Kaartenbak vol verstild verdriet
Buismans wereld is nooit saai
Snuffelen
in het
Liro-archief
reportage
31
zaterdag 17 januari 1998
Ruim dertienduizend kaarten
bevatte de oorspronkelijke
kaartenbak van de Amsterdamse
bank Lippmann-Rosenthal (Liro).
Pijnlijk nauwkeurig noteerden de
bankiers in het rovershol aan de
Sarphatistraat welke bezittingen ze
in beslag namen van de joden die op
transport werden gezet. Nu een deel
van de cartotheek is
teruggevonden, kunnen
nabestaanden op zoek naar de
namen van hun familieleden. Meer
dan tweeduizend mensen dienden
al een verzoek in. Maar de kans dat
ze iets zullen vinden, is tamelijk
klein, zo ontdekte Ruth de Leeuwe
uit Winsum. Ze ging op zoek en
kwam slechts terug met haar eigen
herinneringen.
Rosette Rebecca van Zwanenburg-De
Beer, een koningin voor kleindochter
Ruth, vermoord in Bergen-Belsen.
Ruth de Leeuwe en haar moeder in 1939
op de boot van Haifa naar Nederland.
Ruth de Leeuwe (61) was een kleuter
toen de oorlog uitbrak. Op 18 novem
ber 1936 geboren als kind van Nederland
se zionisten in Palestina, kwam ze op een
heel verkeerd moment naar Nederland.
Haar ouders wilden op familiebezoek en
haar vader, die behalve musicus in het Pa
lestijns Philharmonisch Orkest ook bus
chauffeur was, wilde in Driebergen een
cursus autotechniek volgen. Maar het re
tourtje Haifa-Nederland dat in 1939 zo
onschuldig begon, werd door het noodlot
gedecimeerd tot een enkele reis. Over on
gelukkige timing gesproken. „De mensen
waren zo naïef", zegt Ruth daar nu over.
„Ze zagen het niet aankomen. Je had toen
natuurlijk ook nog niet die enorme hoe
veelheid informatie via de media."
En het werd erger, want vlak voor het
bombardement op Rotterdam trok het ge
zin De Leeuwe uitgerekend naar die stad,
de stad waar veel familie woonde. Een
kind van 3,5 jaar was Ruth toen de Maas
stad in puin werd gegooid. Hysterisch
werd ze, bijna op het psychotische af, in
het inferno van het bombardement. Toen
het gezin niet veel later naar een logeer
adres in Hilversum verhuisde, bleef Ruth
daar de eerste dagen onder een tafel zit
ten, te bang om er onderuit te komen. En
nog erger werd het, onvermijdelijk, want
in de zomer van 1942 was de situatie voor
joden zo levensgevaarlijk geworden dat
de familie De Leeuwe moest onderdui
ken.
Gepest
Gescheiden van haar ouders belandde
Ruth samen met haar drie jaar jongere
broertje op een onderduikadres in Ren-
kum, waar ze tot september 1944 zou blij
ven. Toen pas, vlak na Dolle Dinsdag,
De inleveringsverordening van de Duitse bezetter, VO
58/42, had betrekking op persoonlijke bezittingen maar
niet op zaken als onroerend goed, bedrijven, joodse vereni
gingen of stichtingen.
Uit de kaarten blijkt dat veel zilver en goud ter omsmelting
werd aangeboden aan Degussa (Deutsche Gold- und Silber
Scheideanstalt) in Frankfurt am Main. Ook duiken regelma
tig Duitse veilinghuizen en grootafnemers op als kopers.
Voordat de verkoop plaatsvond kreeg het personeel van Lipp
mann-Rosenthal (Liro) zelf de gelegenheid om spullen te ko
pen tegen minimale bedragen.
Nadat de joden waren gedeporteerd naar Westerbork (waar
Liro een filiaal had), kwam de Hausraterfassung in actie om
hun huizen leeg te halen. Vrijwel alle kaarten in het nu terug
gevonden deel van de Liro-cartotheek dragen een nummer
van deze Hausraterfassung en hebben betrekking op de afde
ling 'Goud, Zilver Juwelen'.
