kerst
Missie onder de Poolcirkel
Kerstman is schepping
van Coca Cola
Johannes
Mathijs
Gijsen
IJsland staat fris
binnen de kerk
PZC
dinsdag 24 december 1996
Van de Vatnajökuil op IJsland, Europa's
grootste en door vulkanische
uitbarstingen belaagde gletsjer, is alweer
een tijdje niets vernomen. Maar hoe gaat
het op het nauwelijks bewoonbare eiland
vlak onder de Poolcirkel toch met
Johannes Mathijs Gijsen, de rooms-
katholieke bisschop van Reykjavik? „Mijn
leven hier is pas begonnen", zegt de
prelaat.
Op de eerste zondag van de Kerst
maand klinkt door de kathedraal van
Reykjavik een oproep aan de katholieke
gelovigen van IJsland om voortaan toch
vooral de zondagsplicht te vervullen en
naar de mis te komen. „Laten we ons af
wenden van de dingen die ons aardse le
ven ons slechts tijdelijk te bieden heeft",
leest op het altaar een Franse kapelaan
van zijn papier voorin het IJslands, „en in
plaats daarvan het pad van de Heer vol
gen, zoals Maiia en Jozef deden, de her
ders en de drie wijzen uit het Oosten."
De woorden zijn geschreven door Johan
nes Mathijs Gijsen, bisschop van Reykja
vik. Zijn kathedraal, de kerk van Christus
Koning, staat op een heuvel in Landakot,
een westelijk deel van de hoofdstad van
IJsland. Het neo-gothische kerkgebouw
ziet er van een afstand met zijn sombere
robuustheid middeleeuws en heersend
uit. Het is opgetrokken uit basaltbeton en
maakt op bijna gelijke hoogte met de ras-
pige spits van de Evangelisch-Lutherse
staatskerk deel uit van de skyline van
Reykjavik.
De kathedraal van IJsland is het nieuwe
huis van monseigneur Gijsen, voorheen te
Roermond.
Verdienste
Deze zondagmorgen zijn er zo'n tweehon
derd katholieken samen, aanzienlijk
meer dan zich in de andere gebedshuizen
van de stad aan gelovigen heeft verza
meld. Monseigneur Gijsen beschouwt die
grote opkomst niet echt als zijn verdien
ste, want hij is hier pas een jaar en het
weer tot bloei brengen van de bijna dui
zendjaar oude katholieke kei'k in IJsland
begon al in het begin van deze eeuw. Maar
bisschop Johannes, zoals Gijsen zich in
Reykjavik laat noemen, hoopt wel dat de
kerk nóg meer mensen trekt nu hij er is.
Straks met Kerstmis ja, daar heeft hij
geen zorgen over, dan is hetecht bomvol in
de kathedraal, dan moeten er stoelen
worden bijgeplaatst. Zo heb je ook in Ne
derland tal van katholieken die alleen op
hoogtijdagen naar de kerk komen vanwe
ge de sfeer.,Maar het moet natuurlijk wel
het een én het ander zijn", vindt bisschop
Gijsen.
Hij ziet er patent uit, groot en rechtop in
zijn zwarte pak met vest, het haar inmid
dels wat aan de grijze kant, de mond een
beetje scheef; de bisschop voelt zich zo ge
zond als een IJslander. Ruim een jaar be
stuurt hij nu het bisdom onder de poolcir
kel. Vijf keer zo groot als Nederland is het
land, voor meer dan de helft permanent
met sneeuw en ijs bedekt, de rest een nau
welijks bewoonbaar maanlandschap met
slechts aan de randen wat menselijke ne
derzettingen, waarvan Reykjavik bijna
de helft van de kwart miljoen IJslanders
herbergt.
In oktober 1995 kwam monseigneur Gij
sen hier aan. Eerst was hij een poosje
apostolisch bestuurder, op 1 mei werd hij
weer bisschop, dezelfde kerkelijke func
tie die hij bijna 21 jaar (1972-1993) in
Roermond heeft vervuld.
Het bisschopshuis maakt deel uit van een
kerkelijk complex waar ook de kamers
zijn van de priesters van het bisdom: drie
IJslanders, drie Nederlanders, drie Ieren,
een Fransman en een Engelsman. Om de
gelovigen te verzorgen moeten de
priesters naar verre parochies reizen met
diepvriesnamen' als Hafnafjördur, Styk-
kishólmur, Akurreyri, Gardabaer en Isaf-
jördur.
