter lange constructie van golvende ro de lijnen die Wouter de Baat in 1995 voor een vijver in Anna Paulowna ontwierp. Het gemeentebestuur van het Limburgse Meerssen deed in 1987 zijn best met het sturen van informatiefolders aan alle in woners over een kunstenaarsproject met mergel, maar ook dat bleek niet genoeg. De meeste commotie ontstond rond 'Het Giftreintje' van Carl Emmanuel Wolff, een locomotief van zwart geverfd mergel met stalen wagons, beladen met vaten uit de chemische industrie. De kunstenaar bedoelde dat als protest tegen de weg werpmaatschappij. De aversie bleef zo hardnekkig dat Wolff zijn trein in 1989 tenslotte maar weer weghaalde van het Stationsplein. Een apart hoofdstuk vormen de beelden die aanstootgevend werden gevonden. In Leerdam werd in 1990 het kunstwerk 'Duivelsaltaar' van Edith Cammenga be klad omdat de bijbel een expositie van 'het kwaad' zou verbieden. Landelijk op zien baarde in 1993 de vernieling van '12,5 Proof', een beeld van Mare Quinn voor Sonsbeek 93. Het werk bestond uit een bronzen mannelijke gestalte met een ferme erectie in een vitrine met een glas soort die alleen licht doorliet als er vol doende spanning op stond. De man spoot wijn uit al zijn lichaamsopeningen, maar dat was af en toe alleen een fractie van een seconde te zien. Het bestuur van de Vrij gemaakte Gemeente protesteerde omdat de gemeente Arnhem het beeld zonder raadpleging vooraf voor de kerk had ge plaatst. En een vrouw klaagde namens alle vrouwen die ooit slachtoffer waren geweest van seksueel misbruik. De ge meente organiseerde nog een openbaar debat, maar toen was de controverse al lang niet meer in te dammen. Om ellende te voorkomen is het volgens Van 't Hof in elk geval belangri jk dat beel den in de openbare ruimte voortaan vaker wordt schoongemaakt. Als een beeld een- 1 maal is beklad trekt dat vanzelf nog meer bekladdingen aan. Essentieel is, dat om- woneneden al bij de ontwerpfase worden gehaald via informatie, een inspraakpro- 1 cedure of een proefplaatsing. Als dit ge paard gaat met een feestje bij de onthul ling en nazorg door bewonersgroepen, is er volgens Van 't Hof in elk geval een hoopvol begin gemaakt met de strijd te gen kunstvandalisme. Francoise Ledeboer 'Vernielde beelden: controversen over kunst in de openbare ruimte' van Christian van 't Hof kan worden besteld bij de Boekmanstichting, Herengracht 415,1017 BP Amsterdam. De kos ten bedragen 20 gulden, exclusief verzendkos ten. Van 't Hof kreeg voor zijn analyse de Boekman-Trouw Scriptieprijs 1996 en zag zijn studie dit voorjaar door de Boekmanstichting gepubliceerd onder de titel 'Vernielde beelden: controversen over kunst in de openbare ruimte'. Om niet te veel in de knoop te komen met his torische ontwikkelingen besloot Van 't Hof niet verder terug te gaan dan een ty perend geval van vernieling in Apeldoorn Links: Portret van Louis Watteau door Henri Demailly (1798). Tot en met 31 augustus wordt in het Palais des Beaux Arts te Lille voor het eerst sinds 1889 een expositie gehouden van twee plaatselijke schilders, Louis en Francois Watteau, die allebei betrokken zijn geweest bij de vroegste geschiedenis van dit prachtige museum. Rechts: Francois Watteau, Zelfportret (tussen 1790 en 1800). Een heel grote naam dragen wanneer je hetzelfde beroep uitoefent als die il lustere figuur, al dan niet familie, is meestal een ramp. Zeker indien je talent bescheiden is. Het overkwam vader Louis (1731-1798) en zoon Frangois Watteau (1758-1823), respectievelijk neef en ach terneef van de beroemde Franse schilder Antoine Watteau. Laatstgenoemde be hoorde tot de beste schilders van zijn tijd, al weet men eigenlijk niet zeker of hij Jean-Antoine (1684-1721?) of Antoine (1676-1721?) is geweest. In het eerste ge val was het een oom, anders een oud-oom van Louis. Al die Watteau's werden in Valenciennes geboren, in een geslacht van leidekkers. Antoine Watteau werd de wereldberoem de schilder van onder andere Het vertrek van Cythère, Gilles en de Galante Fees ten. Valenciennes gaat prat op hem. Louis en later zijn zoon Frangois brachten het niet verder dan 'kleine meesters' die soms ook nog verdacht in de trant van Antoine schilderden. Zij vestigden zich uiteinde lijk in Lille en werden daarom 'Watteau de Lille' genoemd, vaak of ze één en de zelfde persoon waren zelfs. En dat bete kende eigenlijk: zoveelste-rangs Wat teau. Na zijn dood werd Louis prompt vergeten en Frangois heeft, ontmoedigd, het schilderen in 1806 opgegeven. Hij was al vergeten vóór zijn dood. Monumentaal boek Het vorig jaar na een langdurige verbou wing weer opengestelde Palais des Beaux Arts in Lille doet dit seizoen een poging tot eerherstel van vader en zoon Watteau. Die tentoonstelling gaat vergezeld van een monumentaal boekwerk van Gaëtane Maës: Les Watteau de Lille. Een haast niet te tillen deel van 600 pagina's kunstdruk met zo'n overdaad aan gegevens van het bestaande, niet meer bestaande en zelfs Louis Watteau, portret van Marie-Joseph Deth (1782). verworpen werk van