De kaarten hebben na de oorlog tivee keer dienst gedaan: di
rect na de oorlog bij teruggave van goederen die nog in de Li-
ro-depots aanwezig waren, en later bij het afwikkelen van
claims in het kader van de Duitse Wiedergutmachung. In bei
de gevallen gaat het om thans afgesloten zaken. De vondst
van de kaarten verandert het totaalbeeld van de roof niet,
maar levert wel een schat op aan gedetailleerde informatie.
(Bron: Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie
werden de kinderen herenigd met hun Ou
ders, en samen trokken ze naar Drieber
gen waar ze ondergedoken bleven tot de
oorlog was afgelopen.
Ruthwasbijna negen jaar toen Nederland
werd bevrijd. Naar school was ze nog"
nooit geweest en de oorlog had haar be
halve van haar jeugd ook beroofd van'
haar grootmoeders. Haar beide grootva
ders waren voor de oorlog al overleden,
maar haar oma's waren in de klauwen van
de nazi's gevallen; afgevoerd naar de
kampen en nooit weergekeerd, net als bij
na al die andere 107.000 Nederlandse jo
den die werden gedeporteerd. Slechts
5200 van hen overleefden uiteindelijk de
hel van het concentratiekamp.
Maar om nu te zeggen dat er in Nederland
veel begrip was voor de overlevenden?
Ruth weet wel beter. „Ik kwam na de oor
log op een gereformeerde school en werd
daar enorm gepest, al begreep ik zelf niet
Waarom. Later snapte ik pas dat dat ge
beurde omdat ik joods was. Het werd ons
bijna kwalijk genomen dat we de oorlog
hadden overleefd."
Veel later pas keerde ze als volwassen
vrouw in het gezelschap van een camera
ploeg van de VARA terug naar haar on
derduikadres in Rénkum. Het bospad
naar het huisje waar ze meer dan twee
jaar haar angstige kinderleven had ge
leefd, herkende ze onmiddellijk. Maar
toen de filmploeg haar meenam naar een
ondergronds hol waar de kinderen een
paar weken verstopt hadden gezeten toen
de Duitsers te dicht bij kwamen, begon ze
te twijfelen. Was dit wel de goede plek? J a
zeiden buurtbewoners. Later kreeg ze een
telefoontje van een bejaarde man. Hij had
de uitzending van de VARA gezien en ver
telde haar dat het aardappelhok in de do
cumentaire niet het hol was geweest waar
de kinderen werden verstopt.
Kristalhelder
„Dat had ik dus toch goed onthouden,
hoewel ik me vaak heb afgevraagd welke
herinneringen de juiste zijn. Was alles
precies zoals het in mijn geheugen staat?
Of zijn die herinneringen gekleurd door
foto's en verhalen?"
In elk geval staat de oorlog in haar geheu
gen gegrift als een periode waarin ze niet
begreep, als klein meisje niet kon begrij
pen, waarom haar ouders haar en haar
broertje hadden weggedaan. Natuurlijk
zijn de herinneringen, zoals bij iedereen,
later bijgekleurd, maar sommige scènes
staan zo onuitwisbaar inhet beeldverhaal
van haar kindertijd geëtst, dat ze gisteren
gebeurd konden zijn.
Zoals het weerzien met haar moeder, de
vrouw die immers haar kinderen had
'weggegeven' en die ze als meisje van acht
jaar niet liefdevol om de hals kon vliegen.
Of dat kristalheldere beeld van haar oma,
die statige vrouw met de prachtige naam
Rosette Rebecca van Zwanenburg-de
Beer, de moeder van haar eigen moeder,
die op dezelfde dag jarig was als Ruth.
„Dat was mijn koningin", zegt ze. „Ik heb
haar voor het laatst gezien op 18 mei 1942.
Ze kwam in een koets met paarden naar
Bennekom, waar we toen nog woonden.
Zoals ze uitstapte, met die grote hoed op.
Echt sprookjesachtig."
