Dagboek
ter lering
en vermaak
Hendrickje Spoor is nergens geborgen
PZC
Opvoeding van de
verlichte burgerij
kunst cultuur
18
letterkundige kroniek
Grunbergs
troost
vrijdag 20 maart 1998
Het twaalfde deel in de interessante reeks
'Egodocumenten' van uitgeverij Verloren te
Hilversum bevat Het dagboek van Otto van Eek (1791-
1797). Otto van Eek (1780-1798) was de oudste zoon van
Lambert en Charlotte van Eek, beiden behorend tot de
hogere burgerij, de regentenstand. Verlichte lieden, die
met hun tijd meegingen, hoge idealen koesterden en hun
kinderen volgens de modernste begrippen opvoedden. Ze
namen hun taak als ouders heel serieus en verwachtten ook
van hun kinderen een totale inzet. Aannemelijk is dat
vooral de oudste zoon de spits af mocht bijten.
Dat Otto reeds als jongen van
tien in februari 1791 dagboek
begon te houden, kwam dan ook
beslist niet uit eigen aandrang
voort. Het werd hem opgedragen
door zijn ouders. Moderne ouders
in die tijd (niet alleen in Neder
land) vonden dat zij hun kinderen
niet alleen beter leerden kennen,
maar ook beter konden leiden en
opvoeden wanneer ze hen dag
boek lieten schrijven. Zij lazen die
aantekeningen dagelijks en gaven
er commentaar op. Het spreekt
vanzelf dat er op deze manier van
een privé-karakter niet veel rede
kon zijn. Vooral in conflictsitua
ties zullen de kinderen al snel be
grepen hebben dat zij door
berouwvolle opmerkingen een
gunstige indruk konden maken.
Toch is zo'n afgedwongen kinder
dagboek, mits van enige omvang,
natuurlijk een rijke bron om in
zicht te krijgen in het familieleven
in een bepaald milieu. Er moeten
in de achttiende eeuw op deze ma
nier talrijke dagboeken door kin
deren zijn volgeschreven, de
meeste gingen echter verloren.
Dat van Otto van Eek, het om
vangrijkste dat bekend is, bleef
vrijwel intact. Alleen de eerste
blaadjes, van februari 1791 tot 3
mei van dat jaar, raakten zoek. Er
zijn nu nog 1560 velletjes over. De
laatste aantekening is gedateerd
20 nov. 1797. Kort daarop werd
Otto ernstig ziek, hij stierf 30
maart 1798.
Verplichting
Hier en daar toönt het dagboek
wel grote hiaten. De jongen
schreef werkelijk niet voor zijn
genoegen, het was duidelijk ver
plichting, en hij greep iedere gele
genheid aan om er een poosje
vanaf te komen. Vaak washet dag
boek niet meer dan een communi
catiemiddel: hij kon op deze
manier schriftelijk zijn ouders
dingen meedelen of laten merken
dië hij mondeling niet zo gemak
kelijk wist te uiten. Of dat ook al in
de bedoeling van de ouders had
gelegen is niet duidelijk, maar het
is een wel heel interessant bijver
schijnsel.
Een andere factor die de openhar
tigheid van de jeugdige scribent
afgeremd zal hebben was het feit
dat hij wist dat hem gevraagd kon
worden iets uit het dagboek voor
te lezen aan bezoekers. Bij voor
beeld 13 juli 1793: „Papa vergde
mij vanmiddag om het aen de
menschen die hier waren te laeten
zien, maer uit verkeerde schaemte
durfde ik dit niet te doen, 'twelk
Johan Heinrich Neuman (1819-1898) schilderde in de eerste helft van de vorige eeuw een Nederlands gezin in goede doen; in die wereld van de hoge
re burgerij hielden kinderen als Otto van Eek op verzoek van hun ouders een dagboek bij.
