kunst cultuur Wie op aarde veel lacht, schreit in het hiernamaals Humor in de Gouden Eeuw f vrijdag 5 december 1997 Jan Steen (1626-1679) schilderde vrolijke scènes, waarmee hij in 'bedekte termen' kritiek leverde op de smeerlapperij en oppervlakkig- lijiPiy heid van zijn 17e-eeuwse samenleving. fcè. Linksboven: Paar in een slaapvertrekcirca 1671. jp|fe Rechtsboven: Het Driekoningenfeest, 1668. BSÜSfcmU Rechts: De bestolen vioolspeler (zelfportret, detail), 1670-1672. In de tekst details uit: Vrolijk gezelschap op een terras, 1673-1675. De zeventiende-eeuwse schilder Godfried Schalken beeldde zichzelf half ontkleed af, waarschijnlijk bezig met een spelletje pandverbeuren. Jan Steen is dé man van de vrolijke scènes en Frans Hals kon er ook wat van. In kluchten ontmoeten we stereotype situaties, maar ook mismaakten, bedelaars, dwergen. Om te lachen. Wat is dit voor een volkje geweest in de 16e en I7e eeuw? Onze voorouders als lolbroeken? tfv p. Een boer komt bij een marskramer een leesbril kopen, maar wat hij ook op zet, telkens constateert hij dat het niet voldoende is om te lezen: hij is analfabeet. Een vrouw zingt in de kerk uit een psalm boek dat ze ondersteboven houdt. Als haar buurvrouw haar daarop wijst, zegt ze dat ze links is. Deze anekdotes zijn te vinden in een zeventiende-eeuwse verza meling grappen. Ze zijn verzameld door Aernout van Overbeke, jurist, dichter en losbol. Een verbazingwekkende collectie. Aernout van Overbeke werd op 15 decem ber 1632 te Leiden geboren als zoon van een uitgeweken Antwerpenaar. De fami lie behoorde tot de Lutherse kerk en had stand: de kennissenkring was er naar. Barlaeus, Vossius en Huygens kwamen aan huis. Het is de vraag of de koopman echt geaccepteerd werd. Zo klaagde P.C. Hooft dat vader Van Overbeke tijdens een bijeenkomst op het Muiderslot de stem ming had verstoord met zijn 'koopmans- krakeel'. Zoon Aernout is aan de Leidse Alma Mater in de rechten gepromoveerd. Hij moet er een kostbare levensstijl op na gehouden hebben met een spoor van schulden. Toen hij zeventien was, verscheen het eerste ge dichtje van hem in druk, in een verzamelbundel vol rijmen en dichten van de 17e-eeuwse elite. Maar hij schreef meer: lofdichten voor tijdgenoten. Hij heeft zelfs een psalmberijming gemaakt voor de Lutherse kerk, die echter nooit ge zongen is. Een melange van godsvrucht en geldzucht? Hij had de berijming op eigen kosten laten drukken maar bleef met alle psalmen zitten. Van deze Aernout van Overbeke circuleerden komische teksten in manuscript. Wat doet een jurist van stand die te veel uitgeeft? Hij treedt in dienst van de Ver enigde Oost-Indische Campagnie. In 1668 vertrekt de man naar Batavia en wordt lid van de Raad van Justitie. Al in 1672 keert hij terug, met het slijk der aarde gezegend, naar 'patria'. Na zijn dood verscheen in 1678 een bloemlezing van zijn gedichten. In het voorwoord vraagt de uit gever aan de lezers hem meer gedichten van Van Overbeke toe te sturen. En nog in hetzelfde jaar ver schijnen De rijm-wercken van wijlen den heer en meester Aernout van Overbeke. Het werk werd .tot 1719 acht keer her drukt. Daarna verdween Van Overbeke volledig uit de literatuur tot Gerrit Komrij enkele ge dichten van hem opnam in zijn fameuze bloemlezing. In Van Overbekes Rijm-wercken was de verzameling moppen, grappen, grollen, farces niet opgenomen. Die worden in handschrift bewaard