Gezwoeg en lijden
Kijk de slang
in de ogen
Een sprekend monument
PZC
Poesjkin
en gezellen
kunst cultuur
18
Romandebuut
van Mirjam
Boelsums
letterkundige
kroniek
eau-de-vie
vrijdag 24 april 1998
Mirjam Boelsums: Gedoseerde spanning. foto Annaleen Louwes
Mirjam Boelsums (geb. 1955)
schreef al verschillende
scenario's en verhalen. Het onlangs
verschenen Slangen aaien is haar
romandebuut. Ze houdt van boeken
die je dwingen door te lezen. Zo'n
boek heeft ze ook zelf geschreven.
Hondervijftig pagina's lang is de
lezer nieuwsgierig naar de vraag:
wat gebeurde er met meneer Van
Brunschot?
vergelijking met De Graaf dringt zich op
omdat beide auteurs zich overtuigend in
de binnenwereld van eigenzinnige meis
jes weten te verplaatsen. Zelfs de woord
keus in Slangen aaien past bij iemand van
deze leeftijd: stoer en weifelend tegelijk.
Mariecke is een levensechte zeventienja
rige, met alle bijbehorende twijfels én ze
kerheden. Ze heeft feilloos door hoe leeg
het bestaan van de volwassenen is, maar
weet nauwelijks raad met haar eigen le
ven.
Alleen door te ontwijken, houdt ze zich
staande. Dat geldt ook een beetje voor dit
boek, waarin vermeden wordt de dingen
al te duidelijk bij hun naam te noemen.
,,Hij heeft je misbruikt, is het niet?", pro
beert de mevrouw van de reclassering me
teen tot de kern van de zaak door te drin
gen. Het meisje gaat niet op de vraag in. Je
zou over seksueel misbruik een opdringe
rige roman Kunnen schrijven, zwaar als
een blok beton. Bij Mirjam Boelsums valt
het thema nauwelijks op, maar het ligt als
een stille doem over het hele boek. Steeds
weer denkt de hoofdpersoon terug aan de
dood van haar vriendin Jessica. Een gru
welijke vernedering door een aantal jon
gens is daaraan voorafgegaan. Mariecke
was er getuige van, maar ze heeft niet in
gegrepen. Wanneer later haar vrij gevoch
ten vriendin Danielle het slachtoffer van
meneer Van Brunschot dreigt te worden,
grijpt ze wél in. Met fatale gevolgen voor
de man die haar leraar Nederlands was en
zich eerder aan haar heeft vergrepen. Op
een zomernacht is hij verdronken in zee,
stukje bij beetje wordt duidelijk wat er is
voorgevallen. Of tenminste, hoe het zich
in de verbeelding van het meisj e heeft vol
trokken. En eigenlijk krijgt het toeval de
schuld, het toeval waarin zeker haar ou
ders niet wensen te geloven.
Die doen of ze alles onder controle heb
ben. Zelfs aan hun achternaam weten ze
zich te onttrekken: wanneer het beter uit
komt, noemen ze zich Grayson in plaats
van Grauw. Achter alles zit volgens de
volwassenen een oorzaak. „En als ze die
oorzaak niet kunnen ontdekken, schrik
ken ze zich dood, want dan klopt hun sys
teem niet meer", overweegt Mariecke.
Haar vader - een beroemde arts, door haar
minachtend De Specialist genoemd -
denkt juist helemaal in systemen. En haar
moeder - 'als patiënt minstens zo succes
vol als mijn vader als specialist' - is even
rechtlijnig. Die houding heeft hun doch
ter al vroeg in de armen gedreven van Da-
niëlle, die aan de zelfkant leeft en trots
voor de wanorde kiest.
