Dit zijn de redders van Oranje Nassau Ik kan ook leven zonder theater Afscheid van Toon Hermans reportage zaterdag 21 juni 1997 27 Een vijfjarig jongetje en een zesjarig meisje, opgegroeid in Tunesië en sinds september vorig jaar woonachtig in Arnhem, hebben in drie maanden het complete Wilhelmus uit hun hoofd geleerd. Alle vijftien coupletten. Dat ging niet vanzelf en gebeurde niet voor niets. Met zijn Nederlandse vrouw stond B. Bouazza lange tijd voor de keus: Tunesië of Nederland. Heen en weer pendelen zou niet goed zijn voor het toekomstperspectief van hun kinderen. Het werd Nederland. Dus moeten de kinderen ook Nederlander worden. Bouazza heeft geen moeite met de 'inburgeringseis' zoals die hier al sinds het begin van de jaren tachtig onderwerp van politiek debat is. Als Nederland de immigranten óók maar een kans geeft. ..Ik lever goede kinderen voor de gemeenschap". Vader Bouazza weet het zeker. „Het is met kinderen als met een diskette. Die kun je vullen, programmeren. Met goede dingen, dat komt er dan ook uit. Maar je kunt er ook verkeerde dingen in stoppen. vervullen, dat bepaalt je toe komst". B. Bouazza lijkt een exotische professor Higgins uit My Fair Lady. Ruim vijf en zes jaar geleden werden zijn kinderen Hassen en Sabrina in het Arn hemse Elizabeth Gasthuis geboren. Kort daarna vertrokken de kinderen naai- zijn ouders in een dorpje bij de Tunesische badplaats Monastir. Daar groeiden ze op met zee. strand en familie en volgens de in Tunesië geldende Arabische zeden en gewoonten. Carthago In september vorig jaar verruilden Has sen en Sabrina de warme speelplaats van hun jeugd voor Nederland. Definitief. werkjes van zijn oogappels. Schrijfoefe ningen, sommetjes, tekeningen. „Als zij uit school komen, vraag ik altijd eerst: 'Wat heb je vandaag op school gedaan?' Dan ga ik zelf verder. De kinderen spelen dan niet buiten. Thuis is de eerste school". Bouazza vindt het belangrijk dat zijn kinderen optimale kansen krijgen in Ne- derland. Bouazza: „Als je goed je best" doet, waar ga je dan naar toe?" Sabrina: „Naar de universiteit". Bouazza: „En wat ga je daar doen? Wat wil je worden?" „Advocaat", zeggen Hassen en Sabrina. Vader glimt. Zijn ogen schitteren. Hij heeft ze nog meer ge leerd. „Wie is Willem-Alexander?" Has sen: „De broer van..."Sabrina: ...Dezoon van Beatrix, onze koningin". „Veel kinderen weten dat niet eens", weet Bouazza. Hij heeft zich verbaasd. De Nederlander is niet trots op zijn land. En er is zoveel om trots op te zijn. „Ik ben trots op Nederland", zegt Bouazza. „Ne derland vecht tegen discriminatie, voor de rechten van de mens. Hier zijn veel moskeeën. Nederland stuurt geld om monumenten in Egypte te bewaren. Maar niemand kent het Wilhelmus. Een eigen monument, eigen cultuur!" Programmeren Bouazza wilde iets doen. Iets laten zien. Zijn kinderen programmeren om goede Nederlanders te worden. De Tunesische professor Higgins blijkt een man met een sterke wil. Een plannenmaker ook, die niet snel opgeeft. Het Wilhelmus moest zijn bewijs worden. Hassen en Sabrina staan keurig in de houding. Bouazza Higgins weet dat het niet fout kan gaan. De kinderen wachten op de eerste tonen uit de boxen van de ge luidsinstallatie. Dan rollen de regels van de nationale hymne er foutloos, zij het met een licht Arabisch accent uit: Wilhelmus van Nassouwe, Ben ick van Duitschen bloed, Den vaderland getrouwe..." Na het eerste couplet gaat de muziek uit en declameren Hassen en Sabrina fout loos verder. „Zo het den wille des Heren, Op die tijd had geiveest, Had