Ruth overpeinst de mogelijk symbolische
betekenis van het cadeautje dat Rosette
Rebecca van Zwanenburg-de Beer op die
lentedag in 1942 meebracht voor haar
eerste kleinkind: een dwerg-geranium
met knalrode bloempjes. „Mijn mooiste
cadeautje ooit", zegt Ruth. „Wist mijn
grootmoeder wat er komen ging en gaf ze
mij daarom dit plantje, dit symbool van
leven?"
Misschien, maar een paar maanden later
dook het gezin De Leeuwe onder en moest
de kleine Ruth het plantje aan zijn lot
overlaten. Het plantje dat ze had gekre
gen van een koningin die de dood vond in
Bergen-Belsen.
Toch heeft de oorlog geen onherstelbare
trauma's bij haar achtergelaten, zegt ze.
„Het is een periode die bij mijn leven
hoort en die ik niet verdring.Ze trouwde,
kreeg een zoon en een dochter, werkte de
laatste achttien jaar van haar loopbaan
als redacteur bij Wolters Noordhof, ging
vorig j aar in de vut en is nog steeds eindre
dacteur van het joodse blad JaGDaF.
Wat moet Ruth de Leeuwe, een vrouw die
weliswaar een beroerde kindertijd door-
maakte maar die na de oorlog een nor
maal leven opbouwde, nu nog met het Li
ro-archief? Niets, dacht ze toen de oude
kaartenbakken van Lippmann-Rosen
thal werden ontdekt. Door de vele publi
citeit rond het archief ging ze weer dro
men over die pijnlijke periode op de
gereformeerde school vlak na de oorlog,
maar ze voelde geen enkele behoefte in
het veelbesproken archief te duiken. Ook
niet toen haar nicht uit Parijs belde met
een verzoek daartoe.
„Ik had zoiets van: Liro, wat kan dat nu
nog voor mij persoonlijk betekenen? Stel
je voor, ik vind op zo'n kaart de vermel
ding van het collier van een grootouder.
Wat dan? Dan ga je verder zoeken en dan
blijkt dat collier verkócht te zijn? En wat.
dan?"
In de krant leest ze vervolgens een artikel
van de joodse publiciste Henriëtte Boas,
die de hype rond het zojuist ontdekte Li
ro-archief behoorlijk relativeert. Daarin
herkent ze veel van haar eigen gevoel.
Niettemin, wanneer een journalist haar
belt met het verzoek samen af te reizen
naar het RIOD, het Rijksinstituut voor
Oorlogsdocumentatie in Amsterdam,
waar het Liro-archief op microfiche is ge
zet, krijgt de nieuwsgierigheid de over
hand. „Kennelijk moet ik het toch doen",
denkt ze, en ze gaat.
Tijdens de treinreis vraagt ze zich af wat
ze zou kunnen ontdekken in het archief.
Haar vader stamt uit een muzikantenge
zin waar niets te halen viel, maar de fami
lie van moeders kant was zeer welgesteld
en de broers van haar grootmoeder van
vaders kant hadden een pianohandel. Wat
zou er met al die bezittingen zijn gebeurd?
Een- dag eerder heeft ze thuis wat namen
opgezocht. Simon en Mare Veld, dat wa
ren de pianohandelaren.
Ze heeft ook de namen genoteerd van de
grootouders van een neef, van diens va
ders kant: Israël van Leeuwen en Margot
van Leeuwen-Cohen. Nauwelijks nog fa
milie, maar het zijn de enige namen waar
van ze denkt dat ze misschien in het Liro-
archief kunnen voorkomen, net als wel
licht de familienamen van haar grootou
ders van moeders kant, Van Zwanenburg
en De Beer.