Mariecke kan haar gang gaan omdat haar
ouders haar in een kosthuis onderbren
gen. Zij wonen in Zwitserland, het meisje
leeft in NederlandZe bel andt in Amster
dam en ziet daar Danielle terug, het meis
je dat slangen aait met de verklaring: „Je
moet hem in de ogen kijken, dan kan hij
niets doen." Mariecke durft tot haar
schaamte nooit wat Daniëlle durft, tot die
julinacht aan het Noordzeestrand. Dan
opent zij met de overmoed die alleen een
zeventienjaxige kan hebben de deur die
onze beschutte en gezapige wereld
scheidt van die andere wereld. De deur
waarachter we niets meer in de hand heb
ben, maar waar het noodlot en de chaos
regeren.
Hans Warren
Mirjam Boelsums: Slangen aaien. Roman -160
pag./f 29,90 - Meulenhoff, Amsterdam.
Wij mensen kixnnen niet zonder regel
maat, maar evenmin kunnen we he
lemaal zonder ontregeling. Het lijkt of de
aarde steeds meer geordend wordt: zelfs
de natuur krijgt een bepaald hoekje toe
gewezen. En met onze levens gebeurt iets
dergelijks: de hele dag, de hele week, het
hele jaar verloopt min of meer volgens een
stramien. De gezette tijden van werken,
slapen, vakantie vieren beheersen ons be
staan. Heel geruststellend allemaal, maar
af en toe ook ver-stikkend. Achter die vei
lige dexir lokt ons het afschrikwekkende.
We snakken naar het gevaar en willen de
dood tarten. We fantaseren dikwijls over
het andere en soms, heel soms zwichten
we er daadwerkelijk vooi".
Misschien ex-vaar je dat des te scherper als
je zeventien bent. De last van ervaringen
en verplichtingen drukt nog niet al te
zwaar op je, alle mogelijkheden zijn nog
open. Als je wilt, kun je anders worden
dan de ingekapselde anderen. En het is
eerder het toeval dat j e leven beheerst dan
de regelmaat. Oorzaak en gevolg hebben
je nog niet helemaal in hun web ingespon
nen. Op de vraag waarom, kun je onbe
kommerd met daarom antwoorden. En
wie weet is dat de eerlijkste reactie, wan
neer je op Slangen aaien van Mirjam
Boelsums af mag gaan.
Jeugdinrichting
In de roman ziet de reclasseringsambte-
nares, bijgenaamd Lipstick, na eindeloze
gesprekken met haar zeventienjarige cli
ënte Mariecke en na een miskraam dit in
elk geval in. Ze beweert: „Er bestaat geen
waarom. Dingen gebeuren of ze gebeux-en
niet." Mariecke heeft xnet haar te maken
gekregen omdat ze in een jeugdinx-ichting
is opgesloten. „De x-eden dat ik hier zit, is
dat de dingen een beetje uit de hand zijn
gelopen", laat ze weten. Ze vertelt haar
verhaal voor een klein deel aan Lipstick
en wij lezers krijgen ook de rest te weten.
Maar dat gebeurt heel geleidelijk, de
spanning blijft er tot de slotpagina in.
Mirjam Boelsums blijkt de kunst van de
suspense, het tot het laatste moment ach
terhouden van gegevens, uitstekend te
beheersen.
De schrijfster mag dan een debutante
zijn, ze is zeker geen beginneling. Wan
neer je haar in de Nederlandse literatuur
zou moeten plaatsen, kwam ze ergens tus
sen haar generatiegenoten Renate Dorre-
stein en Hermine de Graaf tex-echt. Met
Dorrestein heeft Boelsums gemeen dat ze
de plot van haar roman zorgvuldig voor
bereidt. Niets is overbodig en alles klopt.
Met onverbiddelijke logica komen ten
slotte de lijnen van het verhaal samen. De
men niet schiet. De tegenstrever schoot
wel. Met onmiddellijk succes. Drama
genoeg tussen de witte berken.
