kerst Vroeger kon je lekker op de vuist PZC 29 Net op tijd een groter verzet Tom, 16 februari 1983 dinsdag 24 december 1996 Echte vrijheid, de vrijheid dat je kunt doen en laten wat je wilt terwijl er niemand op je let, die bestaat niet meer in Nederland. Dat is de rotsvaste overtuiging van Peter Otte uit Goes. Jarenlang had hij een sloperij op het woonwagenkamp aan de Klaphekkeweg in zijn woonplaats. Twee jaar geleden ruilde hij zijn bestaan als 'vrije jongen' in en begon een officieel autodemontagebedrijf op industrieterrein Eindewege. ,,Op het kamp werkte ik voor mijn plezier. Nu is het mijn beroep. Dat is glad anders." De zaken gaan 'dankzij ervaring en inzet' voor de wind. Voor de zekerheid maar klein begonnen, is het bedrijf nu al aan uitbreiding toe. Maar de woning die Otte naast het bedrijf zou bouwen, staat er nog steeds niet. Hij en zijn vrouw wonen nog steeds in de woonwagen op het kamp: ,,We kunnen er niet van loskomen. De hele familie woont bij elkaar op het kamp." Daar komt bij, dat het werk eigenlijk altijd doorgaat als je een bedrijf aan huis hebt. Otte weet er alles van: „Op het kamp had ik nooit rust, want ik kan geen mens wegsturen. Als iemand langskwam voor een onderdeel en ik zat in bad, dan tikten ze op het raam van de badkamer. Dan deed ik zaken vanuit het bad." Toch: op het kamp was hij nog vrij De strenge regels waar hij nu aan moet voldoen, golden nog niet. Oude banden, daar ging de brand in. Nu worden ze netjes gesorteerd en verkocht of gerecycled. „Ik moet bedrijfsmatig werken. De administratie, daar ben ik een dag per week mee kwijt. Het trekt me niet, maar het hoort er nu eenmaal bij." Al die voorschriften en regeltjes waar hij aan moet voldoen, 'eigen baas ben je niet meer'. „Ik word van alle kanten in de gaten gehouden", weet hij Bovendien: „Het is mijn broodverdiening. Dat werkt niet meer zo ontspannen." Vrijwaringsbewijzen Als erkend autodemonteur geeft hij vrijwaringsbewijzen af. De gegevens seint hij via de computer naar de Rijksdienst voor het Wegverkeer in Veendam. De wagens worden veel grondiger gedemonteerd dan voorheen op het kamp. De onderdelen worden, keurig gesorteerd, opgeslagen. De milieu-eisen zijn streng, 'frustrerend' soms, volgens de autodemonteur. De sfeer is ook anders dan vroeger, op het kamp. De saamhorigheid, de samenwerking die er was met de andere sloperijtjes, ontbreekt. Het is minder gezellig, zo'n bedrijf op een industrieterrein: „Ik ben de hele dag bij de vrouw weg." Die vrouw, dat was wat hem aantrok op het kamp. „Als het een Surinaams meisje was geweest, had ik nu Surinaams gepraat." Maar het was een woonwagenbewoonster, en Otte had 'geen afkeer' van de manier van leven op het kamp. Ze zijn j ong getrouwd: hijeen vrij e, wilde burgerjongen van twintig, zij een woonwagenbewoonster van zestien, 'een heel streng opgevoed meisje'. Een gelukkige keuze, overigens: „Ik had het niet beter kunnen treffen." Otte vindt dat hij, in tegenstelling tot zijn twee kinderen, nog een echte vrije jeugd heeft gehad. De maatschappij was anders. Het was een tijd waarin je nog een eerlijk gevecht kon voeren met de blote handen. Die oude traditie bestaat niet meer. „Vroeger ging je met elkaar op de vuist, en daarna ging je samen een pintje pakken. Maar je kunt niet meer rustig in de kroeg zitten zonder dat je steeds achterom moet kijken. Ik heb brommer en motor gereden zonder helm. Hard rijden, dat kon ook nog. En in de auto hoefde je geen gordels om." Die gordel doet hij trouwens nog steeds niet om, en aan de snelheidslimiet houdt hij zich hoogstens binnen de bebouwde kom. De bekeuringen die hij geregeld krijgt, calculeert hij dan maar in. „Er is hier niets meer vrij. Alles is aan banden Het leven begint pas als je trouwt, vindt Otte. Tot aan zijn trouwen werkte hij in loondienst, als timmerman. Werk dat hij graag