Altijd naar de overkant
Stille dierentuin wordt een groots spektakel
PZC
Bruggenbouw
in Nederland
reportage
29
zaterdag 21 juni 1997
111 1868 werd de Lek bij Culemborg overbrugd.
De brug over de Lek bij Vianen, waar bij de montage in 1936 gebruik werd gemaakt van delen van de gesloopte spoorbrug over de IJssel bij Zwolle.
foto's Archief Bouwdienst Rijkswaterstaat
De Nederlandse Bruggenstichting
heeft de geschiedenis van de
Nederlandse bruggenbouw opgetekend.
Vooral in de afgelopen twee eeuwen
veranderden ingenieurs en constructeurs
het gezicht van Nederland.
Water hebben we in overvloed in Ne
derland. Dat water is van levensbe
lang: van oudsher vestigden mensen zich
op plekken waar water te vinden was. Ri
vieren vormen ook al eeuwenlang een be
langrijk middel van transport. Maar dat
water vormt tegelijkertijd ook een barriè
re. Om aan de overkant te komen moet je
eerst een doorwaadbare plaats zien te
vinden of een vlot of een boot waarmee je
aan de overkant kunt komen. Nog beter is
natuurlijk een brug, waarover je zonder
enig probleem naar de andere kant kunt
rijden of wandelen.
Een doorwaadbare plaats zoeken doen we
al eeuwen niet meer. Al vanaf de Middel
eeuwen worden in Nederland op grote
schaal bruggen gebouwd. Je zou zelfs
kunnen zeggen dat de bruggentechniek
een van de belangrijkste pijlers is geweest
van de technische ontwikkeling van ons
land.
Bruggen hebben altijd tot de verbeelding
gesproken. Ook tegenwoordig is een brug
nog steeds een bouwwerk dat veel mensen
aanspreekt. Als ergens een nieuwe oever
verbinding moet komen, wordt er door in
genieurs en overheden lang over nage
dacht wat voor brug dat dan precies moet
worden. De bouw trekt onveranderlijk
veel belangstelling. Een brug is beeldbe
palend in stad en landschap en kennelijk
wekt hij ook bepaalde sentimenten op.
Als er met de constructie iets mis blijkt te
zijn - zie de ophangingsproblemen van de
Erasmusbrug in Rotterdam - dan zijn niet
alleen ingenieurs, maar ook gewone bur
gers daar emotioneel bij betrokken.
Industrialisatie
Als bruggen in meerdere opzichten zo be
langrijk zijn, dan is het des te vreemder
dat de geschiedenis van de bruggenbouw
in ons land nooit uitgebreid is vastgelegd.
De in 1992 opgerichte Nederlandse Brug
genstichting wilde daar verandering in
brengen. Onder auspiciën van deze stich
ting is de afgelopen j aren gewerkt aan een
inventarisatie van de bruggen in Neder
land. Tevens werden plannen gemaakt
voor de geschiedschrijving, geconcen
treerd op de periode 1800 tot 1940. Juist
die periode is voor de bruggenbouw inte
ressant omdat dat het tijdvak was waarin
de industrialisatie zich ontwikkelde en
omdat in die tijd ijzer, staal en beton hun
intrede deden.
De inspanningen van de Bruggenstich
ting zijn uitgemond in een driedelig over
zichtswerk, waarin de geschiedenis van
de Nederlandse bruggen wordt belicht.
Het eerste deel van die serie verscheen on
langs bij uitgeverij Matrijs in Utrecht.
Het gaat vooral over vaste bruggen van
ijzer en staal. In de andere delen, die in de
komende paar maanden zullen verschij
nen, ligt de focus onder meer op bruggen
van beton, steen en hout en op beweegba
re bruggen.
De serie is geschreven door een groep in
genieurs en technici onder aanvoering
van prof. ir. J. OosterhofE. De techniek en
de constructie van bruggen staat cen
traal. De maatschappelijke betekenis van
bruggen en de architectuur van de brug
genbouw is daarmee helaas wel wat op de
tweede plaats gekomen.
Mesopotamië
Mensen hebben eeuwenlang bruggen ge
bouwd. In de Westerse wereld moet voor
de oudste historie gekeken worden naar
Mesopotamië, waar al omstreeks 700 voor
Christus grote stenen bruggen werden ge
bouwd. In Perzië, waar enkele honderden
jaren later grote waterwerken werden
uitgevoerd, kende men eveneens stenen
bruggen.
