Schilderen
was voor ons
bevrijding
Klaas Gubbels zindert eenvoudig en helder
PZC kunst cultuur vrijdag 21 februari 1997 23
De Posthoorn in
Cobra Museum
Het schilderij Compositie (1949) van Willem Hussem.
Het Cobra Museum in Amstelveen toont tot en met 13 april schilderijen van de
Haagse avantgarde die tussen 1934 en 1962 geregeld bijeen kwam in de Haagse
bodega De Posthoorn. Willem Hussem, Jaap Nanninga, Jan Roëde, Jan Cremer en
Kees van Bohemen waren de grote namen. „Wij waren een echte revanche op de
oorlog."
Kunst in het Haagse etablissement De
Posthoorn is altijd vei-bonden ge
weest met Het Schilderij. Onbemind,
maar bijna veertig jaar lang niet van zijn
plaats te krijgen, daagde het boven de
schouw de bezoekers uit tot een reactie.
Schrijver Heere Heeresma kon zich op een
avond niet meer bedwingen„D at af schu-
welijke ding van Hussem", tierde hij be
schonken, „vreselijkHij pakte een paar
bitterballen, doopte ze in de mosterd en
smeet ze tegen het doek. Als straf werd hij
voor jaren uit De Posthoorn vex-bannen.
De tegenwoordig in Frankrijk wonende
kunstkenner Jan Lucas was bevriend met
Hussem, in wie hij de onovertroffen leider
van De Posthoorngroep zag. Geen kwaad
woord over Het Schilderij dus. „Ach",
zegt hij, „je zou me ook kunnen vragen:
hoe vind je mijn vriend? Die neem je zoals
hij is, ook al draagt hij wel eens een ver
keerde das." Compositie uit 1949 was het
eerste abstracte schilderij van Hussem.
Hij vervaax-digde het in opdracht van Jan
Knijnenburg, de uitbater van De Post
hoorn. Volgens overlevering baseerde de
kunstenaar zijn prijs op het aantal be-
schilderde vierkante centimeters.
Beleefd
Ook Kees van Kooten en Wixn de Bie her
kenden het belang van Het Schilderij toen
ze in 1986 even terug wax-en in de Post-
hoom voor een interview met Tito Cruis.
„Het lelijke schildex'ij hangt er nog", zegt
Wirn de Bie tevreden. „Alleen is er een ko
peren hoorn aan de muur gehangen, maar
verder is gelukkig alles bij het oude geble
ven. Ook de beleefdheid hè, die man daar,
achter de kast, die altijd zo beleefd
vraagt: 'Pilsebiextje, meneei-?" Kees van
Kooten: „De Posthoorn, dat is Den Haag
op z'n beleefdst. Het is hier keurig, keurig,
keurige kunstenaai-s. Tijdje geleden was
ik op een opening van Galerie Balans in
Amsterdam en daar waren dertig Haagse
kunstenaars meegekomen, dat zijn héren
hè, echte heren. Zien er ook zeer gezond
uit."
Zo'n onberispelijk heer is zonder enige
twijfel schilder Jan Roëde. Hij kwam al in
De Posthoorn toen het etablissement nog
aan het Smidsplein zat, dat tegen het ein
de van de ooxiog werd gebombardeerd.
Roëde is nu tweeëntachtig maar werkt
nog altijd elke dag in zijn prachtige ate
lier in Clingendael, dezelfde plek waar
Kees van Bohemen tot zijn dood schilder
de. „Het grote schilderij? Bijna niemand
vond het mooi, maar ik doe daar niet aan
mee. Het was een zware act, dat wel."
Het kunstenaarsbestaan van Roëde is
vervlochten met de vroegste, kleurrijke
jaren in De Posthoorn. Tot tweemaal toe
tekende hij de omslag van de menukaart.
De laatste versie uit 1950 gebruikte het
Cobra Museum als omslag voor de uitno
diging van De Posthoorn-expositie. Het
origineel heeft Roëde nog in zijn bezit. De
kaart verwijst naar drankprijzen uit de
oertijd. Genever voor veertig cent, cognac
een gulden. „Misschien wel een van de re
denen dat we in De Posthoorn terecht
kwamen", herinnert de schilder zich,
„voor de oorlog was het er al goedkoper
dan elders. Ook de bezoekers wax-en inte
ressant. Gewone burgers kwamen er,
maar niet de grote gekken. Toen zag je er
al bekende kunstenaars als Paul Steen
bergen, Jan Campert en Willem Hussem."
Roëde was een van de eersten die zijn doe
ken aan de muur van de bodega hing. Ei
genaar Jan Knijnenburg vond dat wel een
aardige verlevendiging van de zaak.