deed. Maar hij ging zich niet uitsloven als de baas binnenliep. „Als ik zit, dan zit ik en dan ga ik niet lopen. Dat is mijn principe." Op zijn trouwdag werd hij ontslagen. Het was beginjaren zeventig, en het ging slecht in de bouw. Solliciteren liep op niets uit. Uiteindelijk begon hij voor zichzelf. Met een bakfiets en wat gereedschap, eerst in het oud ij zel en 'toen kwamen de auto's los'. Het eerste sloperijtje ontstond aan de Goese Westhavendijk. Maar de buurt was niet zo gecharmeerd van al die autowrakken en het kamp werd ontruimd. Ineens, door minstens twintig agenten. „Ik heb er nog een in elkaar geslagen. Je komt toch voor je eigen spul op." Discriminatie Otte heeft een groot rechtvaardigheidsgevoel. De discriminatie van woonwagenbewoners, of 'reizigers', stoort hem enorm. „Mensen hebben vooroordelen. Als ze niet verder willen kijken, is dat goed. Maar dan moeten ze ook niet oordelen. We worden zwaar gediscrimineerd en letterlijk in de vergeethoek gedrukt. De overheid heeft nooit geweten wat ze met de mensen aan moest." Toen de traditionele handel van de reizigers eruit ging, zoals stoelen matten en scharen slijpen, vonden ze en masse hun emplooi in de autosloperij. Moderne vuilnismannen, noemt Otte ze. „Woonwagenbewoners hebben altijd wrakken opgeruimd. Nu wordt er geld aan verdiend, en worden de woonwagenbewoners aan de kant gezet." De sanering van het sloopterrein op het kamp aan de Klaphekkeweg in Goes had meer voeten in aarde dan de ontruiming van de Westhavendijk. Deze keer was de sanering gevolg van landelijk beleid. De overheid stelt tegenwoordig strenge eisen aan sloperijen. Daarnaast worden wonen en werken gescheiden. Het gevolg was, dat de sloperijen op woonwagenkampen moesten verdwijnen. Otte besloot uiteindelijk als enige bewoner van de Klaphekkeweg zijn bedrijf voort te zetten. Op een legale manier dan, en gesteund door de instanties. „Ik ben doorgegaan, wat moet je anders? Ik was te jong om te stoppen. Ik kon deze kans niet voorbij laten gaan, ook vanwege de kinderen." Toen duidelijk was dat het voor hem haalbaar was om legaal door te gaan, is hij allerlei cursussen gaan volgen om de verplichte papiertjes te verwerven: „Ik ben er voor honderd procent ingedoken De anderen zijn gestopt. Sommigen werken nu weer voor een baas, anderen hebben een uitkering. Otte: „Veel woonwagenbewoners kunnen geen bedrijf beginnen. Ze hebben wel vakkennis, maar ze kunnen niet lezen of schrijven." Mariëtte Hitzert De Drie T's, noemen ze de kinderen Van Donderen op het Schippersinternaat Koningin Juliana in Terneuzen. Tom, Tim en Tanja. Tom is de oudste: dertien jaar en brugsmurfEen aardig ventje, best wel rustig, vindt de leiding van de Panda's, de groep waar Tom met zijn broer, zijn zus en elf andere kinderen woont. Tenminste, doordeweek; in het weekeinde gaan ze naar 'huis', een woning op een ponton bij 't Steen in Antwerpen. De kinderen Van Donderen wonen op beide Schelde-oevers. In tegenstelling tot de meeste kinderen op het internaat, is Tom z'n thuis geen schip. „Maar het gaat met het tij mee, het beweegt wel, dus eigenlijk is het net zoiets. En mijn vader en moeder werken ook allebei op schepen. Passagiersschepen zijn het, die rondvaarten maken over de Schelde en over het Albertkanaal. Ik werk ook weieens mee, de bar schoonmaken, glazen ophalen en zo. Mijn vader heeft vier strepen Hij is, geloof ik, de hoogste op zo'n schip: kapitein." Motor kapot Vroeger was het anders. Toen was Toms vader ook kapitein op een schip, zijn eigen schip. „Maar de motor ging steeds kapot, bijna iedere week weieens. Een keer ging de motor net voor de sluis kapot, moesten we op de kopschroef de sluis in- en uit. Keihard ging dat. Ik vond dat wel prachtig maar met zo'n motor kun je niks verdienen. Daarom zijn ze, een jaar of drie geleden, in Antwerpen gaan werken." Tom