Papa niet goed vond, zeggende dat
ik de menschen hierdoor een veel
slegter denkbeeld van mijzelven
heb doen opvallen als de openhar
tige bekentenis van eenige missla
gen die in mijn journael mogten
gevonden worden ooit zoude ge-
daen hebben.
En wat waren het vaak pekelzon
den! Een „klompje zuiker" weg
pakken op visite bij een tante, of:
„ik heb Papa omtrent het wegnee-
men van een koekje schandelijk
misleid." Het is, mogen we niet
vergeten, de tijd van Hieronymus
van Alphen en zijn opvoedkundi
ge 'Kleine gedigten voor kinde
ren'. In diens 'De pruimeboom'
overwoog Jantje: 'Aan een boom,
zo vol geladen, mist men vijf zes
pruimen niet', maar uiteindelijk
besloot hij gehoorzaam te wezen.
Otto uit het dagboek zwichtte wél:
in 1787 at hij twaalf perziken ach
ter elkaar in de tuin op.Vier jaar
later is het nog niet vergeven, op
28 augustus 1791 noteert hij: „Met
de meid perziken en peeren ge
raapt op mijn eigen houtje mag
ik er geen afplukken, omdat de
snoeperij van de twaalf perziken
in 1787 nog altijd tot mijn lasten
blijft."
Veel erger lijken mij grove fouten
van de ouders, waardoor het elfja
rige joch een geladen pistool in
handen kon krijgen, en er, zijn Pa
pa imiterend, mee kon spelen en
zwaaien. Niet hij heeft hier „een
grote onvoorzichtigheid begaan",
zoals hij nederig meent te moeten
opbiechten, maar degene die het
wapen liet slingeren. Merkwaar
dig modern is de nuchtere manier
waarop de komst van een zusje
wordt gemeld. Geen dwaas ge
praat over een ooievaar of zo,
maar: Mama is gelukkig bevallen
van een zusje. „Ik had liever een
broertje gehad", vervolgt de net
drie dagen eerder elf jaar gewor
den dagboekschrijver. Naar de
doop van het wicht ging hij niet:
„Mijn zusjes gingen mede, dog
mijn lust was sterker naar de geit.
Hij had onlangs een mooie witte
geit van zijn vader gekregen.Veel
wordt er ook geschreven over lec
tuur, lessen, kerkdiensten, spelen
en over kwalen. Otto was van kind
af erg doof en hij leed vrijwel het
hele jaar 1792 aan een ernstige
vorm van dauwworm. Over zijn
laatste levensdagen bestaat een
verslag, opgesteld door zijn vader
Lambert van Eek, dat in een bijla
ge werd opgenomen. „Al wat hem
het fraaije der natuur vertoonde,
was hem welkom. Hierom vervro
lijkten hem zeer de bloemboom-
pjes, die in zijn kamer waren. En
als de voorjaarszon dat alles dan
bescheen, dan betuigde hij dat het
sterven hem meer moeite kostte,
dan wanneer het donker en slegt
weder was."
Hans Warren
Otto van Eek: Dagboek 1791-1797.
Uitgegeven door Arianne. Baggerman
en Rudolf Dekker met medewerking
van Jeroen Blaak - Verloren, Hilver
sum 1998 300pag., f 49,-.
Op het vijf jaar geleden verschenen
debuut van Hendrickje Spoor
(geb.1963) werd door sommige critici
smalend gereageerd. Ze heeft zich
daardoor niet laten ontmoedigen.
Inmiddels is zij toe aan haar derde
roman. In Atlantis schrijft ze over een
vrouw die op zoek gaat naar zichzelf. Is
zij het probleem of zijn het de anderen?
Nog steeds worden er regelma
tig expedities uitgerust om
Atlantis terug te vinden: een ver
zonken continent met een won
derbaarlijke beschaving. Waar
schijnlijk zoeken ze vergeefs, en is
Atlantis een mythe. Plato heeft het
verhaal bedacht. In Timaios
schreef hij voor het eerst over het
machtigerijk, dat duizenden jaren
voordien zou hebben bestaan.