Vernietigd
Zal ze straks iets vinden in het Liro-ar
chief? Nee dus, blijkt een paar uur later, en
ze had er eigenlijk ook niet echt op gere
kend. Logisch, want van de oorspronke
lijke 13.000 kaarten uit de cartotheek van
Lippmann-Rosenthal zijn er slechts drie
duizend teruggevonden. Naar de rest
wordt nog gezocht, onder meer door de
commissie Kordes, maar het sterke ver
moeden bestaat dat ze in de jaren zestig
zijn vernietigd door het Ministerie van Fi
nanciën. Waarschijnlijk zijn de kaarten
die nu zoveel stof doen opwaaien simpel
weg over het hoofd gezien bij de vernieti
ging-
Bovendien is de cartotheek na de oorlog al
twee keer gebruikt om rechthebbenden
op te sporen. De mensen die nog iets te
goed hadden zijn naar alle waarschijn
lijkheid destijds al benaderd-
En toch? Of er nu iets te vinden valt of niet,
het heeft iets zeer beklemmends om. die
kaartjes te bekijken. Die simpele archief-
kaartjes met die minutieuze aantekenin
gen over porseleinen beeldjes, doublé
horloges en theelepeltjes. De namen en
adressen van de eigenaren staan er netjes
bijgeschreven, net als de data van inleve
ring en de namen van de opkopers.
Simpele archief kaartjes, maar achter de
naam van elite eigenaar gaat het monster
schuil van deportatie en vernietiging. De
namen die Ruth heeft opgeschreven, ko
men in het i-estant van het Liro-archief
niet voor. Gelukkig maar, misschien. Wel
ziet ze toevallig de familienaam voorbij
komen van een jochie dat ze vanaf zijn ge
boorte goed kende. Hij werd samen met
zijn ouders gedeporteerd, overleefde het
concentratiekamp en is nog steeds een
goede vriend. Dat trekt haar aandacht,
hoewel ze niet gelooft dat hij erg geïnte
resseerd zal zijn in het Liro-archief.
„Ik ben toch blij dat ik gegaan ben", zegt
ze op de terugweg. „Je weet pas wat het is
als je het hebt gezien en ik weet nu ook hoe
zorgvuldig het archief wordt beheerd."
Verdriet
De cartotheek is niet zomaar toeganke
lijk. De originele kaarten liggen bij het
Gemeentearchief van Amsterdam en
worden beheerd door de stichting Joods
Maatschappelijk Werk (JMW). Hier kun
nen directbetroklcenen terecht. Op hun
verzoek doen de medewerkers van JMW
het benodigde archiefonderzoek. Wie de
behoefte voelt om de originele archief
kaarten zelf te beroeren, moet samen met
een maatschappelijk werker van JMW
naar het Gemeentearchief. Er zijn inmid
dels zoveel aanvragen binnengekomen
dat JMW tijdelijk extra medewerkers
moet aantrekken.
Michel Brandsma
Jan Buisman wordt wel de Loe de Jong
van het weer genoemd. Volgende
maand verschijnt deel 3 van zijn serie
Duizend jaar weer, ivind en water in de
Lage Landen. Een geboren verteller gunt
de lezer opnieuw een blik in het verleden.
'Als je kinderen niet boeit, dan breken ze
onmiddellijk de boel af. Die wijsheid
past Jan Buisman ook op de lezers van
zijn boeken toe: hen boeien en bij de les
houden.
Hij beseft als geen ander dat veel men
sen bij het horen van jaartallen van
lang geleden zware oogleden krijgen. Als
oud-aardrijkskundeleraar weet hij hoe
je dat moet voorkomen. In zijn boeken
kiest hij niet voor gortdroge opsommin
gen, maar voor een levendige beschrij
ving alsof hij zelf ooggetuige is geweest.
De skeletten uit een ver verleden krijgen
bij hem vlees en kleur. In de wereld van
Buisman is het nooit saai.
De doctorandus historische geografie
heeft het klappen van de zweep in de
praktijk geleerd. „Als je praat over voor
bije eeuwen, ook al gaat het over het
weer, dan denkt iedereen: het zal wel
waar wezen. Dat is lang geleden, daar
heb ik geen boodschap aan. De ver-van-
mijn-bedshow. Maar als je begint met:
'Het onvoorstelbare is gebeurd!' Dan
heb je meteen de aandacht. Hé, wat
wordt dat, denkt iedereen en iedereen
luistert geïnteresseerd naar je verhaal. Ik
heb weliswaar nooit geschiedenisles ge
geven, wel aardrijkskunde. Maar het is
een trucje dat je leert voor de klas om or
de te houden. Als je kinderen niet boeit,
breken ze onmiddellijk de boel af. Dus
wil je overleven, dan moet je wel. Ik zorg
altijd voor een goed begin en voor een
sterk slot. Je moet het niet als een nacht
kaars laten uitgaan. Wat er tussen zit
gaat vanzelf wel".
