water en vuur
Polderjongens stonden samen sterk
PZC
reportage
24
zaterdag 18 oktober 1997
RUDEN RIEMENS
FOTOGRAFIE
Aanleg van het kanaal ten noorden van Middelburg, 1869.
Vlissingen, gezicht op de grote sluisput, 1868.
Grondwerkers, polderjongens en
dijkenbouwers hebben Zeeland groot
gemaakt. Met gejuich werden zij echter zelden
ontvangen door de lokale bevolking en
plaatselijke autoriteiten. Het was ruw en
opstandig volk, dat vaker naar het
stakingswapen greep dan het kalme Nederland
in de vorige eeuw gewend was. Zo wil het beeld,
dat menig historicus in de voorbije jaren heel't
opgeroepen. De werkelijkheid is anders,
genuanceerder. De onlangs in Utrecht
afgestudeerde René le Clercq heeft zich niet
laten leiden door het beeld van oproerkraaiers,
al weten polderjongens en dijkwerkers af en toe
wel van wanten.
In Zeeland zijn de polderjongens gete
kend door één voorval. Met drieduizend
man tegelijkertijd zijn ze in 1869 op Wal
cheren aan het werk. Eén van de grootste
infrastructurele werken sinds mensen
heugenis is in uitvoering: het Kanaal door
Walcheren wordt gegraven. Met de hand.
Hun eigen spierkracht, een schop en een
kruiwagen. De polderjongens moeten het
daarmee zien te redden.
Tot de werkers op Walcheren behoren
Belgen; vijfhonderd Belgen op zo'n vijf
entwintighonderd Nederlanders. Ze mo
gen elkaar niet. De Belgen, die vooral uit
de nabuurprovincies Oost- en West-
Vlaanderen komen, en de Nederlanders.
Polderjongens werken op stukloon. Zo
veel centen per kubieke meter grond die is
verzet. Bij elk werk wordt opnieuw on-
derhandeld. De putbaas, de baas van een
ploeg polderjongens, voert die besprekin
gen. Hij onderhandelt met de aannemer
over de prijs van de arbeid. En dan is het
zaak de rijen gesloten te houden, anders
draaien ze zichzelf een loer.
Op Walcheren is het spel van loven en bie
den eind april 1869 al lang achter de rug.
Toch komt het tot een ongemeen felle uit
barsting van geweld. Genachten doen de
ronde dat Belgen onder de afgesproken
prijs willen werken. Dit vonkje doet gelijk
de vlam in de plan slaan.
Nederlandse polderjongens gooien mas
saal het werk neer. Ze trekken naar Veere,
waar de Belgen bivakkeren. Nog voor de
Nederlanders arriveren met stokken en
puthaken in de aanslag, zijn de meesten
vertrokken. Vluchtend over het land. Eén
groep probeert naar Noord-Beveland te
ontkomen op een dekschuit. Ondereenre
gen van straatstenen weten ze te ontsnap
pen.
's Avonds vieren de Nederlanders uitbun
dig feest in Middelburg, onder het roepen
van vreugdekreten als Weg met de Belgen
en Leve de Koning. En dan het opmerke
lijke, wat Le Clercq in zijn onderzoek con
stateert. De polderjongens waren een dag
de baas op Walcheren, maar de volgende
morgen gaan de kanaalgravers weer rus
tig aan het werk. Alsof er niets is gebeurd.
De opstand op Walcheren heeft de polder
jongens voor jaren getekend, zoals zij ook
tientallen jaren last hebben gehad van het
lynchen van een aannemer bij het graven
van het Noord-Hollandsch Kanaal in
1823. Ruw volk dus, die polderjongens.
Maar wat zeggen die incidenten? De his
toricus Le Clercq geeft een verklaring die
hout snijdt. De incidenten zeggen vooral
iets over de arbeidsverhoudingen tussen
grondwerkers en hun opdrachtgever. Pol
derjongens hebben in tegenstelling tot
lijdzame landarbeiders niet steeds met
dezelfde werkgever te maken. Zij zijn
vrijer. Zij komen van heinde en verre. Zij
trekken van werk naar werk, zonder zich
aan één opdrachtgever te binden. En af en
toe leidt dat tot een opstandje, waarbij de
vele honderden arbeiders zich gedekt we
ten door de massa.