Ook bisschop Gijsen gaat er minstens
eens per jaar langs; ware expedities zijn
het. „Je moet erheen vliegen", legt hij uit,
„je bezoekt mensen die allemaal erg ver
spreid wonen, je draagt de mis een paar
keer op, je trekt dus flink wat rond en dan
is het weer wachten tot er een vliegtuig te
Bisschop Gijsen voor zijn kathedraal, de kerk van Christus Koning, in het westelijk deel van Reykjavik: In Nederland heb ik ook vaak plezier gehad in mijn werk.
ruggaat. Zo'n bisschopsbezoek kost me
gauw een week."
Op de eerste verdieping zijn de privéver-
trekken van de bisschop. Zijn werkkamer
heeft diepe lederen fauteuils rond een la
ge koffietafel, een boekenkast die breed
en hoog een hele wand beslaat, een mas
sief bureau veil opengeslagen geschriften.
Aangrenzend is een vergaderkamer met
een tafel voor zes - alles, meubilair en
stoffering, in dezelfde, met de vrijwel per
manente IJslandse schemering harmoni
ërende gezellige kleuren. Naast de stoel
van Gijsen staat op een laag tafeltje een
grote tabakspot waaruit hij zijn pijp
stopt. Alle tijd dat de bisschop zich met
zijn bezoeker onderhoudt trekt hij, puf
puf, aan de pijp en blaast kleine wolkjes
uit.
„Ik houd van een prettig huis, ik bén ook
graag thuis", zegt bisschop Gijsen, „men
ziet mij dan ook niet zo vaak een wande
ling maken door Reykjavik of door de
mooie natuur buiten."
Missiegebied
De katholieke gemeenschap van IJsland
omvat maar één procent van de bevol
king'. Van de circa 2500 katholieken is
dertig procent immigrant: Amerikanen,
Polen en vooral Filippijnen. „En ieder
jaar komen er zo'n veertig tot vijftig be
keerlingen bij. Dus de katholieke geloofs
gemeenschap groeit", zegt de bisschop.
„IJsland is een uitgesproken missiege
bied, dat vind ik ook het aantrekkelijke
van deze post, je kunt iets opbouwen.
Hij voert ons snel door de godsdienstige
geschiedenis van het eiland. De bevolking
is gekerstend in het jaar 1000. Tot 1550
was men er katholiek en waren er kloos
ters, kerken en bisdommen in IJsland,
daarna voerde de koning van Denemar
ken op zijn buitengewest IJsland de Re
formatie in.
In 1903 kwam pater Martin Meulenberg
er aan land, een missionaris van de Ne
derlandse orde der Montfortanen. In
Reykjavik was toen slechts een eenvoudi
ge katholieke missiepost met wat zusters
die een schooltje en een klein hospitaal
leidden. In 1929 bouwde pater Meulen
berg de kathedraal van Christus Koning
en werd hij tot bisschop van IJsland be
noemd. Hij stierf in 1941 en ligt naast zijn
kei'k begraven.
„Hij was een oudoom van me", zegt mon
seigneur Gijsen als terloops, „een oom
van mijn moeder. Ik herinner me dat ik
hem als klein kind een keer gezien heb
toen hij op vakantie was in Limburg. Wie
kon bevroeden dat ik hem in Reykjavik
nog eens zou opvolgen."
Toen monseigneur Gijsen op 12 oktober
mee te nemen naar het vexieden. Puf puf
doet hij met de pijp. Tussen de rookwolk
jes door gaat monseigneur Gijsen terug
over het pad dat uiteindelijk naar IJsland
leidde. „Eind 1992 was ik door de dokter
zo ongeveer dood verklaard", zegt hij„de
goede xnan zei me: 'Als u vandaag niet op
houdt met werken, dan geef ik u echt geen
zes maanden meei". Het kan een hartin-
farct zijn, een beroerte, een bloeding, het
kan van alles zijn, maar dooi'leven zoals u
doet, dat gaat rxiet meer'. Het was volgens
de dokter niet psychisch wat ik had, het
was zuiver lichamelijk. Hoewel, ach kijk,
als iemand ziek wordt is het nooit louter
lichamelijk, tenzij je een been breekt. Hoe
dan ook, ik had jax'enlang op reserves ge-
1995 voor het eerst boven het vulkanische
landschap van IJsland hing en uit het
vliegtuig naar beneden keek, voelde hij
voox-al nieuwsgierigheid naar wat hem
daar wachtte. Van geisers en gletsjers en
ander natuurschoon had hij gelezen, van
de IJslanders zelf wist hij nog vrijwel
niets.
„Ik moet toegeven dat ik niet zo'n natuur
mens ben", zegt de bisschop, „natuur is
px-achtig maar ik kan er niet van in ver-
voexïng raken. Wat mij interesseert, dat
zijn de mensen. Dus was ik vooral be
nieuwd wie ik daar beneden in dat land
zou aantreffen. En de eerste die ik zag
toen ik voet op IJslandse bodem zette was
een Limburger, pater George, de vicaris-
generaal. Die stond me op te wachten met
een IJslandse priester. Toen was ik direct
thuis en wist ik: dit moet lukken."