woonde toen al met zijn broer en zus in Terneuzen en daar zijn ze gebleven. „Antwerpen is zo'n grote stad. Als je daar een school moet zoeken... Dan is het ook nog een Belgische school en dat vinden ze bij ons thuis niks. Mijn vader en moeder moeten ook heel veel werken en wij vinden het leuk op het internaat Daarom blijven we hier gewoon." Computeren In de havo-vwo-brugklas doet Tom het tot nu toe prima. „Veel huiswerk, maar ik heb best goede cijfers. Boven de zes en maar eentje eronder. Die haal ik wel weer op." Als hij van school komt, is hij achttien jaar maar hij heeft geen idee wat hij dan zou willen. „Iets technisch, dat wel. Want ik maak schepen van hout en dat vind ik leuk. Ik doe het hier op het internaat, maar ook thuis. Daar heb ik veel beter gereedschap, schaafmachines en zo. Computeren is trouwens ook wel technisch. Voor vijf gulden heb ik een hele grote televisie gekocht voor mijn super-nintendo, hier op mijn kamer. Thuis hebben we pas een nieuwe PC, een hele snelle. Op die PC die hier bij de Panda's staat, mogen alleen maar leerspelletjes, Hij is ook veel slomer dan die nieuwe thuis." Als Tom niet computert, niet aan zijn schepen of zijn huiswerk bezig is, is hij naar taekwondo, een vechtsport, die hij al drie jaar beoefent. „Of ik ben vissen. Het liefst vis ik met springtij maar als het erg waait, willen ze dat hier niet hebben. Thuis vis ik ook, als het maar niet in binnenwater is. Zoutwatervis, da's de beste. Tja, eigenlijk is het wel lux' om op twee oevers van de Schelde te wonen. Misschien weet ik dat wel zeker; dat ik bij het water blijf." Mieke van der Jagt Levend van een bijstandsuitkering, kwakkelend op de fiets. Davy Dubbeldam (24) was de wanhoop nog net niet voorbij. Veel scheelde het niet. Zou de droom ooit nog uitkomen? Wielrennen tussen de fine fleur van de beroepsrenners, dat was wat-ie wilde. Balancerend op het wankele koord tussen alles of niets, sloeg de wijzer in 1996 naar de goede kant door. Van amateur naar semi-prof naar beroepsrenner. Het sprookje werd werkelijkheid. „Waar mijn drang om te slagen vandaan komt, weet ik niet. Als ik iets wil, lukt het vaak wel. Alleen altijd via omwegen. Het kan bij mij nooit de eerste keer goed gaan. Ik moet bij wijze van spreken op de rand van de afgrond staan om te beseffen dat ik nog maar één kans heb. Die slaagt dan wel. Ik wist dat ik in 1996 zo goed als mijn laatste kans zou krijgen om beroepsrenner te worden. Dat komt door de leeftijd." Het besef dat 1996 wel eens „zijn jaar" zou kunnen worden, kwam in de eerste wedstrijd van het seizoen. Tijdens de top- amateurklassieker 'de Omloop van de Houtse Linies' was Dubbeldam super. Hij won, net als vier van de vijf volgende wedstrijden die hij reed. „Ik had alles op alles gezet, goed geleefd, niet naar de disco, niet uitgaan." Ineens kwam 'het' er uit. „Ik heb altijd het idee gehad dat ik meer kon, dan ik had laten £ien." De enigszins vernieuwde levenswijze loonde. In de donkere dagen van de Nederlandse wielersport was Dubbeldam, zeker in het voorjaar, een opmerkelijk lichtpuntje. Frits Schür, ploegleider van Foreldorado, liet hem een contract je tekenen en werd rijkelijk beloond. Dubbeldam 'scoorde' krantenkolommen aan publiciteit met voortreffelijke prestaties in de Teleflex-tour, de Ronde van Midden-Zeeland, het NK, de ronde van Wallonië en de Spaanse meerdaagse wedstrijd Circuito Montagno. Dubbeldam was hot. En het werd nog warmer toen Cees Priem zich namens TVM meldde, voor twee jaar. „De winst van dit jaar is de winst op me zelf. Ik heb met veel frustraties rondgelopen. Zeker omdat ik geen baan vond. Maar eens te meer is duidelijk geworden dat mensen meer kunnen dan ze denken. Als je iets wil, kun je het maken." Mark Caldenhoven fotografie Ruden Riemens

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1996 | | pagina 29