De serie Duizend jaar weer, ivind en wa
ter in de Lage Landen heeft Jan Buisman
met die praktijkervaring in zijn achter
hoofd geschreven. Het resultaat: een na
slagwerk dat leest als een trein en dat de
verzuchting oproept: had ik maar bij die
man in de klas gezeten.
De speurtochten in archieven, kronie
ken, annalen en dagboeken leveren bij
Jan Buisman geen bestofte gegevens op,
maar zijn 'een prachtige ingang van het
dagelijks leven', zoals hij het zelf om
schrijft. „Ik kom altijd bij het dagelijks
leven terecht. Vroeger was dat geen the
ma. Men sprak dan over Karei de Vijfde,
hoeveel kinderen hij had, wanneer hij re
geerde. Maar de gewone burger kwam
nooit aan bod. Ik vroeg me altijd al af:
ontbijt zo'n middeleeuwse boer, wat eet-
ie dan, waar praat-ie over metz'n vrouw?
Met veel moeite kom j e daar soms achter,
via ouwe huishoudboeken bijvoorbeeld.
Ik begin deel 3 met de middeleeuwse
keuken: wat aten die mensen, hoe kook
ten ze, wat haalden ze van het land? Het
brengt de geschiedenis dichterbij. Het
ging" altijd maar over veldslagen. In mijn
boeken kan ik door de chronologische
opbouw prachtig oorzaak en gevolg la
ten zien. De lezer kan er bijvoorbeeld ze
ventig of tachtig jaar uitkiezen. Al le
zend kan hij dan zien wat een middeleeu
wer in z'n leven meemaakte. De stad
brandde af, de rivier strooxnde over, hij
maakte een hongersnood mee, slechte
wijnjaren, het komt allemaal aan de or
de. En altijd speelt het weer er door
heen".
Triviaal
De belangstelling voor zijn werk is bij
zonder groot. Werd een kleine vijftien
jaar geleden nog lachei'ig gedaan over
zijn boek Bar en Boos, zeven eeuwen
winterweer in de Lage Landen, nu wordt
hij regelmatig gevraagd om lezingen te
houden. Van het eerste deel van Duizend
jaar weer, wind en water in de Lage Lan
den is al de vierde druk verschenen. Jan
Buisman: „Over Bar en Boos schreef een
recensent indertijd: 'Waar iemand al een
boek over kan schrijven. Allemaal jaar
tallen en het weer'. Dat werd toen nog
niet belangrijk gevonden. Dan kwam je
bij de boeren en de burgers, terwijl ge
schiedenis over vorsten en veldslagen
moest gaan. Weer was triviaal, plat, daar
praatte je niet over. Een leerling die ooit
bij mij in de Idas heeft gezeten is nu hoog
leraar Van hem las ik laatst een ver-haal
dat economen zich best meer met het
weer kumien bezighouden. Neem een
willekeurig economisch handboek en
zoek daarin naar heel grote rampen met
zeer ernstige economische gevolgen. Die
staan er niet in. Terwijl het weervaak een
bepalende rol in de maatschappij speelt.
Denk maar aan de gevolgen van rampen,
stormvloeden en overstromingen".
Het onder auspiciën van het KNMI gepu
bliceerde werk van Jan Buisman wordt
nu serieus genomen. „Men waardeert dat
Jan Buisman: „Ik vroeg me altijd al af: ontbijt zo'n middeleeuwse boer, wat eet-ie
dan, waar praat-ie over met zijn vrouw? Met veel moeite kom je daar soms achter, via
oude huishoudboeken bijvoorbeeld." foto Jacques Zorgman
ik nu de bronnen vermeld. Bij gebrek aan
ruimte en uit kostenoverwegingen was
dat in Bar en Boos nagelaten. -En ik ben
kritisch. Ik geloof niet alles wat er ge
drukt staat. Ik ga er in eerste instantie
vanuit dat iets niet waar is. Onlangs ver
scheen er nog een boek over de storm van
1892 in Scheveningen. Daarin wordt ook
uitgebreid verhaald over een storm in
1470. Maar die is er nooit geweest. Er
worden wel allerlei bronnen genoemd,
maar de verkeerde. As de schrijver het
boek van Elisabeth Gottschalk erbij had
gehaald, had hij meteen kunnen zien dat
er een storm in 1570 is geweest, niet in
1470. Er is ook een grafsteen gevonden
van vóór 1470. Er mankeerde niets aan.