ik geem willen keren, Van u dit zwaar tempeest" Elke dag een regel sinds maart. Tussen door naar school, leren fietsen, leren zwemmen, met vader naar de dierentuin en naar de kermis en op zondag ontspan nen met Cartoon Network. „Dat ik God den Here, Der hoogster Majesteit, Heb moeten obediëren. In der gerechtigheid In de kamer van Hassen hangt een poster van het Nederlands elftal, in die van Sa brina een geïmproviseerde Nederlandse vlag. ..Dit zijn de redders van Oranje Nassau, het toekomstige Nederlandse volk", wijst Bouazza nog eens trots op zijn kroost. Arian Kuil Op straat roepen mensen naar hem: Meneer Hermans, we komen kijken hoor. „Heb ik nog nooit meegemaakt". Nu hij afscheid gaat nemen, omdat zijn stembanden hem in de steek laten, is het of de laatste trein vertrekt. „Dat is veel te dramatisch, ik ben maar iemand die het theater er in de avonduren bij doet." Als dat afgelopen is, gaat hij een beetje schnabbelen. Teeveetje hier, lezinkje daar; over lachen, leven, dood en God. Net als dit gesprek. Hij doet alsof hij klarinet speelt. Buigt iets voorover, doet de handen onder elkaar en laat de vingers dansen. Swingt met de schouders. „Piepiepediepiepie- piepiepediepie." Zo gaat dat nou, die shows, die gedichtjes, die schilderijen. „Ik ben net een jazzmusicus. Die speelt iets, maar hij verzint het ter plekke, zon der dat-ie precies weet wat hij speelt. Hij improviseert. En de volgende keer speelt hij weer iets heel anders en weet hij weer niet goed wat hij nou eigenlijk speelt en waarom hij het speelt. Zo is het bij mij ook, ik heb ook altijd het gevoel dat het al lemaal buiten me om gaat. Als ik eens iets van mezelf terugzie, als ik zie hoe mensen onder de stoel van het lachen liggen bij 'Leg néér die bal', dan denk ik altijd weer: heb ik dat gedaan, heb ik dat verzonnen? Hier, een brief van een mevrouw die kan ker heeft. Ze vraagt me of ik nog een gebe denboekje voor haar hebIk ben in de boe kenkast gaan snuffelen en daar lag dit dunne, rode boekje met een paar kleine versjes, gebedjes, die ik ooit heb geschre ven... 32e druk 1997....Ie druk 1986... dus die heb ik in 1986 geschreven. Ik ben erin gaan bladeren en toen ik die versjes las, dacht ik: heb ik dat geschreven? Dat kan ik me niet voorstellen. Ik vind ze namelijk best goed. Gek is dat hè, dat je dat pas veel later ziet. Op het moment dat ik dingen maak, heb ik dat gevoel helemaal niet. Dan schrijf ik iets, omdat ik het op dat moment zo voel. Gewoon, piepiepedie- pie." Onnozel „Als ik die gedichtjes naar de uitgever breng, denk ik dat het grote onzin is. En dat die man ze wil uitgeven, daar begrijp ik al helemaal niets van. Mijn talent vind ik gering. Er zijn zoveel talenten in de we reld. Ik vind het belachelijk dat er over ta lent in de showbusiness zoveel ophef wordt gemaakt. Het is het onnozelste vak van de wereld. Wat doe ik nou helemaal? Het is leuk, maar daar is alles mee ge- zegd." Toon Hennans thuis. In zijn prachtige, in de bossen gelegen woning in Bosch en Duin, onder één dak met zijn jongste zoon. Hij doet de luiken open, haalt de zonwering omhoog. Mompelt dat het hier wel de bajes lijkt. Hij gaat voor naar de „Altijd uitverkocht... ja... ja. dat is eigen lijk wel waar... dat is waar ja. Goh. Toch zeg ik: het overkomt me. Maar dat vind ik iets anders dan voorbestemd, je kunt er natuurlijk wel iets mee doen, met de din gen die je overkomen. Als ik niet zou schrijven, niet zou optreden, zou het me ook niet overkomen. Maar dat talent, of wat de mensen dan mijn talent noemen, dus wat ik doe