Roëde: „Ik heb nooit geweten of hij het
mooi vond. Sommige van mijn schilderij
en waren nogal agressief en in die tijd gaf
dat wel eens problemen. Dan kwam Jan
vi'agen of ik een werk wilde terugnemen
want hij kon er niet voor instaan dat er
In het Bredase museum de Beyerd is tot
24 maart een prachtige overzichtsten
toonstelling van het werk van de schil
der/beeldhouwer Klaas Gubbels (Rot
terdam, 1934) te zien. De ruimtes passen
uitstekend bij de intieme kwaliteit van
zijn werk. Het museum is helemaal ver-
Gubbelsh bij de poort wordt de bezoeker
verwelkomd met een affiche van een
naaktmodel op een tafel; aan de balie
zijn zilveren broches van kleine koffie
kannetjes en tafeltjes te koop. In beperk
te oplage is een multiple verkrijgbaar
van een tafel met daarop een houten kof
fiekan. kopje en kannetje, die als puzzel
stukjes in het bovenblad zijn gelegd. De
ze doet tevens dienst als opbergtafeltje
voor de catalogus, een 310 pagina's tel
lend boek vol schitterende reproducties
en foto's van familieleden en vrienden.
Kijk, deze is gelukt. Klaas Gubbels wijst
op een van zijn objecten, Houten Hamers
uit 1995. „Hier ben ik lang mee bezig ge
weest, voordat hij goed was. Toen het
niet wilde lukken zette ik de hamers ach
teloos op het. tafeltje neer en verdomd,
toen stond alles ineens goed. Zo zie je
maar, dat je niet te veel moet denken, en
altijd intuïtief te werk moet gaan."
Koi-t voor de officiële opening van de aan
hem gewijde overzichtstentoonstelling
in de Beyex-d te Breda leidt Klaas Gub
bels ons rond langs de schilderijen en
beelden. Ondexlussen fotogi*afeert hij
zijn wei'k. „Ik ben niet zo goed in admini
stratie; zo weet ik welke wex-ken nog niet
verkocht zijn." Hij wijst naar een paar
sleutelwerken, zoals „dat portretje met
die witte neus" uit 1958, en het prachtige
schilderij Koningstafel uit 1964. Het zijn
sleutelstukken omdat ze voor Gubbels
een belangrijke ontwikkeling markeren
in zijn onderzoek naar vox-m en techniek.
Heel het oeuvre van Klaas Gubbels blijkt
uit zinderend eenvoudige werken te be
staan waaxin tafels, koffiekaixnen en
stoelen de pei'sonages vormen. De sleu
telwerken lijken vooral stappen te zijn
op weg naar een steeds groter vereenvou
diging van beeldmiddelen die hand in
hand gaan met een steeds betere schil-
dertechniek.
Twee stoelgn staan tegenover elkaar bo
venop een tafel. Na Sluitingstijd heet dit
schilderij uit 1966 met veel gevoel voor
understatement. Iedex-een herkent de
verlatenheid van het café en al wat ach
ter de gezelligheid schuilgaat. Hommage
Aan Cézanne, zo luidt de ondertitel: het
desolaat ogende cafétaferèeltje plaatst
ons akelig precies in de grote traditie van
het impressionisme, de periode waarin
de grote Franse meesters het alledaagse
tafei'eel tot onderwérp van kunst verhie
ven.
Drama
Klaas Gubbels wordt vanwege zijn be
perkte gebruik van figuratieve elemen
ten dikwijls vergeleken met Morandi.
Morandi mist echter het speelse gemak
waarmee Gubbels zijn tafeltjes en stoe
len of koffiekannen tot karakters van een
drama weet te maken. Hele Tafelzitster
(1968-1971) toont een roze vrouwelijke
gedaante die, gezeten op een tafel, daar
haast overheen puilt.
Ooit typeerde de dichter K. Schippers
zijn werk als „een soort verlangen naar
helderheid en eenvoud, zonder dat daar
het gecompliceerde, het ingewikkelde
mee teloorgaat; het tegendeel van vrij as
sociëren. En dat klopt. Zijn schilderij
en ontstaan tex-gend langzaam. Soms
denkt hij dagenlang na over de vraag of
de koffiepot niet iets naar rechts moet, of
naar links. En de tuit, moet die toch niet
iets dunner? En die correctie, wel of niet
zichtbaar-? Dit 'ouwezeiken', zoals Klaas
Gubbels het zelf eens noemde, is essenti
eel voor zijn werkwijze. Een schildex'ij
mag nooit 'af' tonen, want dan is het ver
velend. Gubbels houdt van 'schetsschil-
derijen, waarin de constructie helder
moet zijn'.
Als docent aan de Rotterdamse academie
is hij jarenlang voor vele studenten een
belangrijke inspirator is geweest, met
name waar het zijn oorspi-onkelijke be
nadering betrof. Hij sprak niet zozeer
over de betekenis van de voorstelling,
maar vroeg zich af of de constructie van
het schilderij wel consequent van op
bouw was. Nooit mag het een bedachte of
gekunstelde indruk maken.