Geen inwerking van zout water, niet ka
pot, dus is het bewijs geleverd. Gott
schalk citeer ik heel veel. Ik bouw voort
op haar werk. In de Middeleeuwen zei
den ze al: we zien meer, we weten meer
dan de Antieken, want we staan op de
schouders van reuzen. Zelf zijn we maar
klein, maar we bouwen voort op wat
mensen voor ons hebben gedaan".
Proefschriften
Op zijn beurt wordt Buisman nu vaak in
proefschriften genoemd en wordt hij ge
raadpleegd. Bijvoorbeeld als er potvis
sen stranden, een regelmatig terugke
rend fenomeen aan de Noordzeekust.
„Zelfs Luther schreef in een brief van
1522 over een grote vis die was aange
spoeld op de Nederlandse kust. In die tijd
werd daarvoor natuurlijk een verklaring
gezocht, net als nu. Toen was het de toom
des Heren. Kometen waren in die tij dook
een ongunstig teken. Het is natuurlijk al
lemaal bijgeloof. Nu wordt er weer El Ni
no bijgehaald, een zeestroming voor de
kust van Peru, op het zuidelijk halfrond.
Je moet toch wel een beetje nuchter blij
ven in die dingen. Die beesten komen uit
het noorden en zwemmen bij Schotland
per ongeluk de Noordzee in. Dan komen
ze in ondiep water en lopen ze op de kust.
Het is jammer, maar dat gebeurt".
Nog' elke dag werkt Jan Buisman aan zijn
levenswerk. Hij is nu bijna 73. Ooit dacht
hij op z'n zeventigste klaar te zijn. Er
zouden vier delen verschijnen. Het wor
den er nu zes. „Deel drie behandelt het
tijdvak 1450 tot 1575. Ik had tot 1600 ge
wild, maar dan zouden het duizend blad
zijden worden. Dat is te dik, dat kan
niet". Het boek had al in december in de
winkels moeten liggen, nu wordt het fe
bruari. „De periode 1551-1575 bleek een
vreselijk moeilijke periode en verschrik
kelijk bewerkelijk", verklaart Buisman
de vertraging. „Er zit zoveel in, Karei de
Vijfde, Philips de Tweede, het voorspel
van de Tachtigjarige Oorlog, de tiende
penning, het calvinisme, de beelden
storm, de.strenge winter van 1565".
Meer bronnen
Naarmate generaties meer hebben vast
gelegd, kan Buisman putten uit meer
bronnen. Het wordt hem dus makkelij
ker gemaakt. Of toch niet? „Het wordt
makkelijker én moeilijker. Plet is net als
het kopen van een auto in communis
tisch Rusland, je kon kiezen uit één mo
del en dat was ook nog zwart. Hier heb je
de keus uit 25 merken en driehonderd
kleuren. Wahl macht Qual, zegt de Duit
ser. Ploe meer je kunt kiezen, hoe moeilij
ker het wordt. Als ik in het eerste deel
van een bepaalde winter drie regels had,
dan schreef ik die op. Maar nu heb ik van
een winter drieduizend regels en moet ik
selecteren".
Zijn streefdatum voor de voltooiing van
zijn werk ligt nu in het jaar 2000. „Dan
word ik 75 en is het tijd om eens wat an
ders te doen". Want over de toekomst
maakt de zeer vitale Buisman zich vol
strekt geen zorgen. Lachend: „Ik bof,
want ik heb een te hoog cholesterolge
halte. Daarom leef ik heel gezond en mijd
ik alles wat maar een beetje vet is".
Tom van Rijswijk