de schilders dat het verbijstert en zelfs wel eens amuseert. Bitter weinig komt men daarentegen te weten over het leven van de kunstenaars. Dat ligt niet aan Gaëtane Maës, die heeft met voorbeeldige ijver gezocht, het ligt, vrees ik toch voornamelijk aan het be scheiden formaat van deze twee Wat teau's die mèt tientallen andere min of meer verdienstelijke schilders uit die pe riode uit het gezicht van de kunsthistorici zijn geraakt. Zullen deze tentoonstelling en dit boek hen weer naar voren halen? Ik betwijfel het. Een bezoek aan de expositie is bui tengewoon interessant, maar niet in de eerste plaats om de picturale kwaliteit van het werk. Die blijkt ook voor de huidi ge beschouwer gering. Zoon Frangois was een niet onverdienstelijk tekenaar. Al op twaalfjarige leeftijd maakte hij een knap pe studie naar een beeldhouwwerk van Falconet. Zijn joviale zelfportret, in hemdsmouwen, frappeert door onge dwongen levendigheid, en heel wat studies en schetsen van vrouwen zijn aan trekkelijk, charmant. Vader Louis teken de veel minder goed, hoewel hij tekenle raar aan de Academie van Lille was. Van hem zijn het belangwekkendst de grote panelen met taferelen uit het Lille aan het eind van de achttiende eeuw, zoals het bombardement van de stad door de Oos tenrijkers, de 'Confederatie van de De partementen', de ballonvaarten en derge lijke. Ze zijn houterig, priegelig ingevuld, maar vol aardige details. Zo ziet men de kanonnen kogels afschieten die een lang vuurspoor trekken, ontploffen en brand stichten. Mag men de sterke verhalen uit die tijd geloven, dan is er een barbier ge weest, een zekere Maës, die zo'n openge sprongen 'bom' opraapte en direct als scheerbekken gebruikte om veertien klanten te scheren. Het zou gebeurd zijn op tien oktober 1792 en Louis Watteau schilderde het tafereel in 1793 'Le Plat a Barbe Lillois'. Zulke dingen fascineren. Het diepst trof me een nogal onhandige Francois Watteau. Bal a l'orée d'une forêt (1787). lach schiet, met de critici uit zijn tijd ove rigens, die hem weghoonden. Beiden, vader en zoon, werkten wel eens in de trant van hun beroemde oom. Louis deed dat nogal stijfjes, Frangois met wat meer zwier, maar toch wist ook hij nooit die luchtige elegantie, die schrijnende charme van de 'fêtes galantes' te evena ren. Ga niettemin eens kijken, het Palais des Beaux Arts heeft bovendien nog heel wat meer te bieden dan deze tijdelijke Wat- teau-tentoonstelling. Hans Warren I Tentoonstelling: Les Watteau de Lille - Lille, Palais des Beaux-Arts, Place de la République, tot en met 31 augustus, gesloten op dinsdag en op feestdagen, openingstijden maandag 14-18 uur, woensdag, donderdag, zaterdag en zondag 10-18 uur, vrijdag 10-19 uur, toegangsprijs FF20. Boek: Gaëtane Maës, Les Watteau de Lille -ge bonden/geïllustreerd/ 590 pagprijs FF 620 - Arthena, 8 Rue F. Miron,75004 Paris ISBN 2-903239-23-1 tekening, gemaakt op 26 September 1782. Hij ligt in een vitrine op een groter docu ment, en het doel waarvoor hij gemaakt werd is niet helemaal duidelijk. Burge meester en schepenen van Boëseghem hadden Louis Watteau gevraagd mee te gaan naar de woning van een zekere Mar cel Deth die zijn dochter blijkbaar onder zulke erbarmelijke omstandigheden huisvestte dat de overheid ingrijpen moest. Watteau ging mee zoals nu een fo tograaf mee zou gaan, om de toestand vast te leggen. Wat hij zag en schetste grijpt je naar de keel. Marie Deth, een vermagerd, spiernaakt meisje zit opgevouwen in een vervallen hok op een bedje van nog geen meter lengte. Je stelt je voor hoe de heren bij haar binnendrongen, haar vernede ring zagen. Uit schaamte beschermt ze haar gezichtje met haar linkervuist. Haar rechterknie zit veel te hoog, wie weet heeft ze bewogen tijdens het tekenen, maar als document-humain is het een unieke tekening, enigszins te vergelijken met de deerniswekkende schets van 'Sien', die Van Gogh maakte. Gefnuikt Zoon Frangois tekende, zoals gezegd, be ter dan zijn vader, maar hij was een min der begaafd schilder. En hij had boven dien pech met het tijdsgewricht. Tussen 1758 en 1823, zijn geboorte en dood, was de geschiedenis van Frankrijk bewogener Louis Watteau, La danse rustique (1770). dan ooit. Ancien Régime, Revolutie, Di rectoire, Consulaat, Empire, Restauratie volgden elkaar op, en een schilder was af hankelijk van zijn opdrachtgevers. Hij had een vurig temperament, uitgespro ken politieke ideeën (was Jacobijns) maar hij moest zich schikken om niet tot armoe te vervallen. Mogelijk heeft dat hem voor tijdig gefnuikt. De laatste zeventien jaar van zijn leven gaf hij, net als vroeger zijn vader, tekenles in Lille, maar eigen werk ontstond niet meer. Dat hoeven we niet erg te betreuren, want hij beoefende wel iswaar allerlei genres, van mythologische scènes met nimfen en saters tot allerlei wemelende veldslagen, maar die zijn zo erbarmelijk slecht dat je er vaak bij in de Francois Watteau, Zittende vrouw (tussen 1785 en 1790).

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1998 | | pagina 24