op het toneel en in mijn boekjes, dat loopt zoals het loopt." - Hebt u, op uw tachtigste, het idee dat u bij de kern van het leven bent gekomen? „Dat zou wel heel aanmatigend zijn, dat ik het zou weten Het enige dat ik probeer is om steeds dichter bij die kern te komen. Voor mezelf, het geldt alleen voor mijniet voor anderen. Wat anderen vinden en denken, moeten die anderen weten. Ik denk dat het erom gaat in het leven zo eer lijk mogelijk te zijn, proberen te ontbol steren, en dat heeft niets met de firma Bols te maken. Als je de bolster verwijdert, kom je tot waar het om gaat: de waarheid. Ik ga proberen dat in mijn laatste show te doen. Geen bekken trekken, geen rol spe len, maar de waarheid vertellen. Niet Toon Hermans die Toon Hermans speelt, maar die Toon Hermans is." - Is dat niet heel riskant? „Het is het allermoeilijkste wat er be staat. Al zouden het maar een paar voor stellingen worden, ik ga het proberen. De enige die ik heb gekend, die het een beetje deed was wijlen Godfried Bomans. Die vertelde een verhaal zonder dat je in de gaten had dat het een verhaal was. Hij is trouwens de peetoom van mijn jongste zoon. Wat hij had, zou je een attitude kun nen noemen, een houding. Ik wil daar nog een schepje bovenop gooien. Ik ga slechts uit van een paar gegevens, waardoor elke voorstelling anders wordt. Dus elke avond is er weer onzekerheid, want van tevoren heb ik niets speciaals in gedach ten. Ik denk dat ik het kan doen zolang het maar echt is. Dus geen show. Ik ga het the ater ontshowen. Ik noem het ook geen show meer, maar een voorstelling. Mis schien doe ik ook mijn smoking uit, die ik altijd aan heb." - Is dit dezelfde Toon Hennans als van: Ik grapje en ik grol je/Ik do re mi fa sol je? „Ook, ook. Ik zie theater als een potje knikkeren, een potje biljarten. En af en toe ï'aak je eens een balletje. De hele sa menleving is de afgelopen 25 jaar zoveel brutaler geworden, mensen durven alles te zeggen. Dat roepen en schreeuwen is van deze tijd en ik denk dat er daardoor zo'n opleving van het cabaret is, want ca baret is brutaal. Maar ik ben niet van deze tijd, ik ben van rustig en kalm. Ik zing: ze slaan je op je bakkes in de ti-am. Tegen woordig zou dat 'bek' moeten zijn. Maar bek, dat is kort, bakkes klinkt veel koddi- ger. Bek, dat zal ik nooit zeggen. Ik wil geen voorbeeld zijn, maar ik kan het ge woon niet over m'n lippen krijgen, dat schelden, dat brutale, die schuttingtaai. Ik zie d'r wel eens één op de tv en dan denk ik: die is seksueel gestoord. De echte gro ten hebben dal nooit gedaan. Kijk nu eens niet naar ons kabouterlandje, maar naai de wereldsterren: Chaplin, Buster Kea- ton, Laurel en Hardy, Danny Kay, Jacques Tati, Fernandel. Die hadden dat niet no dig. Choqueren is een zwakte. Omdat het te makkelijk is. Chaplin... jeetje... wat een verfijning." Hij moet hoesten. Neemt een slokje water. Moet weer hoesten. „Dit is het dus. Zeg nou zelf, dat kan toch niet op het toneel." Zwijgt even, loopt naar de tuindeuren, tuurt naar de regen. Dan: „Weet je, giste ren was hier een meisje dat al dertig jaar in een rolstoel zit. Ze kan zich amper bewe gen, maar ze ging schaterend van de lach naar huis. Ze heeft zich overgegeven aan helleven. Dat is het beste voor ieder mens. Het leven is zó sterk, daar ben je toch niet tegen opgewassen. Na de dood van Rietje voelde ik me als voor de leeuwen gegooid. Ik heb me er niet tegen verzet, ik heb me eraan overgegeven, overgegeven aan het verdriet, aan de pijn, aan de eenzaamheid. Als een boom in de wind. Niet dat