In ons land waren het de Romeinen die de
aanzet gaven tot serieuze bruggenbouw.
In de Waal bij Zuilichem en bij Zaltbom-
mel en in de Maas bij Cuyk en bij Maas
tricht zijn resten gevonden van oude Ro
meinse bruggen. Dat waren vermoedelijk
bruggen met èen stenen fundament en een
houten bovenbouw: dezelfde constructie
die door de Romeinen werd toegepast in
Rome, maar ook in Duitsland.
In de Middeleeuwen was de eerste belang
rijke brug de Sint Servaasbrug in Maas
tricht, die aan het eind van de dertiende
eeuw geheel van natuursteen werd ge
bouwd. In de steden kwam de bruggen
bouw in diezelfde periode ook op gang, zij
het dat dat meestal bruggen van hout wa
ren, bij bredere oeververbindingen on
dersteund door zogenaamde paaljukken.
Het onderhoud van die houten bruggen
kostte echter veel geld, omdat ze regelma
tig moesten worden vernieuwd. Vanaf de
zestiende eeuw kwamen daarom de ste
nen bruggen meer in de belangstelling,
die weliswaar ingewikkelder waren om te
bouwen, maar die wel veel langer meegin
gen.
De industriële revolutie, die omstreeks
1750 begon in Engeland, was van grote in
vloed op de bruggenbouw. Naast hout en
steen werd ijzer een belangrijk bouwma
teriaal. In Coalbrookdale, in West-Enge-
land, werd al in 1779 de eerste grote ijze
ren brug in gebruik genomen: de Iron
Bridge over de Severn. Merkwaardig ge
noeg liep ons land in dat opzicht flink
achter: hier werd pas zestig jaar later ijzer
als bouwmateriaal voor bruggen ge
bruikt. Vermoedelijk was de Stokken-
brug over de Zalmhaven in Rotterdam,
een dubbele basculebrug van stadsarchi
tect P. Adams, de eerste. De opvolger van
Adams, ir. Rose, bouwde in de jaren daar
na veel meer van die ijzeren bruggen,
waaronder die over de Schëepmakersha-
ven in 1840.
Stimulans
De aanleg van de spoorwegen vormde een
belangrijke stimulans voor het gebruik
van ijzer en staal in de bruggenbouw. De
Hollandsche IJzeren Spoorweg van Rot
terdam via Den Haag en Haarlem naar
Amsterdam, die tussen 1837 en 1847 werd
aangelegd, telde in totaal 98 bruggen,
waarvan er twaalf beweegbaar waren.
Een opmerkelijk exemplaar, vooral door
zijn grootte, was de draaibrug over de
Vliet in Den Haag.
De ontwikkeling van verkeersbruggen
over de grote rivieren kwam pas vanaf
omstreeks 1864 tot stand. De eerste grote,
ijzeren brug uit dat jaar was de brug over
de Ussel bij Zutphen. De Willemsbrug
over de Maas in Rotterdam kwam pas in
1878 tot stand.
Gietijzer was in de beginperiode van de
industriële revolutie het belangrijkste
bouwmateriaal. Diverse bedrijven in Ne
derland legden zich toe op de vervaardi
ging en verwerking van gietijzer, zoals
L.J. Enthoven en Co in Den Haag en de
ijzergieterij van A Sterkman, eveneens in
de Hofstad, onder de naam De Prins van
Oranje. Sterkman hield zich van oor
sprong bezig met de fabricage van haar
den en kachels. Vanaf 1850 werden in de
gieterij ook brugdelen en kolommen ge
goten. Het bedrijf had in de jaren daarna
een groot aandeel in de bouw van ophaal-,
draai- en basculebruggen.
Een belangrijke bijdrage leverde ook de
Koninklijke Fabriek Paul van Vlissingen
en Dudok van Heel in Amsterdam, waar
behalve bruggen ook locomotieven,
stoommachines en allerlei andere instal
laties werden gebouwd. Belangrijk was
ook het bedrijf van Floris Vink Kloos, van
oorsprong molenbouwer, die later over
ging op scheepsbouw en nog later
scheeps- en spoorbruggen. Kloos Kinder
dijk, zoals het bedrijf later bekend werd,
tekende in de loop van de jaren voor heel
wat van de Nederlandse bruggen.
