Op het veld
sta je samen
voor jezelf
kerst dinsdag 24 december 1996 30
Tussen die sterren, daar is opa
Tim, 10 november 1986
Thuis zit hij op de bank, met
zijn pantoffels op het
voetensteuntje. Samen kijken
ze naar de quiz op de tv. Samen
ook gaan ze naar de slager, om
van die lekkere karbonaadjes.
's Woensdags wacht hij voor
school op zijn lieve meid, op
zijn kleindochter Rachel.
Gaan ze iets leuks doen.
Zo volgzaam en gedwee als
Rinus Israël thuis is, zo
doelgericht en dwingend is hij,
als trainer, op het voetbalveld.
Daar heeft de 47-voudig
international (IJzeren Rinus),
de broek aan. „Kun jij spelers
maken en breken?", vroeg een
verslaggever ooit aan Israël.
„Nou, maken niet, maar
breken wel", was het
antwoord.
Rinus Israël (Wie kan het verst
uitschieten? Eddv Treijtel, die
schiet helemaal naar Israël) is het
prototype van een trainer die geen
inspraak duldt. Hi] is de baas en
niemand anders. In de
sportwereld lopen veel Rinus
Israël-types. Ze lezen voor uit
eigen werk, maar zijn niet bereid
om ook maar één blik op de kaft
van het boek van een pupil te
werpen. Ze eisen discipline. En
discipline en inspraak bijten
elkaar in de sport. Of toch niet?
Een babbeltje met Joop
Elderkamp, trainer/coach van de
basketbalvrouwen van BC
Vlissingen, leert dat er ook in het
basketbal een soort Rinus Israël
huist. Nee, het gaat niet om
Elderkamp zelf, maar om
Meindert van Veen. Deze man,
vooral bekend uit de tijd dat hij de
vrouwenploeg van Den Helder
trainde en coachte, scheldt zijn
speelsters zo verschrikkelijk uit,
dat sommigen huilend op de bank
plaatsnemen.
Elderkamp kan enig begrip
opbrengen voor Van Veen:Als je
wekelijks negen uur met elkaar
traint dan mag je na verloop van
tijd toch wel verwachten dat je
speelstere bepaalde dingen onder
de knie hebben. Of je mensen op
zo'n manier mag afbranden, is
natuurlijk een totaal andere
zaak."
De Vlissingse basketbalcoach
denkt - als het om zijn eigen
functioneren gaat - nog wel eens
terug aan het treffen tussen de
vrouwen-volleybalteams van
Rusland en Nederland, op de
Olympische Spelen van Atlanta.
Aan de ene kant van het veld coach
Bert Goedkoop, 'in every inch a
gentleman'. Goed in het pak,
beheerst, zo af en toe een woordje
toefluisterend aan zijn vrouwen.
Een man die vindt dat hij een
vriend van het team moet zijn.
Aan de andere kant Nicolai
Karpol. de Russische coach die
zijn speelsters gedureride de
wedstrijd helemaal stijf scheldt.
Hi] ontpopt zich als een vijand van
zijn vrouwen. „Heel Nederland
verguisde die Rus. Maar als je mij
vraagt 'bij wie sta je het dichtst?',
dan kies ik voor Karpol. Ik steek
nu eenmaal anders in elkaar dan
Goedkoop. Hij eist
zelfwerkzaamheid,
zelfstandigheid. En verlegt
daarmee de verantwoordelijkheid
naar het team. Is dat dan goed? Er
is tijdens een wedstrijdmaar één
iemand die belangrijke
beslissingen kan nemen, en dat is
de coach."
Voorwaarden
Buiten de wedstrijd liggen de
zaken heel anders, vindt
Elderkamp. Toen de vrouwen van
BC Vlissingen hem aan het begin
van dit seizoen vroegen of hij het
team wilde trainen en coachen,
drong hij aan op een gesprek. Hij
wilde weten wat voor vlees hij in
de kuip kreeg. Tot zijn eigen
verbazing wilden de vrouwen dat
ook. Ze stelden een aantal
voorwaarden. „Ze wilden
bijvoorbeeld dat ik niemand voor
gek zou zetten."
„Ik heb zo'n twintig jaar mannen
en jongens getraind en gecoacht.
Op basis van autoritair gedrag
kun je met hen heel veel bereiken.
Als je maar geen onzin vertelt.
Tijdens een wedstrijd kun je rustig
iemand helemaal stijf schelden.
Na afloop is iedereen dat vergeten.
Ik deed het immers voor de
teamprestatie? Bij vrouwen hoeft
je dat niet te proberen. Zij vatten
die opmerkingen veel
persoonlijker op. Je hebt kans dat
ze vier weken later op je gedrag
zullen terugkomen."