Door geweldige aardbevingen en
overstromingen werd Atlantis op
een kwade dag door de zee ver
zwolgen. In Kritias vertelde hij
uitvoeriger over het geheimzinni-
alleen in de plaatselijke zwemba
den voelt ze zich op haar gemak.
Hij heeft geen last van al de ver
huizingen. „Dit leven past hem als
een handschoen zijn enige
zwakte ben ik", beweert Céline.
Hi j gaat helemaal in zijn vak op en
is „zo mysterieus en koel dat hij
werkelijk voor een verdwaalde
bewoner van het verzonken At
lantis kon doorgaan."
Waar Céline ook verblijft, ze
wordt overal achtervolgd door te
lefoontjes van haar moeder Reina.
De gesprekken gaan ongeveer zo:
„Heb ik je niet de beste jaren van
mijn leven gegeven? En het was
bepaald niet gemakkelijk om jou
op te voeden. Mijn god, je was het
lastigste kind van het westelijk
halfrond." In werkelijkheid heeft
Reina zich er bij de opvoeding ge
makkelijk vanaf gemaakt. Ze had
geen zin om voormoeder te spelen.
Voor de drank en voor de mannen
liet ze haar dochter steeds weer in
ge eiland. Het zou een prachtig,
weelderig en heerlijk gebied zijn
geweest. Het was een rijk van
recht en vrede: de koningen zou
den nooit de wapens tegen elkaar
opnemen. Atlantis had louter
hoogstaande bewoners: zacht
moedig, beheerst, verstandig.
Sinds Plato hebben mensen ge
probeerd het onbereikbare Atlan
tis te bereiken. Sommigen zochten
naar het tastbare Atlantis, het
verdwenen eiland. Anderen naar
het gedroomde Atlantis, het verlo
ren ideaal.
Toepasselijk
In het nieuwe boek van Hendrick
je Spoor wordt ook gezocht naar
zo'n geestelijk Atlantis, waar alles
goed en mooi is. De hoofdpersoon
van Atlantis hoopt het geluk te
vinden. Ze heet Céline Ebinga, ze
schildert, ze heeft een jeugd vol
ruzies en spanningen achter de
rug, en nu trekt ze met haar man de
wereld rond. Haar echtgenoot
heeft de toepasselijke naam Atlan
en heeft het in dit verband ook al
toepasselijke beroep van oceano-
graaf. Voor zijn werk zijn ze voox*t-
durend onderweg: ze hebben al in
Oslo, San Diego, Kaapstad en nog
wat plaatsen geleefd. In het ver
haal wonen ze eei'st in Poxds-
mouth, later in St.-Jean-Cap-Fer-
rat in de buurt van Nice. Zij heeft
moeite met de vele veranderingen,
de steek. Uiteindelijk is die bij
haar vader Herbert gaan wonen,
maar Reina weet alleen maar
slechts over haar ex-man te vertel
len.
Heks
Céline voelt zich schuldig. Lag het
allemaal aan haar in plaats van
aan de anderen? Pijnlijke herinne
ringen tergen haar. Ze gelooft zelfs
een heks tezijn: „Altijd al geweest.
Ik luister nooit, ik loop tegen alle
meubels op en ik heb een rare hese
stem." Het lijkt erop dat zij een le
venslange puber is. Al als klein
meisje, jaren vóór de eigenlijke
puberteit, en nu als volwassen
vrouw heeft ze de bekende proble
men. Steeds is ze op zoek naar be
vestiging, zekerheid, geborgen
heid. Nooit weet ze zich goed aan
te passen. Nergens is ze helemaal
thuis. Ze zag er anders uit dan de
andere kinderen, ze gedroeg zich
andei's dan hen, ze gold als een
aanstelster.