Hoewel hij het liever niet doet, ontkomt
de bisschop er niet aan zijn bezoeker even
teex'd, de dokter had me al een paar keer
gewaarschuwd voor dat dravende leven:
heen-en-weer, van de ene plaats naar de
andere. Dat was teveel, dat kon mijn li
chaam niet hebben. Je gaat echter tóch
door zolang als 't kan, maar toen de dokter
zó absoluut zei dat mijn leven in gevaar
was, toen moest ik wel. Ik zou nadat ik
eens echt helemaal op rust was gegaan,
misschien weer op vijftig procent van
mijn capaciteit kunnen komen."
Zielzorger
Eind januari 1993 legde Gijsen het be
stuur van het bisdom Roex-mond neer en
verhuisde naar een klooster in Walpers-
dorf in Noord-Oostenrijk. Hij werd er
zielzorger van een groepje bejaarde mis-
siezusters. „Het was een nogal verlaten
gebied waar het droog en dor was."
„Ik zat er in een oud kasteel met enorme
kamers en dat vond ik eigenlijk niet zo
prettig. Ik had geen pai'ochie, ik had niks:
ik voelde me er niet op mijn gemak. Maar
na een jaar was wél mijn gezondheid te
rug en vonden de Oostenrijkse dokters dat
ik rustig aan Rome kon melden dat ik,
mits ik vex'standigzou blijven leven, weer
aan de slag kon. Dat heb ik gedaan. Ik heb
me bij de paus gemeld voor een nieuwe
bisschoppelijke taak. Toen kwam vrij snel
de vi'aag of ik eventueel naar IJsland zou
willen."
Naar eigen zeggen verblikte of verbloosde
de monseigneur niet van de geïsoleerde
noordelijke locatie van zijn voorgestelde
nieuwe bisdom. „Maar het is hier inder
daad heel ver weg", geeft hij toe, „ik heb
wel eens gezegd dat wanneer je naar IJs
land wilt, dan moet je naar het einde van
de wereld reizen en dan nog een stukje
verder. Niettemin: ik voelde me hier me
teen thuis."
De bisschop beheerst de IJslandse taal
nog niet, mondeling noch schriftelijk. Hij
heeft welles. „IJslands is een heel moei! ij -
ke taal. Ik ben eerst gaan proberen om het
uit te spreken zodat de mensen de woor
den kunnen verstaan die ik voorlees. Ik
doe de mis nu in het IJslands en ik preek er
ook in, natuurlijk wel van papier en met
mijn eigen wooi'den door anderen ver
taald. De mensen hier zeggen dat ze me
begrijpen - en dat geloof ik dan maar. Ik
oefen elke dag zeker een uur."
Er verandert iets in de sfeer die de bis
schop uitstraalt. De jovialiteit verdwijnt,
Gijsen komt overeind uit de leunstoel, de
pijp wox'dt weggelegd. Ineens is hij de
steile en onwankelbare prediker die uit
meer dan twintig jaar rooms-katholieke
ovexievex*ing oprxjst. Streng zegt bisschop
Johannes: „De IJslaxxdse gelovigen staan
fris in de kerk. Niet uit traditie maar met
een overtuiging. Ze aanvaarden het ge
loof. En dat is eigenlijk wat je zo graag
wilt hebben. Er is hier geen sprake van
polarisatie. Ik exvaar IJsland als een oase
van rust, temeer omdat de gelovigen zélf
foto Kristinn Ingvarsson
geen discussie willen, dus niet omdat ik
hetze opleg."
Zo kan de bisschop van Reykjavik ten
minste normaal zijn werk doen. Die van
Roermond voelde zich voortdurend ge
hinderd. „Dan door dit verhaal, dan door
die opmerking. En zo kwam er van wer
ken soms niets. Nu kan een mens zonder
problemen weliswaar niet leven, en ik heb
ze hier ook wel, maar dan zijn het prakti
sche kwesties, geen ideologische. Ook
hier moet ik bepaalde zaken oplossen.
Dat zijn bij voorbeeld logistieke dingen
als hoe bereik je sommige groepen mensen
in afgelegen gebieden. Maar ook financië
le zaken vi'agen mijn aandacht. Maar het
is allemaal te regelen, terwijl ik in Neder
land met dingen te maken had die niet op
losbaar wai'en, waardoor je niet meer met
elkaar praten kon. En dat was frustre
rend: nooit eens tevredenheid, voortdu
rend iets andei's willen."