ik er doorheen ben. Dat kan niet, dat moet ook niet. Maar ik heb een spirituele kracht in mezelf ontdekt waardoor ik het leven aankan. Ik geloof in het leven, de dood èn de eeuwigheid. Dat karkas van ons, wat is dat nou waard? Eén gulden vijfenzeventig aan grondstoffen. Het leven hier is een kiezelsteentje. Je moet het leven overle ven in de dood." Dick Hofland Hun rijtjeswoning in een eenvoudige wijk in Arnhem-Zuid wijkt aan de bui tenkant niet af van de andere woningen in de straat. Binnen is alles mediterraan blauw-wit. „De kleuren van Carthago", zegt Bouazza. Aan de muren hangen uitvergrote fami liekiekjes van de eerste jaren van een zo te zien onbezorgde jeugd bij hun Tunesi sche grootouders. Hassen en Sabrina zijn voor de gelegenheid in hun mooiste pakjes gestoken. Ze kunnen hun namen zonder moeite spellen. „Toen zij hier kwamen, waren ze als een baby. Ze ken den alleen Arabisch, moesten alles nog leren, wisten niet wat een stoel was, of een vork". Bouazza toont twee dikke mappen met Hassen en Sabrina Bouazza staan keurigin de houding als ze foutloos het Wilhelmus zingen. foto Hans Broekhuizen Toon Hermans: „Dit dunne rode boekje met een paar kleine versjes, gebedjes heb ik ooit geschreven, 32ste druk 1997, eerste druk 1986." foto Cees Zorn mijn stembandjes. Het is heel lang goed gegaan, maar het is wel een slijtageslag geweest. Als ik nu te veel van mijn stem vraag, krijg ik hoestbuien. Dat kun je niet hebben tijdens een voorstelling. In het be gin kon ik dat nog wel verdoezelen, dan maakte ik er een nummer van. Had ik toe vallig een beker in mijn handen en dan ging ik die vlakbij de microfoon zoge naamd leeg drinken. Begon ik te gorgelen, dus dat klaterde door die zaal. Of ik begon te bulderen in de microfoon als ik die hoest voelde opkomen. Ik maakte er een act van, alsof het plafond naar beneden kwam. Ik was de grappenmaker die de paljas uithing, maar met die paljas heb ik niets meer te maken. Het publiek vond het prachtig en dacht dat het erbij hoorde, maar het hoorde er helemaal niet bij, het was uit nood geboren." Angst „De eerste 65 voorstellingen hield die stem zich heel goed, en toen zei ik, over moedig: doe er nog maar honderd. Ik heb het in totaal 88 voorstellingen kunnen volhouden, maar mijn stem was op, dat was zelfs met de beste microfoon niet meer bij te spijkeren. De laatste tien voor stellingen was ik doodsbang dat ik het niet meer zou redden. Dat is afschuwelijk, met angst het podium opgaan, dat wil ik niet meer. Halsoverkop heb ik de theaters afgezegd waar ik nog zou optreden. Toen ik 40, 50 jaar was, hoorde ik nooit iets als er eens iets misging. Nu hoor ik: hij wordt oud. Als een verwijt. Maar ik bèn al oud." Vandaag is hij om zes uur opgestaan. „Ik ben me gek aan het schrijven aan die laat ste voorstelling. Als het loopt, moet je het laten lopen." - We komen dus ongelegen? „Eigenlijk komt iedereen ongelegen, want je weet nooit wanneer je zwanger bent, van wie en hoe lang het duurt. Ik denk dat dat bij iedere kunstenaar zo is. Nu lukt het toevallig heel goed en dat is een opluchting. Maar ik ben altijd bang dat het ophoudt, dus wil ik het liefst maar doorgaan." Wat is er zoal bij u opgekomen „Ik heb net een gesprek met mijn vader gehad. Die is in de andere wereld, de astrale, geestelijke wereld. Ik vraag aan hem hoe het daar is. In een liedje." - De astrale ivereld? „De laatste twee, drie jaar ben ik zeer ge boeid door de geestelijke, de bovenna tuurlijke wereld. Ik ben ook bezig om een boek over God te schrijven. Toevallig kwam God