Poesjkin en Lermontov vonden een
stevige plaats in het Visum-deel XI,
dat vijftig Russische dichters samen
brengt in hun zangen van liefde en nood
lot, zilveren wegen, gouden netten, de
neerslachtigheid der vlakten, de vier
seizoenen en Petersburg aan de Neva.
Nummer één is in 1743 in adellijke
kring, nummer vijftig in 1905 uit een in
tellectueel midden gebox-en. Die tweede
ling is opmerkelijk. Het jaar 1880 is, zo
heb ik snel berekend, een sociaal keer
punt. Vóór die tijd worden dichters in
stadspaleisjes of op afgelegen landgoe
deren gewonnen. Het zijn telgen van de
landadel, jong, oud, zeer oud, gepokt en
gemazeld in de dienst aan de tsaar aller
Russen. Bxirgermansedelen leveren wei
nig dichters van betekenis. Anders ligt
dat voor huzarenfamilies: generaals en
gardekolonels zien met afgrijzen hun
kroost de pen voeren. De telgen zijn niet
zelden bastaards, nakomelingen van
cadeau-Abessijnen, Turkse bijzitten,
Schotse officieren, Nederlandse bai'o-
nesjes, Duitse hoogleraren en - minder
exotisch - beproefde lijfeigenen.
De dichters? Zij hebben eerst huisle
raren en vervolgens erebaantjes.
Het strekt hun zeer tot voordeel een
vriend van Poesjkin, een favoriet van de
tsarina, liberaal, anti-tsaar of verwant
aan de dekabristen te zijn. De canon
kent alle uithoeken.
Na 1880 zal het nooit meer zijn wat het
was. De dochters en zonen van de px-o-
vincie-ambtenaai', de kleermaker en de
schrijnwerker grijpen de veder. Boeren
families levei'en koelakkendichters en
ook het kind van de politieman heeft le
ren schrijven. Net na 1900, de revolutie
schemert al, yrox-dt de intelligentsia in li
terair- opzicht salonf ahig. Het duurt niet
zeer lang, of er zijn nog twee mogelijk
heden: men zucht in het roodaangelopen
rijk of men zucht daarbuiten. 'Het ge
rucht gaat dat Stalin iets te maken had
met zijn dood', wordt met gevoel voor
understatement over Maxim Goi-ki ge
zegd. Er gaan meer geruchten.
Weinig leven is er voor de Russische
dichter. Zelden verneemt men, zo
wel voor als na 1880, van een oprecht
vrolijk bestaan. De drempel naar de
dood? Ach, dichters sterven geestesziek,
in een duel, na Napels aanschouwd te
hebben, aan tuberculose, een siefje, on
dervoeding, een zonnesteek, aan de
galg, voor het vuurpeloton, in barx'e ar
moede, blind, depressief, door zelf
moord in een keurig hotel, zonder uit
reisvisum, als docent ten Vaticane, laat-
mysticus, censor voor buitenlandse boe
ken, steunend flaggellant, emigrante te
Parijs, tijdens een Siberiëtranspoxrt of -
vergeten doch vol herinnering - in een
bejaardentehuis te Hyères. Zo, zegt
men, is het leven dat vergaat. De gedich
ten blijven en worden nimmer achter
haald door het klamme bed of het scha
vot van de beul. En de scherprechter van
de tijd? Hij werd ouder en milder.
Gavril Romanovitsj Derzjavin schreef
lofdichten op Catharina de Grote die
hem - niet geheel zonder de eis van ge
spierde tegenprestaties - met eer over
laadde. Hij kreeg gedachten aan een he
mel op aarde, een vrijplaats voor een
leven zonder end. Op 6 juli van het jaar
1816 schreef hij de beginregels van zijn
ode 'Aande Onsterfelijkheid'. Hij was in
zijn drie-en-zeventigste levensjaar en
had aldus beter moeten weten. Nog die
zelfde dag liet hij het leven.