Heimwee
Het is alweer bijna donker. De hele mid
dag heeft het licht gebrand in de bis
schopskamer. In de winter wordt het in
IJsland pas tegen 's morgens half elf dag
en begint de avondschemering rond de
klok van vier Buiten is het nat gaan
sneeuwen. Het is hier is al met al behoor
lijk ver van huis.
Monseigneur Gijsen haalt de schouders
op als zijn bezoeker over heimwee begint.
Hij zegt: „Als je met missionarissen praat,
dan merk je dat eigenlijk niemand terug
wil naar huis. Mijn leven hier is pas be
gonnen. Ik weet niet of ik ooit heimwee zal
krijgen, of ik Nederland wel missen kan.
Ik merk wél dat ik het jammer vind wan
neer ik af en toe terug moet. Maar dat is
wel eens noodzakelijk. Van oudsher wor
den we als IJslands missiegebied gehol
pen met geld, met name uit Nederland en
Duitsland. Om dat aan de gang te houden
moet ik ze af en toe gaan vertellen hoe 't
hier gaat. Maar ik ben elke keer weer blij
wanneer het vliegtuig landt op IJsland, op
de luchthaven van Keflavik, Hier is mijn
plaats. Maar ja, mocht de paus morgen
zeggen dat hij me nodig hééft in Patago-
nië, dan ga ik daarheen."
Aad Wagenaar
De kerstman is in feite niet veel meer dan een
kloon van sinterklaas. Santa Claus werd
aanvankelijk door de Hollandse kolonisten
meegenomen naar Nieuw Amsterdam (New
York). De Brittexx, die in 1664 de kolonie
veroverden, namen Vadertje Winter mee. Een
figuur in dierenvellen, herinnerend aan de
Germaanse 'sjamanen' (tovenaars).
Vadertje Winter had niet echt een po
pulair imago. De winter kon immers
ook streng verlopen. Om deze figuur gun
stig te stemmen, vloeide de drank rijke
lijk. In de loop der jaren vielen de perso
nen van Santa Claus en Vadertje Winter
steeds meer samen. Kinderen mochten op
6 december, de eigenlijke sinterklaasdag,
verlanglijstjes voor cadeautjes met kerst
indienen.
Cruciaal in de ontwikkeling van de kerst
man, zo hebben diverse onderzoekers (on
der wie Desmond Morris) vastgesteld, is
het gedicht dat Clement C. Moore ixx 1822
schreef voor zijn kindei'en op basis van
een stuk van Washington Irving over de
Hollandse Nicolaaslegende. Daarin ko
men zowel sinter-klaas als Vadexije Winter
ter sprake.
Bij het gedicht van Mooi'e was een teke
ning gemaakt door de kunstenaar Boyd,
waai'bi j Santa Claus er uitzag als een Hol
lands boertje in het zwait. Veextig jaar
later werd het gedicht opnieuw gepubli
ceerd, maar nu met een tekening van Tho
mas Nast: een mannetje met veel wit haar,
een zak op de rug en gehuld in dierenvel
len, al bijna een kerstman.
Maar nog altijd was het geen vrolijk kij
kend heei-schap. Het duurde nog geruime
tijd voor de kerstman een vriendelijke
uitstraling ki-eeg en zijn dierenvellen ver
ruilde voor een pak, soms groen en een an
dere keer weer bi'uin. De kerstman zoals
die nu populair is, is nog niet eens zo heel
oud; hij werd in 1931 ingevoerd door... Co
ca Cola.
De Amei'ikaanse fi'isdrankgigant zocht
een sooit eigen 'Flipje' om de cola wereld
wijd aan te prijzen. Tekenaar Haddon
Sundblom werd aan het wei'k gezet, en
kwam met een opgepoetste kerstman
aanzetten: een goedige dikzak met een
gulle lach, glimmende wangetjes en zijn
om vanglij ke buik gehuld in een vrolijk
kaboutei'pak in de kleuren van Coca Cola:
rood en wit.
De tegenwoordig ook in Nedexiand zo in
vloedrijke kerstman is dus in feite niets
meer dan „de Coca Cola sint en symbo
lisch voor een hutselknutselviering: men
sen knutselen en hutselen hun eigen
kerstfeest in elkaar, met eventueel ook
wat elementen uit de christelijke tradi
tie", zegt Henk Kuidersma van het Kate-
chetisch Centrum in Leeuwarden. „Of je
dat werkelijk zo wilt, is iets om eens over
na te denken."
Wim Schrijver
De goedige kerstman werd pas in de jaren
dertig van deze eeuw ontworpen; Sinter
klaas heeft een veel oudere, Hollandse
traditie. foto Paul Janssen