dit jaar ineens terug, in de boe kenweek. Ja, God wordt nog eens een ra ge. De organisatoren van het Boekenbal hebben me gevraagd of ik iets wilde voor lezen. Dat heb ik niet gedaan, ik vind dat God niet naar het bal moet gaan. Voor mij is de geestélijke wereld, het bestaan van een god de achtergrond van mijn hele le ven. Ik zoek naar God. Dat kan alles zijn, maar niet de God van de kattelieken en de protestanten. Die denken dat als je maar 'Heer o Heer' zegt dat het leven dan wel i n orde komt. Maar je moet het leven leven om ermee in het reine te komen, om te le ren hoe je moet leven. Ik ben helemaal niet religieus, maar ik vind het leven zoiets boeiends, daar móet iets achter zitten. Als ik de mens zie, zie ik een dramatisch per sonage. Ieder mens heeft die dramatische blik in z'n ogen en in z'n lopen. Als ik dat zie, denk ik: er móet iets anders zijn, er moet meer zijn dan die gerichtheid op het vergaren van materiële rijkdom en wel vaart. Op toneel heb ik in de vorige show ook een heel klein gebedje gedaan. Niet van dat vrome, meer een beetje praten, praten met God zoals je in een bron je han den wast." - Wordt dat de laatste shoiv: Toon Her mans als denker? ,.Ik ben een domme man. Ik schaak niet, ik kan alleen dammen. Er is niks mis met dammen., (trekt de wenkbrauwen een beetje op)... met ma-dammen... Nee, ik ben geen denker, geen intellectueel, geen filosoof. Ik heb eens in een versje over mijn leven geschreven: 't Hep zoals 't liep. Dat is typerend voor mij, ik bepaal het niet zelf, het overkomt me. Dat is mijn fi losofietje: het loopt zoals het loopt." - Is dat niet te simpel voor iemand die vijf tig jaar altijd voor uitverkochte zalen heeft gestaan? Toon Hermans: „Hel loopt zoals, het loopt. Dat is mijn filosofietje." foto Cees Zorn keuken, de plek waar alle gesprekken plaatsvinden. Om de hoek, in de hal, hangt een portret van zijn overleden vrouw, Rietje. Hij biedt water aan, in bor relglaasjes. „Zeg er wel bij dat het water is, anders denken ze weer dat ik aan de drank ben." Doet zijn jack uit, trekt aan zijn bretels en verontschuldigt zich dat het bij water blijft. Er is niemand meer in huis en hij kan nog geen ei bakken. Voor een ontbijtje gaat hij vaak naar De Hoefslag, even ver derop. Zodra hij op straat loopt, roepen mensen naar hem: Meneer Hermans, we komen kijken hoor. Als hij zit te eten ko men ze naar hem toe: Toon, we komen kij ken hoor. Leven „Dat heb ik nog nooit meegemaakt. Nu ik heb gezegd dat ik ga stbppen, dat ik nog één voorstelling maak. krijgen mensen iets heel dramatisch over zich. Afscheid, dat woord is zó beladen, dat trekt aan hè. Maar het is helemaal niet dramatisch. Ja, als mijn werk mijn leven was, dan wel, dan zou mijn leven ophouden. Maar het is mijn leven niet. Ik ben geen artiest pur sang, ik ben maar iemand die het theater er in de avonduren bij doet. Ik merk dat het voor anderen wel dramatisch is. Alsof de laatste trein vertrekt. Mensen die zeg gen: maar Toon, jij bént theater, Toon Hermans die is er gewoon. Dat gaat bui ten mij om, ik beleef het niet zo. Ik doe het graag, maar het is geen verslaving, ik kan ook leven zonder het theater. En ik ver dwijn niet, ik ga misschien wat tv doen - ik ben in mijn hele leven nog nooit in een tv- studio geweest - en hier en daar een lezin kje houden." „Met theater moet ik stoppen, omdat mijn stembanden het niet meer aankunnen. Die hebben al 25 jaar problemen gegeven, ik vier nu dus het 25-jarig jubileum van

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1997 | | pagina 27