in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Op het oog vijf schoolschriften Anec- dota met 2440 zotheden. Een deel komt uit oudere bronnen, sommige mop pen hebben een geschiede nis van eeuwen, andere zijn bekend uit de laat middeleeuwse komische literatuur. De grap van de ruiter die zich met paard en al bij de haren uit een moeras trekt, komt er in voor, lang voor dat de baron van Münchhausen de situa tie populair maakte. Een bekend komisch mechanisme is 'de omkering'. In een dorp zeggen de boeren alles omgekeerd. Als .het mooi weer is, zeggen ze dat het regent. Iemand van bui ten het dorp, raakt met hen in gesprek. De boeren zeggen dat ze zijn vader nog ge kend hebben, het was een schelm. Ze be doelen natuurlijk 'een eerlijk man'. De vreemde trekt zijn mes en geeft iemand een jaap in zijn gezicht, waarop de gewonde roept: 'Mis'. De knecht van een jonker viel over een sinaasappel schil - bananen zijn er nog niet. Zijn meester ant woordt: Dat kan ik ook, daar heb ik geen knecht voor nodig. Waarop de knecht zegt, dat het geen kunst meer is, nu hij het voorgedaan heeft. Zo wordt de hiërarchie op zijn kop gezet. De verzameling anekdotes kent ook veel toespelingen op bestaande figuren. Er is een dialoog tussen de dichtende Anna Roemers, dochter van Roemer Visscher en een monsieur Schaap. Vraagt Anna: 'wat is een schaap met een baard?' Daarop moet de aangesprokene zeggen: 'Een bok', met de bijbete kenis van bedrogen echt genoot. Maar hij heeft nog wat in het glas: 'Maar zeg mij toch eens, Anna, waar toe dient een gescheurde roemer?' Spel met namen blijft gesneden koek. Drolerieën Indel6eenl7e eeuw is het aantal 'vrolijke taferelen' in de beeldende kunst groot. Boekjes met kluchten en 'drolerieën' zijn er in groten getale. En de republiek heeft in het drukken en hande len een fors aandeel. In het culturele beeld vande lage landen na het herfsttij dei- middeleeuwen, dat de historicus Johan Huizinga schetste, valt echter het accent op soberheid, matigheid, ingetogen opge ruimdheid en ondernemingslust. Bij hem geen aandacht voor het exuberante, de ongeremde lach, spot of satire. Onze ware deugden vormen voor Huizinga een echo van de drieëenheid: het goede, het ware en het schone. Bij een eenvoudige, huiselijke voorstelling op een interi eurschilderij van Esaias Boursse met een vrouw zittend voor een bedstee moet de grote historicus eens opgemerkt hebben: 'het Eeuwige verbeeld in een afgehaald bed'. In zijn beeld van de wortels van onze moderne samenleving paste geen Jan Steen of Adriaan Brouwer. Huizinga stond daar niet alleen in. Zo worden aan Rembrandt drie zelfportret ten toegeschreven waarop hij zichzelf la chend heeft afgebeeld. Maar Rembrandt zien we niet graag als grappenmaker of bohé mien, maar als verper soonlijking van de ernst en de diepte van de gouden eeuw. Gelukkig kon een van Rembrandts vrolijke zelfportretten geïnterpre teerd worden als een vari ant op het thema van de verloren zoon en de andere twee- als verwijzingen naar de klassieke Griekse schilder Zeuxis die zich zou hebben doodgelachen. Zo bleef ons beeld intact en de moraal gered. Ook de werken van Jan Steen beelden niet af wat we zien. Kunsthistorici zien graag in.die schilderijen wijze lessen: het ver haal of de anekdote is maar de buiten kant, de les gaat achter het verhaal schuil. Eigenlijk was een Jan Steen een fatsoen lijke moralist die op zijn doeken