De verwarrende binnenwereld
van deze vrouw wordt in deze ro
man ovei'tuigend verkend. Zelfs in
de stijl van Atlantis weerspiegelt
zich haar innerlijke tegenstrijdig
heid. Het ene moment schx'ijft
Hendrickje Spoor haast overdre
ven breekbaar; het volgende mo
ment bijna te grof.
„Dat kakwijf is zo heet dat ze mij
op haar knieën zal smeken haar te
„De linnenkast; een bosje van
kleur verschoten rode linten, ver
geeld bloemetjespapier, lavendel
en stapels door honderd jaar was
sen tot ragfijn satijn geworden la
kens en kussenslopen." Een kleine
commode, een notenhouten kabi
net, een secretahre en nog een aan
tal kasten krijgen precies dezelfde
behandeling van Hendrickje
Spoor. We zijn ruim een bladzijde
verder eer er een eind komt aan dit
gedicht in proza.
Schetsmatig
Hendrickje Spoor: Breekbaar en grof.
naaien", zegt Célines eerste
vriendje over haar moedei'. Een
andere uitspraak van hem: „Alsof
ik de toestemming van zo'n fascis
tische teef nodig heb om mijn
vriendin te naaien." Aan pittige
dialogen is er dus geen gebrek.
Evenmin aan vindingrijke verge
lijkingen zoals deze over moderne
muziek: „Een kriebelige wirwar
foto Roeland Fossen
van razende trollen, een chaoti
sche parade van heksen en mon
sters en slijmerige insecten." De
roman biedt echter ook een heel
ander soort beschrijvingskunst:
Op deze en op vele andere plaatsen
in het boek zien we haar voorkeur
voor onvolledige zinnen, Zinnen
die een onder-werp en een per
soonsvorm missen: „Zacht gerin
kel van haar gouden armband.
Sterke geur van pepermunt. Lip
stick, parfum." Die aanpak past
welbij deze schetsmatig aandoen
de roman. Het gaat meer om een
impressie dan om een verhaal. Er
gebeurt niet veel. De terugblik
ken, herinneringen en mijmerin-
gen overheersen.
In Portsmouth stapt Céline iedere
dag „met het verkeerde been uit
bed" en in St.-Jean is het niet veel
beter met haar gesteld. Ze raakt
daar in de ban van de knappe
buurvrouw Gisèle. Maar ze weet
zich nauwelijks raad met haar
liefde: „Hoe bemin je een andere
vrouw? Niets past, niets is vanzelf-
sprekend, niets werkt. Behalve
lust. En alles ovex'heersende, zich
steeds verder uitbreidende mach
teloze geilheid die als een dichte
nevel tussen mij en de wereld
hangt." De beschrijving van haar
verliefdheid en de i'ol die haar man
Atlan daarbij speelt, zijn een
hoogtepunt in het boek.
Het echtpaar gaat St.-Jean weer
verlaten. Hem wachten nxeuwe
ontdekkingen in de oceaan, zij zal
verder blijven zoeken naar haar
Atlantis. Het boek eindigt abrupt:
de x'oman vormt geen cirkel, maar
een lijn die op willekeurige punten
begint en ophoudt. Ook dat open
einde heeft een lange traditie: Pla
to's Kritias stopt zomaar ergens,
halverwege een zin. Het verhaal
gaat niet.voörbijNooit eindigt het
zoeken naar het verloren conti
nent, naar het ideale leven, naar
Atlantis.
Hans Warren
Hendrickje Spoor: Atlantis. Roman -
148 pag. 29,50- De Bezige Bij, Am
sterdam.
Zijn essaybundel De
troostvan de. slapstick is
een goede manier om Arnon
Grimberg (geb.1971) te le
ren kennen. Hij schrijft in
het boek over geluk en over
humor, over film en over li
teratuur, over zichzelf en
over anderen.