Andreas Oosthoek
Aanbevolen: Visum XI, Russische poëzie in de
vertaling van Mar ja Wiebes en Margriet Berg,
uitg Plantage, Leiden, 348 pp, ééntalig, f.
42,50.
Voorts: AS. Poesjkin, Geheim Dagboek 1836-
1837, uitg Element, Naarden, 1996.
Zie: Sint-Petersburg (Moika) en Pushki7i
(Tsarkoje Selo), Poesjkin-museum.
Weinig leven, veel dood. Van veel dode
dichters wordt vermoed dat ze hun beetje
leven sleten in exuberantie, tussen Ka en kroeg,
in dronkenschap en armoede of zwelgend in
aangewaaid geld. Af en toe een vers, een
moeizaam sterven en een graf zonder rozen.
Over veel dode Russische dichters worden deze
dingen zelfs met stelligheid beweerd.
Aleksandr Poesj kin -veivxxld van afkeer lees ik
in mijn levensboek' - schreef in 1830:
De uitgedoofde vreugd der wilde jaren
Blijft als een doffe roes mijn hart bezwaren.
De droefheid om t verleden zal als wijn
Bij t ouder worden des te sterker zijn.
Mijn pad is uitzichtloos. Gezwoeg en lijden
Zal mij de woeste toekomstzee bereiden.
Maar, vriend, voor sterven is het nog geen tijd;
Leven wil ik, opdat ik denk en lijd;
Ilc weet dat tussen droefheid, angst en zorgen
Soms een moment van vreugde ligt verborgen,
Waarin ik weer van harmonie geniet
Of tranen om een mooie vondst vergiet,
Misschien - aan 't einde van mijn droevig leven -
Zal Liefde mij een laatste glimlach geven.
de onbevlekte ontvangenis van de Maghet Reine wor
den van vrolij keniet al te schriftvaste kanttekeningen
voorzien. Onbevlektheid blijkt in het aards paradijs
van de Hof van Eden een schaars artikel.
De snelschrijvende Poesjkin beschouwde zijn 'Graaf
Nullin' als een tweedagskuiken: een dag broeden, een
dag kakelen. De inkt van dit vei'haal di'oogde op 14 de
cember van het j aar 182 5de dag van de mislukte pale
isrevolutie van de dekabristen. Vrienden van Poesjkin
vonden hun weg naar galg en eeuwige sneeuw. 'Graaf
Nullin' ging de geschiedenis in als Poesjkins onbenul-
ligste werk, platvloers, zinledig en oninteressant. Het
was eerst en vooral een parodie op de laagmodderse
luimen van de landadel. Poesjkin kende die kringen...
'Het Huisje in Kolomna' is, nog het meest, een ant
woord op de aanstormende kritiek die beweerde dat
Poesjkin zichzelf - als literator - nauwelijkse meer in
de hand had. Men vond zijn uitingen ouderwets, van
een voorbije wereld. Speelse scheppingen-tex--zijde als
'Graaf Nullin' waren klankvol doch hol bevonden. De
dichter kreeg aanwijzingen, de dichter antwoordde...
Blasfemie en pornografie: de beeldende ki-achten van
met name 'Gabx-iëlslied' brengen andermaal het Ge-
heimDagboek 1836-1837 ter tafel. Herhaald klinkt de
vraag naar de authenticiteit. Echt of vervalst? In dit
aan Poesjkin toegeschreven journaal dat via wonder
lijk wegen tot ons kwam, wordt veel eer betoond aan de
Heilige Voluptas. Het wulps vex-keren en verteren in
bordelen wordt er tot de hoogste kunst van leven ver
heven. Een curiosum? Vast. De hand (en meex-) van
Poesjkin lijkt evenwel ver te zoeken. De laatste uren
van een minnegod krijgen in dagboekbladen hun ge
droomd reliëf. Het boek stopt en de kogel zoeft. De
dichter valt en stijgt: Poesjkin is al onderweg naar zijn
monumenten in brons, steen, graniet, maimer, in dui
zend zware boeken en een exxkele lichtvoetige verta
ling.