miststan- den, smeerlapperij en oppervlakkigheid aan de kaak stelde. Hoe moeten we de literatuur- met grappen en grollen en de schilderij en met bordelen, drinkge lag en vrolijkheid zien te gen de achtergrond van ernst en soberheid? Als een contrapunt? Wordt juist het ernstige karakter van de Nederlandse cultuur benadrukt door de plat vloersheid van kluchten en grollen? Of zijn we ge woon een hypocriet volk je? Erasmus schrijft in zijn Lof der Zotheid dat zijn landgenoten de bijnaam van zotten hebben en dat Bra banders en Hollanders vrolijker waren dan welk ander volk ook. Buitenlanders noemen ons aan het eind van de middel eeuwen 'vol humor', 'grappig en kluch tig'. Een Engelsman schrijft omstreeks 1650 dat de Hollander 'klets en lacht, en zittend in de kroeg zijn grappen en grollen vertelt'. Volgens de Engelse gezant William Temple, .in het laatste kwart van de zeventiende eeuw, heeft de Nederlan der twee gezichten: over dag ernstig, maar 's a- vonds doet drankgebruik hem ontdooien. In Engelse toneelstukken is de Hollander ondertus sen de domme, hebzuchtige clown, een dronken en op seks beluste dikzak. Het klimaat wordt wel eens als oorzaak genoemd: de kou, de regen en de drassig heid maakten onze voorouders kennelijk dom, gierig, belachelijk en drankzuchtig, maar ook grappig en vitaal. Slecht weer kan veel verklaren, zeker het gebruik van jenever, maar niet het beeld van dat vrolij ke volkje. Hoe minder, hoe beter Het zeventiende-eeuwse lachen is ons vergaan. De dominees hebben gewonnen. De theoloog Voetius (1588-1677) bekeek het lachen kritisch: hoe minder, hoe beter. Wie op aarde veel lacht, zal schreien in het hiernamaals. Voetius stond in een tradi tie. De katholieke index verbood de spot van Rabelais. Het verzet tegen uitbundig lachen past in het renaissance-ideaal van een beheerste levenswijze. Je moetje niet laten meeslepen - noch door je vrolijke karakter noch door je welvaart. Huilen en lachen zijn uitingen van onbeheerste drif ten. Het uiten van vrolijkheid past niet in een eervolle manier van leven. Spotten met andermans gebreken is zelfs zonde, Goochelaars, dansers, narrrehj kome dianten worden op een lijn gesteld met misdadigers en prostituees. Kermissen worden afgeschaft, schouwburgen gesloten. Het is ongeoorloofd ver maak. Er is wel wat veranderd: de 20ste-eeuwse nakome lingen zijn 'van God los', zonder bezwaard gemoed wordt zichtbaar van de welstand genoten, de TV- g?appenmakers tieren we lig en de contactadverten ties vragen 'partners met humor'. Toch werd er vroeger meer gelachen. En het weer was vast en zeker beter. Lo van Driel Ruclolf Dekker, Lachen in de Gouden Eeuw. Een' geschiedenis van de Nederlandse humor - Wereldbibliotheek f 34.50. Bart Vos klimt en schrijft Vrijdstaat Austerlitz biedt jonge schrijvers nieuw podium Helleven van Abel Herzberg Hollands landschap inspireert Hausbuch van de Meester van het Amsterdamse Kabinet Dwalende zielen vinden zelfs in het museum geen rust I Kim Basinger i in stijl van j oude Hollywood Komedie als vinger oefening voor Robert Gordon Koude beelden uit China Peter Ackroyd bouwt Londen j Ben Webster in letters ruist en kraakt Jeugdboek tipt Sinterklaas Dromerige muziek van Nieuw proza, poëzie en j Lullaby for vertaalde romans j the Workingclass i Cd-rubriek: J Paul Simon, Southern J Culture, Yes, I Q65

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1997 | | pagina 9