Getraind
En, het klinkt misschien vreemd, de
werkgevers kunnen niet zonder 'vaste'
polderjongens. Hoewel het werk erg sim
pel lijkt, vraagt het aanleggen van dijken
en het graven van kanalen getrainde vak
lui. Zij kunnen veel sneller werken dan
losse arbeidskrachten. Le Clercq geeft het
verschil aan. Wie niet zo geroutineerd is in
het grondwerk, verzet per dag 'niet meer'
dan 12 kubieke meter. Geoefende polder
jongens halen wel 18 tot 20 kubieke meter
per dag. Voor een opdrachtgever die voor
het stormseizoen een polder ingedijkt wil
hebben, kan dat allesbepalend zijn. Als
een indijkingsproject te laat wordt opge
leverd, kunnen de klassieke najaarsstor
men alles teniet doen.
Via speciale aankondigingen en door di
recte contacten tussen de putbazen van
grondwerk-ploegen en werkgevers ko
men de polderjongens aan hun opdrach
ten. Kroegbazen zijn tuk op de aankondi
gingen, want dat levert extra klanten op
die goed weg weten met drank.
In Zeeland zijn echte enclaves vanpoldex-
jongens geweest, zoals Westkapelle een
typisch dijkwerkersdorp was. Met name
in Oost-Zeeuws-Vlaanderen wonen in de
negentiende eeuw veel grondwerkers, die
in het seizoen erop uittrekken. Maar ook
het Zuid-Bevelandse Ellewoutsdijk,
Kruiningen en delen van Tholen staan be
kend als gebieden, waar het polderwerk
een belangrijke inkomstenbron is*.
Het zijn in Nederland vooral ongehuwde
mannen die dit werk doen. In Belgisch
Vlaanderen combineren veel grondwer
kers hun seizoensarbeid met een boeren
bedrijf je, dat in de maanden april tot
oktober door vrouw en kinderen wordt
gerund. Het is keihard werken. Sommige
ingenieurs van Waterstaat verbazen zich
erover dat de polderwerkers om half acht
aan de spekpannenkoeken zitten, maar ze
beginnen al rond half vier met werken. Na
het middageten (aardappelstamppot met
vet) doen ze een tukje, om vanaf half twee
door te werken tot zeven uur 's avonds.
Cholera
Keihard werken is tot daaraan toe. Dat
zijn zij gewend. Erger is de dreiging van
enge ziekten, zoals malaria en cholera. In
het waterrijke Zeeland komt malaria zo
vaak vooi', dat de ziekte ook wel Zeeuwse
koorts wordt genoemd.
Bij de inpoldering van een stuk schor bij
Hoek in Zeeuws-Vlaanderen loopt het in
1866 echt uit de hand met een cholera-
epidemie. Vlaamse polderjongens bren
gen de gevreesde ziekte met zich mee. In
België heerst cholei'a. Veel arbeiders ver-
trekken. De angst voor het overslaan van
de epidemie naar Hoek is groot. Er vallen
vijfentwintig slachtoffers op het schor.
De toenmalige bux-gemeester van Hoek
vexbaalt in een ooggetuigeverslag: 'He
den morgen wilde niemand helpen om Jo-
sephus van den Abeele te kisten en toen
dit uiteindelijk geschiedt was door één
man, heb ik die man een touw om de kist
zien slaan en de doode aldus over het slijk
zien slepen. Wie zodanige zaken ziet ver
langd niet meer in het schor te blijven en
vertrekt lie vei-, halfdood, dan daar te ster
ven.'
Drie jaar latex; bij het graafwexb voor het
Kanaal door Walcheren, worden genees
kundigen ingezet voor de verzorging van
de axbeiders. Zij constateren dat een grote
groep geregeld aan de Zeeuwse koorts,
malai'ia, lijdt. Zij proberen waarmogelijk
te helpen.
De poldei-jongen van weleer, die het van
spierkracht moet hebben, is begin deze
eeuw uitgestorven. Geen ziekte velt hem,
maar de mechanisatie. Werkspoor, kip-
karren, locomotieven, heikaxren, baggei"-
molens en zandzuigers nemen zijn plaats
in. Het wex'k kan sneller gebeuren met de
nieuwe hulpmiddelen. En machines stel
len geen looneisen en komen even zelden
in opstand.
Harmen van der Werf
René Le Clercq houdt maandag 20 oktober in
Huize 's-Hertogenboschaan de Vlasmarkt49 in
Middelburg een lezing over zijn afstudeerscrip
tie De betekenis van het dijk- en grondwerk in
Zeeland 1850-1875, Een arbeidsmarktonder
zoek. Aanvang: 20.00 uur.