V anzelfsprekend
De intuïtie, of - zoals de Fx-anse filosoof
Henri Bergson het definieerde - de intel
lectuele sympathie wox-dt door Klaas
Gubbels op sublieme wijze gebruikt. In
stinctief kiest hij voor picturale oplos
singen in de constnxctie van een schilde
rij. De eerste originele tekening, die
meestal de basis vormt voor een schilde
rij. is in het uiteindelijke schildexij dik
wijls nog zichtbaar aanwezig. De een
voud van de voox-stelling bezit een
verrassende vanzelfspx'ekendheid. Ook
de litho's, aquarellen en beelden hebben
deze kwaliteit. Het zijn niet alleen schil
derijen, maar ook monumentale beelden
(uiteraard van tafels en stoelen) en
muui-schilderingen die tot het inmiddels
imposante oeuvre van Klaas Gubbels be-
hox-en. Bekend is de wandschildering in
het Rotterdamse hotel New York van een
reusachtige twee-orige koffiekan met
daarin de tekst van de dichter J.C. Vaan
drager: De kroketten in het restaurant
zijn aan de kleine kant.
De humor, het bescheiden gebi-uik van f i -
guratieve elementen en het maximale ef
fect dat Gubbels daarmee sorteert zijn
nauw verbonden met zijn pex-soonlijke
leven. Een vi-iendenschare, met alle mo
gelijke bei-qepen. beroemdheden en pu
blieke figuren daarin opgenomen: zijn
trouw aan kunst- en schaakvrienden en
hun onderlinge verbondenheid voeden
de itjke verbeeldingsdrift van Klaas
Gubbels. Zelf bewerkte kaarten uit zijn
tweede vaderland Frankrijk, getekende
opdi-achtjes in boekjes en op kaartjes,
ovex-al tekent Klaas zich een weg.
In rust
In museum de Beyerd komt alles van zijn
hand schitterend tot zijn recht: de grote
schilderijen uit het begin van de jaren
negentig, de wanden met zijn vroege
werk als collages bij elkaar gezet, de
ruimtes waarin de sleutelschilderijen in
alle hen verschuldigde x-ust tot hun recht
komen, en verderop de wand met vrolijke
litho's, houtsnedes, nieuwjaai-skaaxten
en affiches.
„Ben je nu wex-eldberoemd, Klaas?",
vi-oeg Hanneke Groenteman hem on-
langsn zondag in De Plantage. „In de
straat", antwoordde hij vernuftig be
scheiden, Met hetzelfde aangebox-en raf
finement dat zijn werk verrijkt geeft hij
iets bijzonders aan elk persoonlijke con
tact. Klaas' kannen en tafels zijn vrien
den voor het leven.
Xan Siebelink
Tentoonstelling: Klaas Gubbels/ Overzicht.
Schilderijen, tekeningen, grafiek, werk op pa
pier en ruimtelijke objecten van 1958 tot he
den. Tot 24 maart. Museum De Beyerd, Bos-
schstraat 22. Geqpend: di t/m zo 10-17 uur, za
en zo 13-17 uur. Catalogus: f 85.
Foto boven: van links naar rechts: Willem
Hussem, Jaap Nanninga, Joop Kropff en
een onbekende bezoeker in De Posthoorn.
foto Nico Neaff
niets zou gebeuren. Ik had bijvoox-beeld
een mannetje gemaakt dat heel venijnig
keek. Het gonsde echt door de zaak. Komt
er opeens een timmerman op me af met
een hamer in de hand. Heel bedx-eigend.
'Wat moet dat voorstellen?', beet hij me
toe. 'Wat stel jx'j voor?', ruziede ik terug.
'Een mens', zei hij toen. Dat vond ik zo'n
prachtig, onvex-wacht antwoord, dat we
samen wat zijn gaan drinken."
Groep
In het Cobra Museum in Amstelveen ex-
poseert De Posthoorn-groep, maar heeft
er werkelijk zoiets bestaan? Schrijver-
/joux-nalist Rico Bulthuis (86) verkeerde
in de jaren vijftig vaak onder de kunste
naars in de bodega; „Ach, welnee, daar
was geen sprake van. Het was net zoiets
als tegenwoox'dig Schlemmer. Het was een
grote club vrienden met aanhang. Car-
miggelt, Steenbergen, Miep Diekman
kwamen er, maar een groep. Dat is echt
onzin. Ze moeten het nou niet achteraf be-
langxijk gaan maken."
Jan Roëde geeft hem een beetje gelijk.