Minst geliefd
In het eerste deel van de serie wordt uitge
breid aandacht besteed aan de verschil
lende constructies van ijzeren en stalen
bruggen. Er worden vier typen onder
scheiden: balk- of liggerbruggen, boog
bruggen, hangbruggen en tuibruggen. In
al die typen is het samenspel van trek
krachten bepalend voor de stevigheid van
de constructie. Van die verschillende ty
pen is de hangbrug in ons land kennelijk
het minst geliefd: er is er niet één van ge
bouwd. In het buitenland wordt de hang
brug wel toegepast, zelfs voor bruggen
met een zeer grote overspanning. De
hangbrug over de zee-engte Akashi bij
Kobe in Japan overspant zelfs een afstand
van twee kilometer. Liggerb roggen,
boogbruggen en tuibruggen zijn in Ne
derland wel in grote aantallen te vinden.
Een mooi voorbeeld van de bruggenbouw
uit de negentiende eeuw is de spoorbrug
over de Lek bij Culemborg, die tussen
1863 en 1868 werd gebouwd. Om de rivier
te kunnen kruisen was een overspanning
van ongeveer 154 meter nodig: een hele
operatie, omdat nog nooit eerder zo'n gro
te brug was gebouwd. Tot 1878 zou hij dan
ook de spoorbrug met de grootste over
spanning ter wereld blijven. Een groot
probleem bij het ontwerp was het grote ei
gen gewicht van de brug. Niet alleen de
constructie, een boogbrug met een afge
knotte parabool, maar ook het gekozen
materiaal moest dat probleem oplossen.
De brug werd vervaardigd met hoofdlig
gers van smeedijzer en langs- en dwars-
dragers van zogenaamd Bessemer-staal,
een nieuwe staalsoort die een lager eigen
gewicht heeft.
Milde bijdragen
Dat de bouw in die tijd van zo'n enorme
brug geen sinecure was blijkt uit het feit,
dat tijdens de constructie zeven doden
vielen. Geschiedschrijver G. van Diesen
schreef er later over: ..Gelukkig stelde de
milde bijdragen der honderden bezoekers
in staat tot het lenigen van den kommer
der nagelaten betrekkingen."
Een fraai voorbeeld van een industrieel
monument uit deze eeuw is de Lekbrog bij
VianenDeze boogbrug in de rijksweg van
Utrecht naar Den Bosch moest een oude
schipbrug vervangen, die daar sinds 1840
had gelegen. Het brede bed van de rivier
werd in een keer overbrugd, met een mid-
denbrug met een overspanning van ruim
160 meter, met aan weerszijden symme
trische aanbruggen. Met de onderbouw
werd in 1933 begonnen; drie jaar later
werd de brug in gebruik gesteld.
Paul Houkes
Bruggen in Nederland 1800-1940, deel 1: Vaste
Buggen van ijzerenstaai. onderredactie vanJ.
Oosterhoff. Uitgave: Nederlandse Bruggen
stichting in samenwerking met uitgeverij Ma
trijs. Prijs: f 79,90. Dehelesenekost 239,70.
Het gebouw is klaar, een
gigantische klus is geklaard
maar het nieuwe Nationaal
Natuurhistorisch Museum in Leiden
opent onder de nieuwe naam
Naturalis desondanks pas in april
van het volgend jaar zijn poorten.
Naar de reden van die uitgestelde
opening hoeft niet lang gezocht te
worden. De verhuizing van de
ongeveer tien miljoen objecten en
tienduizenden boeken vanuit de zes
verschillende lokaties in Leiden
waar het Nationaal
Natuurhistorisch Museum (NNM) in
de loop van 177 jaar zijn collectie
heeft ondergebracht, is nu eenmaal
niet een karwei dat even door de
plaatselijke verhuizer gedaan kan
worden. Daarvoor is deze
onderneming te grootschalig van
omvang en te specialistisch van
aard.