Andreas Oosthoek
Alexandr Poesjkin: Drie Vrolijke Vertellingen - vertaling
Hans Boland. Tiveetalige editie.
Uitgave Papieren Tijger, Breda, f 29,90.
Gezwoeg en lijden? Het leven bracht
Poesjkin weinig bittex'heid. Zijn
laatste vondst was er een zonder glim
lach. Rusland's hoogstgeachte dichter
stierf, even manmoedig als dwaas, in een
duel om een danig bepoetelde vrouwen
leest. Deze behoorde - niet toevallig -
zijn echtgenote Natalja toe. Geschokt
over haar spanningsvol liefdesleven kan
Aleksandr Sergejevitsj nauwelijks ge
weest zijn. Hij was immers het toon
beeld van garnalentrouw en ten zeerste
actief in de geroemde bordelen van het
tsarenrijk.
Vriend en goede buur van de dichter
hebben zich gehaast om een interes
sante wending aan diens schielijk ver
scheiden te geven. Poesjkin zou het
slachtoffer geworden zijn van minne in
triges in kringen rond de tsaar. Verzuimd
werd te melden dat niet die kring doch
het slachtoffer zelve de uitdager was.
Ongenade? Welzeker: de dichter schikte
zich weinig naar de mores van zijn hoog
geachte komaf en blies ten hove enig
goudstof van zijn plaats. Als lyceist
toonde hij de tsarina inde paleistuin zij n
ontblote achterwerk, hetgeen de vorstin
niet vermocht aan te zetten tot stevig
vermaan. Van groter zorg werd zijn
atheïstische belijdenis geacht. Ontslag
en verbanning volgden. Het weerhield
hem niet van een gelauwerde loopbaan
als verleider. Deze dreigde af te breken
toen 'een wonder van blonde schoon
heid' zijn intrede deed in de Petersburg-
se beau-monde. De garde-officier Geor
ges d'Anthès bracht een ver-terende
jalouzie in het leven van Poesjkin. Da
mes en heren van stand sneefden snik
kend onder de verschijning van deze
jongeman. De gezant der Nederlanden,
baron van Heeckeren, kroop nog het
dichtst bij het vuur en liet de wereld we
ten dat de heer d'Anthès gevoeglijk als
zijn maintené kon worden beschouwd.
Deze Petersburgs-diepe relatie van man
tot man stond een huwelijk met Poesjk
in's schoonzuster Gontsjarova niet in'de
weg. De ritmeester wenste zijn rang let
terlijk te nemen en ook vrouwe Poesjkin
viel voor de charmes. De dichter daagde,
op weg naar eeuwige roem, zijn belager
tenslotte uit tot een duel. Op 27 januari
1837 losten de heren volgens alle regelen
een schot. Poesjkin zeeg op de oever van
de Chornaya Rechta met een maagwond
neder, de kogel voor d' Anthès werd
gestuit door een glanzend gepoetste
knoop aan zijn uniform. Twee dagen la-
ter stierf Aleksandr Sergejevitsj in het''
Aleksandr S. Poesjkin
huis dat nu een musexim is en waar een
massa volks tussen de tafels schuifelt.
Het inktstelletje met de leunende moor
trekt ieders aandacht: was dit ixiet de
zoetvloeiende bron waaraan alle
schoons ontsprong?
In en rond Petersbxxrg is de dode dich
ter uitbundig van eremerken voor
zien: dorpen, straten en pleinen dragen
zijn naam. Op de plaats des onheils ver
rees - O wonder van wansmaak! - een
negentien meters hoge obelisk uit roze
graniet en op verschillende plaatsen in
de stad verjaagt zijn bronzen gebaar de
wauwelende kauwen. Baron van
Heeckeren en zijn Georges bleven zon
der bloemen en stiexven in een net bed,
ieder op zijn tijd, 93 en 83 jaren oud. Van
Poesjkin die zijn achtendertigste lente
niet beleefde, rest veel: gedichten, vro
lijke verhalen, tragedies en een aan hem
toegeschreven vermakelijk doch dubi
eus Dagboek 1836-1837 over de laatste
zijner dagen.