„Willem Hussem, Jaap Nanninga en ik
bepaalden zo'n beetje wie er kwam te
hangen. Maar een echte groep, zoals Co
bra. waren we niet. We vonden elkaar niet
op basis van bepaalde x-egels van de schil
derkunst. Als er behoorlijk wat was
gedronken, dan kwamen er clashes met
anderen die wel volgens kunstzinnige
principes werkten. Wat voor ons belang
rijk was, was het gevoel van vrijheid. Dat
moest in je werk zittexx. De schilders die
tx-aditioneel werkten, vonden het afschu
welijk wat wij deden. Dat was in stx-ijd
met de opvattingen over hoe een schilde
rij moest zijn. Bij ons was een schilderij
een bevrijdende act. Het was een hele en
thousiaste tijd. Echt een revanche op de
oox-log. We hadden nieuwe dingen ont
dekt, maar we waren niet tegen het oude."
Een van de beroemdheden, die voor de
Links:
De Fluitspeler (1959) van Jan Roede.
heel aardige, beleefde jongeman, hele
maal niet het enfant-texrible dat de we
reld trachtte te schokken. Jan Lucas: „Je
kon je gewoon niet voox-stellen dat hij dat
boek had geschreven."
Toch was de rebelse kunstenaar toen al
herkenbaar als de latere schrijver van 'Ik
Jan Cremer'. Een foto van hem op zijn mo
tor voor De Posthoorn is het beste bewijs.
Ook zijn debuut in Pulchri was omstre
den. Alsof een beest met witkwasten en
verf te keer was gegaan. Het einde van de
kunst dacht het stijve Pulchri-publiek.
Cremer beschrijft zelf zijn triomf: 'De
grootmeestex-s van de Haagse schilder
kunst traden binnen en het gefluister ver
stomde. Hussem en Nanninga met in hun
kielzog een schare notabelen en kunst
minnende dames uit Haagse kringenTer
wijl de beide meesters soms even voor de
geëxposeerde werken de pas inhielden,
probeerde iedereen hun blikken te volgen.
Hussem, met de reputatie van de plaatse
lijke Kunstpaus, posteerde zich breeduit
voor mijn doek en bleef minutenlang
staan. Toen hij resoluut op mij afstevende
en mij krachtig de hand schudde werd het
stil om ons heen. Iedereen keek plotseling
met meer aandacht. Een maand latei-
exposeerde ik voor de eerste keer in de ge
renommeerde galerie De Posthoorn en
werden de eerste doornen op mijn pad
naar beroemdheid geslecht. Mijn eerste
stappen heb ik in Den Haag gezet.'
En De PosthoornDe glazen zijn nog
steeds groter dan elders, maar aan de
wand, ontbreekt het grote gebaar. Wel wat
huisvlijtachtige schilderijen. Maar De
Posthoom-gioep bestaat niet meer.
Casper Postmaa
Expositie: Haagse avantgarde van De Post
hoorn, Cobra Museum Amstelveen, t/m 13
april.
oorlog wel eens in de oude De Posthoorn
aan het Smidsplein kwamen, was de
schilder Willem van Konijnenburg. Rico
Bulthuis was erbij toen de jonge garde de
spot trachtte te drijven met de oude mees
ter
„U bent katholiek", zei er één.
„Dat is toch niet verboden?", antwoordde
de schilder.
„U gelooft dus in de inspii-atie-engel?"
„Jazeker, die houdt mijn hand vast."
„Gut, die kennen we niet."
„Heren, de inspiratie-engel komt nu een
maal niet in De Posthoorn''besloot Van
Konijnenburg de verbale schex-mutseling.
Toch wex'd De Posthoorn een verzamel
plaats van talent - die engel is dus toch ge
komen - want behalve Nanninga en Roë
de hief een reeks bekende namen het glas
onder Hussems Compositie: Jan Crenxer,
Kees van Bohemen, Lotti van der Gaag,
George Lampe, Theo Bitter en Jan van
Heel. Er zijn tal van argumenten aan te
voeren, waarom De Posthoorn nu juist in
de naooiiogse jaren als kunstcentrumpje
opbloeide. De slechte behuizing van de
kunstenaars, de goedkope drank, maar
ook het beleid van het Gemeentemuseum.
Victorine Hefting, van 1948 tot 1950
directrice van het Gemeentemuseum, sti
muleerde de Haagse kunst door exposi
ties te maken waar werken van jonge, ou
dere en beroemde kunstenaars naast
elkaar hingen. Haar opvolger Wijsenbeek
volgde dat beleid niet. De Posthoorn was
een logische uitwijkplaats voor de avant
garde, zeker toen Knijnenbux-g in 1950
een aanpalend pand als galerie inrichtte.
Jan Cremer was het jongste lid van De
Posthoom-gfoep en de enige die wereld
faam bereikte. Alle bronnen die het leven
in de bodega van de jaren vijftig kenden,
geven van hem dezelfde beschrijving: een