Het heeft een tijdje geduurd, maar over
300 dagen is het dan zover: dan stelt het
Nationaal Natuurhistorisch Museum in
Leiden voor het eerst in zijn bestaan zijn
poorten wijd open voor het publiek. Tot
nu toe gold het NNM vooral als een (ge
sloten) wetenschappelijk instituut dat
vanwege zijn even unieke als enorme
collectie in die ruim anderhalve eeuw
van zijn bestaan internationale naam en
faam opbouwde. Maar met een nieuw ge
bouw van 13 0 mil j oen gulden en onder de
meer populaire naam Naturalis mag
vanaf april 1998 ook het grote publiek
kennis nemen van de erfenis van de
stichter en ornitholoog Coenraad Tem-
minck. Althans van een deel daarvan.
Want de cultuuromslag van het museum
voor 'Natte His' ten spijt en zelfs al zou
den ze het willen, dan nog is het uiter
aard onmogelijk om alle tien miljoen die
ren, fossielen en mineralen - afkomstig
uit alle delen van de wereld - allemaal te
gelijk ten toon te stellen. Daartoe ont
breekt het simpelweg aan ruimte, ook al
is voor het nieuwe onderkomen aan de
Leidse Darwinweg ontegenzeggelijk
niet op een paar bouwstenen meer of
minder gekeken.
Maar daarnaast is het ook nog zo, dat het
overgrote deel van de collectie te oud, te
broos, ja zelfs te uniek is om aan daglicht
bloot te stellen. Vandaar die opvallende
zestig meter hoge toren met zijn twintig
verdiepingen. Die dient als koelkast, an
nex magazijn van het NNM. Opslag
ruimte die slechts toegankelijk is en ook
blij ft voor wetenschappers.
Dwarsdoorsnede
Dat neemt niet weg dat Wim van der Wei
den bijzonder blij is dat het museum,
waarvan hij nu zeven jaar directeur is, na
177 jaar eindelijk eens aan het grote pu
bliek kan laten zien wat het allemaal
voor schatten in huis heeft, ook al betreft
het dan nog maar een dwarsdoorsnede
van pakweg 100.000 stuks. „Wij behoren
op ons gebied tot de top-tien van de we
reld. Spelen samen met gelijksoortige
musea als Londen, Parijs, Kopenhagen
en Wenen in de eredivisie, om het zo maar
eens te noemen. Voor de vakwereld, voor
de wetenschap, stonden onze deuren al
tijd wijd open. En daar werd, vanwege
onze collectie en onze kennis, in het ver
leden altijd druk gebruik van gemaakt.
Maar het is een prima zaak dat we nu on
ze vleugels mogen uitslaan. Te meer om
dat de natuur vandaag de dag een 'hot
item' is."
Kosten noch moeite zijn gespaard om
Naturalis een onderkomen te bieden en
een uitstraling te geven waar menig mu
seum in Nederland jaloers op zal zijn
Haaks op de bezuinigingen pakte de
overheid namelijk fors uit. Met de bouw,
de inrichting, de verhuizing en de reno
vatie van het 17e eeuwse Pesthuis is in
totaal een bedrag van 130 miljoen gulden
gemoeid. Voor de exploitatie naar het
jaar 2000 toe stelde het ministerie van
OC&W daarnaast nog eens een subsidie
van 100 miljoen beschikbaar. Als 'tegen
prestatie' liet het NNM de Rijksgebou
wendienst een zestal panden in de Leidse
binnenstad na, waarvan het kolossale
gebouw in de Raamsteeg straks zal die
nen als depot van alle Leidse musea. Qua
oppervlakte is in Nederland alleen het
Rijksmuseum groter van afmeting.
Hoe dan ook, de Leidse architect Fons
Verheijen mocht zich uitleven op het
NNM en hij deed dat met verve. Zijn cre
atie is zondermeer futuristisch te noe
men, vooral dankzij die enorme toren die
met 18.000 roestvrijstalen 'schubben' is
bekieed en op die manier doet denken
aan een slangehuid. Maar ook de binnen
kant, met zijn tentoonstellingsruimte
van 5500 vierkante meter, mag er zijn. De
hoge zalen, de doorkijkjes, de overlopen
en het gebruik van glas en hout scheppen
een ruimtelijke effect. Van een stoffig of
nuffig imago, dat wel vaker aan musea
kleeft, zal Naturalis niet snel last krij
gen.