„Mijn speelstere stel ik dingen
voor, of ik laat ze zelf met een
oplossing voor een probleem
komen. Dat werkt. Ze gaan aan de
slag met zaken waar ze achter
staan. Bovendien zullen vrouwen
sneller tactische aanwijzingen
opvolgen. Wanneer ik bij mannen
bijvoorbeeld appelleer aan de
teaminstelling, geven ze vaak niet
thuis. Je kent dat wel, een beetje
van dat macho-gedrag. Vrouwen
moet ik juist aanmoedigen
egoïstisch te zij n. Bij hen duurt een
aanval vaak te lang, bij mannen
kan die door een individuele actie
al na vijf seconden afgelopen
zijn."
Pedagoog
Diederik Hiensch (36), sinds kort
trainer van het eerste van
Kloetinge, is wanneer het om
sportpsychologie gaat, goed
onderlegd. Hij studeerde af in
Utrecht als pedagoog, met extra
modules psychologie van
bewegingswetenschappen.
Hiensch weet dat het thema
communicatie in de sport sinds
Louis van Gaal een hoge vlucht
heeft genomen. „Een hot-item",
noemt hij het. Zelfs een man als
Rinus Michels, toch niet één van
de jongsten meer, heeft zich met
zijn volle gewicht op de materie
gestort. Het novembernummer
van 'De Voetbaltrainer' staat
helemaal in het teken van
teambuilding. Op de cover prijken
een portret van Michels en de
pregnante uitspraak: 'Negentig
procent van de trainers komt in de
problemen door
communicatiestoornissen
Hiensch formuleert algemene
uitgangspunten voor
communicatie in teamsporten. Ze
gelden wat hem betreft altijd en
overal. „De trainer is
hoofdverantwoordelijk, dus ook
wanneer het om de communicatie
gaat. Maar het is een illusie dat hij
het communicatieproces kan
beheersen. Het beste wat hij kan
doen is sturen. Je moet proberen
iedereen verantwoordelijk te
maken voor de gebeurtenissen in
een team. Wanneer iemand van de
selectie na een verloren wedstrijd
zegt: 'ze speelden niet over de
vleugels', dan onttrekt hij zich aan
het team, aan zijn eigen
verantwoordelijkheid." Met
andere woorden: discipline en
inspraak bijten elkaar niet in de
sport, ze zijn onlosmakelijk met
elkaar verbonden
Machtsverschil
Er zijn wat voetangels en
klemmen wanneer het gaat over
zijn model, onderkent Hiensch.
Eén ervan is dat je in de
amateursport elkaar zó weinig
treft, dat je te weinig tijd hebt om
met elkaar te communiceren. Een
ander probleem ligt in het
machtsverschil tussen trainer en
speler. Er wordt vaak gedacht dat
een trainer speelt met de belangen
van het individu. Dat mag niet zo
zijn. „Het gaat om het
teambelang, daaraan moet
iedereen zich ondergeschikt
maken. Als dat goed gaat, zorgt
dat ook voor zelfontplooiing.
Samen voor je eige, is wat dat
betreft een prachtige kreet van
Van Kooten en De Bie."
Hoe bepalend is communicatie
voor een prestatie? „Alles
bepalend", zegt Hiensch. Laat
Rinus Israël het niet horen. Een
gesprek voeren ervaart de
Amsterdammer nog altijd als een
lastige, eigenlijk onnodige
opgave. „Ik ga nauwelijks met
spelers in discussie. Ik heb wat te
zeggen en zij hebben maar te
knikken." Eén ding moet men
Israël nageven: knikken is ook
communicatie.
Koen de Vries
Toen zijn broertje Bram werd
geboren, heeft hij een prachtig
ontwerp gemaakt voor het
kaartje. Hij tekende vier figuren
en liet die aan het woord. Baby
Bram, die zei: Ik wil mijn papfles!
Zichzelf, met de mededeling: Nu
ben ik de grootste. Zijn vader
Willem met de wens: Ik hoop dat
hij later goed kan voetballen. En
zijn moeder Jeanine, die hij liet
verzuchten: Wat is Bram toch lief
hè. Met die handzaam
samengevatte gevoelens is het
bericht over de komst van Bram de
wereld ingestuurd. Tim de Groote
uit Nieuwvliet is een tekenaar. En
een schilder. Hij heeft ook op
tennis gezeten en hij voetbalt.
Maar heel vaak is hij in de weer
met potloden en kwasten.
Twee keer in de week gaat hij naar
de bibliotheek in Oostburg, waar
Kunstzinnige Vorming West-
Zeeuws-Vlaanderen cursussen
schilderen en striptekenen
verzorgt. Op het kinderatelier.
„Drie jaar geleden kwam mijn
moeder thuis met een verrassing.
Ik mocht op die cursus. Ik was toen
ook al veel met tekenen bezig
maar ik kon me niet verder
ontwikkelen."
Wat hij later wil worden, daar is
hij nog niet helemaal uit.
Archeoloog lijkt hem wel wat, in
de grond zoeken naar dingen van
vroeger. Of astroloog; dat je de
sterren bekijkt. Architect, dat is
afgevallen want de laatste tijd
denkt hij dat dat toch te saai is.
Profvoetballer zou ook mooi zijn.
Danny Blind komt ook uit een
Zeeuws dorp. Of tekenfilmmaker.