Mikhail Lexmontov die het in zijn ge
dicht 'De dood van de dichter' voor
Poesjkin had opgenomen, sterft vier
jaar later, in een duel. Hij achtte zijn uit
dager een parvenu, zo'n type waarop
Papieren Tijger ontmoet Poesjkin. In vijf jaar tijds
bracht de Bredase uitgever vier titels op de markt:
De bronzen ruiter, Spiegelduister, Roeslan en Ljoedmi-
la en -recent - Drie vrolijke vertellingen. Vertaler Hans
Boland zet een sprekend monument neer. Zijn verta
lingen lopen aangenaam rond, zijn welluidend en mis
sen het gekunstelde, al te zware vertoon dat te vaak is
verbonden met het 'klassiek' geachte werk van de grote
Russische dichter. De regels leven. De hoop bestaat op
een groeiende reeks, een nieuw Poesjkin-monument
tussen de vele gedateerde.
De Poesjkin-heiliging heeft al decennia geleden bezit
genomen van Rusland. Ze is overgeslagen naar deftige
genootschappen in de rest van de wereld. Over Poesj
kin niets dan goeds. Als compromitterend te ervaren
medelingen over werk en biografica worden angstval
lig vermeden. Zo ontstaat een wat scheefhangend
beeld dat, niet dan met veel moeite, recht getrokken
kan worden. De heiliging van Poesjkin en de ophoging
van diens imago zijn Boland vreemd. Zijn vertalingen
lopen nergens op zware voet, zijn annotaties verschaf
fen eerder licht dan dat ze verduisteren.
Conflicten
De Drie vrolijke vertellingen luisteren naar de namen
'Gabriëlslied', 'Graaf Nullin' en 'Het huisje in Kolom-
na'. Ze hebben gemeen dat ze behoren tot het werk
'waar enigszins duimelend over wordt gedaan. Alek
sandr Poesjkin, stammend uit een familie van aanzien
lijke en welvarende landheren, hield zeer van paden
die voor hem, zijn afkomst geteld, waren afgesloten.
Hof en kerk kenden en eisten hun mores. Poesjkin stel
de het geduld van hun vertegenwoordigers gaarne op
de proef. De dichter, los in de broek en immer tot spot
geneigd, won aan ï-oem en verloor aan gunsten. Hij ont
wikkelde een dédain voor de oude aristocratie, hof
kringen en de dogmatische poespas van de dienax-en
der kerk. Conflict volgde op conflict, verbanning op
verbanning. Het klinkt wreder dan het was. De banne
ling zette het lieve leven voort op de afgelegen landgoe
deren van zowel vaders- als moederskant. In Sint-Pe
tersburg dronk, danste en beminde hij zeer. Hof en kerk
kregen aldus grond voor hun verwijten van lichtzin-
Werkschema van het Gabriëlslied.
nigheid. De dichter werkte, wat de vrouwen en derzel-
ver geneugten betreft, uitermate pluriform. Op het ge
bied van de letteren was er slechts het verschil tussen
de in grote ijver ontstane publicabele en de meer ver
borgen verzen. In de categorie 'ontoelaatbaar' schiep
hij ruimte voor blasfemie, pornografie, amorele en im
morele zaken. In de verspreiding ex-van was Poesjkin
niet al te dapper. Niettemin wex-d de auteur herkend,
wegens gebleken atheïsme en smeexiappex-ij gevonnist
en onder hoog toezicht geplaatst.
In 'Gabriëlslied' neemt hij een licht loopje met enkele
uitgangspunten des geloofs. De betreurde zondeval en