Hij kan oprecht bewonde
ren, zoals in de stukken over
Patrick Modiano, John Fan-
te, Edgar Hilsenrath en an
deren blijkt. Maar scherp
afkeuren kan hij ook. De
dialogen in Het Bureau van
J.J. Voskuil vindt hij „net zo
natuurgetx'ouw maar ook
net zo spannend als een pak
Bio-Tex." Hij is geneigd de
Nedex'landse literatuur te
beschouwen als zo'n „fruit
mand vol rijpe en overrijpe
vrachten die je naar het zie
kenhuis brengt voor hen die
bijkomen uit nax'cose." AF-
.Th. van der Heijdexx noemt
hij „een iets te laxxg gekookt
stronkje bloemkool dat
wordt opgediend als nouvel
le cuisine." Hella S. Haasse
is naar zijn zeggen „een in
gelegd kersje met kunstma
tige zoetstof, dus zeer ge
schikt voor mensen die op
dieet zijn.Over Margriet de
Moor'merkt hij op: „dat zijn
de groenten van Hak. Ze
smaken naax- niets, maar het
is altijd handig ze in huis te
hebben."
Ster
Grunberg is niet alleen een
vrij nieuwe ster aan het fir
mament van onze literatuur,
hij wil graag ook een ander
soort ster zijn. Hij zet zich in
deze beschouwingen - voor
het grootste deel eerder i n de
'VPRO-gids' en in 'NRC
Handelsblad' verschenen -
af tegen wat Nederlandse
critici van auteurs vergen én
wat de meeste Nedeiiandse
schrijvers doen. Hij keert
zich trouwens niet tegen al
Z'n collega's; Zo spreekt hij
vriendschappelijk met Jan
Wolkers. En hij schrijft met
veel waardering over Mar-
nix Gijsen. Hij heeft oog
voor diens onhebbelijkhe-
dexx, maar die zouden vol
strekt natuurlijk overko
men. Hij vindt het een
verdienste wanneer een
schrijver daarin slaagt en
proza niet klinkt „als een
computer die heeft leren
praten" of „als een geestes-
gestooi'de die alleen maar
wartaal weet uit te slaan."
Dikdoenerij
Pretentie is het gevaar dat
het werk van heel wat Ne
derlandse schrijvers
bedreigt. Grimberg is on
voorwaardelijk tegen de
dikdoenerijHij weet: „Boe
ken zijn bedoeld om gelezen
te worden door mensen. Dit
lijkt een open deur, maar het
is belangrijk dit nog even
vast te stellen, want er ver
schijnen boeken die de in
druk wekken geschreven te
zijn voor wilde duiven, oes-
tex's en andere schelpdie
ren." Hij smeekt de schrij
vers: „Sleep mij toch mee in
uw verhaal, vanaf de eerste
bladzij tot de laatste" exi
„Geef mij toch niet de tijd
mij af te vragen wie dit alle
maal heeft bedacht en waar
om in godsnaam."
Hij houdt duidelijk niet van
boeken waarin diepzinnig
wordt gedaan. Maar dat wil
allerminst zeggen dat hij op-
pexvlaklrig is. De essays uit
De troost van de slapstick
maken juist duidelijk dat hij
een scherpe geest is. Deze
bundel artikelen bevat min
stens even veel uitspraken
om over na te denken als zijn
romans. Economie laat zich,
volgens hem, „in vier woor
den samenvatten: geluk is te
koop." Humor is, schrijft hij
„voor de lelijke man wat
haarstukj es zij n voor de kale
man." En wij mensen wer-
ken allemaal „voor de gehei
me dienst, maar we weten
niet voor welke, daarom is
het zo'n rotzooi op deze we
reld."
Een bundel voor iedereen
die in het universum volgens
Grunberg wil worden inge
wijd.
H.W.
Arnon GrunbergDe troost van
de slaps tick. Essays -216 pag.
f 39,90 - Nijgh Van Ditmar,
Amsterdam.
Arnon Grunberg