Strip
Tim heeft in ieder geval al zijn
eigen stripfiguren. Een professor
die nog geen naam heeft; met zijn
hulpje Boggell, die nogal eens
stomme dingen doet. „Ik maak
geen serieuze strips zoals Kuifje.
Meer lachstrips met poppetjes die
lompe neuzen hebben. Eerst maak
ik schetsen op kladblaadjes en dan
meestal vier plaatjes voor één
strip. Daar gebeurt dan iets raars
in."
Zijn vader zei tegen Tim dat hij
maar moest vertellen dat hij zijn
aanleg van hém heeft. Maar dat is
grootspraak. Willem de Groote zit
in de bouw en weet van techniek.
„Daar kan ik wat van leren over
perspectief. Van mijn moeder
komt de fantasie."
Vlakverdeling
Op het atelier maakt Tim kennis
met allerlei technieken: etsen,
tekenen, aquarelleren. Ze hebben
het daar ook over vlakverdeling.
En hij weet wat pointillisme is:
met allemaal gekleurde puntjes.
En hij heeft goed naar schilderijen
van Picasso gekeken. „Als je naar
een fles kijkt, dan zie je
verschillende kleuren. Die
schilder je en dan moet je de lijnen
over het blad laten meelopen als
een soort glas in lood."
Tim vindt een schilderij vooral
mooi als je er heel lang naar kunt
kijken en je er steeds iets nieuws in
blijft zien. Hij heeft eens een werk
gezien met allerlei bezigheden op
het ijs. Maar nou kan hij zo gauw
niet op de naam van de schilder
komen. Oh ja, Brueghel. De Irissen
van Vincent van Gogh, dat vindt
hij ook een prachtig schilderij
maar toch niet het allermooiste
van wat hij ooit gezien heeft. Nee,
dat is toch dat met al die mensen
op het ijs. De Nachtwacht van
Rembrandt, daar was hij ook van
onder de indruk. Mondriaan vond
hij iets minder.
Dan verschijnt een buurtgenote
die Tim komt ophalen voor het
kinderatelier. Hij heeft haast.
„Bedankt voor het interview",
zegt hij bij wijze van afscheid.
A.J. Snel
fotografie Ruden Riemens
Meestal moet Gwen vroeg naar
bed - maar soms is ze nog op
als de sterren verschijnen en dan
komen ook de herinneringen.
Want daar, ergens tussen die
sterren, is de hemel en dóór is Opa.
Dat weet ze zeker, al gelooft ze niet
in God. Laatst was er een
kinderpartijtje, heel gezellig, met
een kampvuurtje 's avonds laat.
De stemming zat er goed in. Er
werden liedjes gezongen en
spookverhalen verteld. En opeens
had ze dat gevoel weer: dat Opa
achter haar stondHet was geen
fijn gevoel, al was Opa toen hij nog
leefde haar beste vriend. Gwen
weet hem het liefste ergens daarin
die blauwe hemel, want dood: dat
is toch wel een héél geheimzinnig
iets. Dat moet niet te dichtbij
komen als je nog maar negen bent.
Zo denken ook haar vader en
moeder erover. Opa was al heel
lang ziek en hij zou sterven. Dat
hebben ze niet voor haar
verborgen. Kort ervoor was Opa
opeens heel helder. Gwen
herinnert zich dat bezoek nog.
„Hij praatte altijd zo fijn met me.
Dat hij me lief vond enzo. Over
vissen en mossels.Wilma, haar
moeder, is blij met dat laatste,
goede gesprek. Zó moet Gwen zich
hem herinneren. Vlak daarna
kwamen vreemde dagen. Opeens
stopten de bezoekjes aan het
ziekenhuis. Opa was dood; maar
dat was eigenlijk vooral duidelijk
omdat er veel over werd
gezwegen. Ze mocht niet naar de
begrafenis. „Dat wilde ik ook
niet", zegt Gwen stellig. „Ik was
bang voor nachtmerries. Ik was
bang dat hij heel stil in de kist zou
liggen, met zijn ogen dicht, en dat
hij dan opeens naar me zou kijken.
Of eruit zou komen." Ook Gwen
zelf praatte er weinig over, maar
op een nacht trof Wilma haar
slaapwandelend in de kamer aan.
Echt wakker werd ze niet. Wat ze
zei kwam uit het diepst van haar
onderbewuste: „Ik mis Opa zo."
Het was haar eerste ontmoeting
met de eindigheid van het leven.
Ja, een dood muisje, dat hadze wel
eens gezien, maar een méns... Het
heeft haar aan het denken gezet..
Niet over haar eigen dood, of die
van haar vader of moeder. Dat kan
ze zich simpelweg niet
voorstellen. Maar als ze op tv dode
mensen zag, dacht ze: dus zó heeft
Opa eruit gezien, misschien. Het
zag er niet prettig uit. „Doodgaan
is nooit leuk", heeft ze besloten.
Ook niet als je daarmee in de
hemel komt.
Ondine van der Vleuten