Over de ligging buiten de stad was direc
teur Van der Weiden aanvankelijk min
der te spreken. Maar nu het gebouw er
eenmaal staat ziet hij de zonnige kanten
er wel van in. „De zeezijde van Leiden,
noemen we het maar. Misschien was wat
dichter bij de andere musea beter ge
weest, maar vlak aan de uitvalswegen en
dicht op het station zitten heeft ook on
miskenbaar zo zijn voordelen ten aan
zien van de bereikbaarheid. Bovendien
beschikken we hier over voldoende par
keerruimte. Missen kun je het gebouw in
elk geval met. want met het hoogste punt
van de stad is het uit bijna alle hoeken te
traceren."
De hamvraag luidt vanzelfsprekend in
welke mate en in welk tijdsbestek het pu
bliek de weg zal weten te vinden naa r het
Naturalis. Dat weliswaar de respectabe
le leeftijd van 177 jaar heeft bereikt,
maar als 'open' museum nog zo groen is
als gras en zijn bestaanrecht als zodanig
nog volledig moet bewijzen. „Ik sta ga
rant voor 150.000 bezoekers per jaar",
zegt Wim van der Weiden zonder blikken
of blozen. Ter vergelijk: toch populaire
Leidse musea als Oudheden en Volken
kunde trekken minder dan 100.000 be
zoekers per jaar.
„Maar ik wil daarbij ook wel een voorbe
houd maken", stelt hij meteen. „Name
lijk dat dat aantal tussen nu en het jaar
2000 wordt bereikt. Uiteraard streven
we landelijke bekendheid na, maar uit
ervaring weet ik dat bij dit soort musea
zo'n 60 a 65 procent van de bezoekers uit
de regio zelf afkomstig is. Mijn verwach
tingen zijn hooggespannen, maar ook
weer niet al te hoog. Je hebt de afgelopen
jaren gezien dat sommige themaparken
iets té optimistisch waren voor wat be
treft de prognoses omtrent bezoekers
aantallen", zegt hij, met een schuine blik
richting Alphen aan den Rijn en het Ar-
cheon.
Doelgroep
Dat het Naturalis zich. gezien de aard
van de collectie, vooral zou richten op de
jeugd vindt de directeur lang niet zo van
zelfsprekend als dat op het eerste gezicht
wel lijkt. „Natuurlijk is de jeugd een be
langrijke doelgroep. Ik schat in dat 25
procent van de bezoekers hier in klassi
kaal verband naartoe komt. Maar ik re
ken er op dat onze Stille Dierentuin, zo
als ik het museum het liefst zou willen
betitelen, vooral ouders met kinderen
trekt. Die hier in alle rost herbeleven wat
ze in Artis of Blijdorp of in het wild zagen
lopen, springen, kruipen of vliegen.
Want let wel, er is hier, behalve het perso
neel, natuurlijk geen levend wezen te be
kennen."
Voor wat betreft de inrichting van het
museum is het Naturalis niet over één
nacht ijs gegaan. Alleen de kosten daar
van al belopen een bedrag van 33 miljoen
gulden. Voor het inrichten van de perma
nente tentoonstellingen is zelfs een be
roep gedaan op de expertise van Engelse
en Amerikaanse firma's. Er wordt ge
bruik gemaakt van de modernste appa
ratuur, zoals een video-wall op de boven
ste verdieping, een multi-mediale show
met tientallen wisselende beelden van de
natuur.
Het Naturalis mag dan zijn vleugels uit
slaan naar het grote publiek; Wim van
der Weiden waakt er wel voor de oor
spronkelijke wetenschappelijke functie
daarnaast onverkort gehandhaafd blijft.
„Het NNM is altijd een plaats van kennis
en wetenschap geweest en wat dat aan
gaat moeten we het verleden ook koeste
ren. We \yillen die kennis graag uitdra
gen. Niet alleen middels dit museum,
maar ook door in de toekomst een soort
platform-functie te vervullen ten aan
zien van het natuur-en milieubeleid - Bij
voorbeeld door samenwerking met Na
tuurmonumenten, het Wereld Natuur
Fonds, maar ook met het bedrijfsleven.
Ik denk dat wijmet onze onafhankelijke
expertise, een bijdrage kunnen leveren
aan de oplossingen van veel nijpende
vraagstukken. Ook op dat gebied willen
we voortaan aan de weg timmeren."
Ad van Kaam