Asturië gaat
gebukt onder
goudzoekers
PZC
Hollands in Deense kolonie
Rijkdom in
de Spaanse
bergen
reportage
33
zaterdag 30 november 1996
In Asturië heerst goudkoorts. Generaties
lang al hopen de arme bergbewoners de
grote schat, de 'Ayalga' te ontdekken.
Bijna twintig eeuwen geleden sleepten de
Romeinen het goud met tonnen tegelijk
weg uit deze mooie Spaanse provincie. De
Asturiërs zelf profiteerden nimmer van de
rijkdommen van hun land. Sinds kort
moeten de dromen van de dorpelingen
wijken voor de aandelen in de Rio Narcea
Gold Mines, die op de beurs in Toronto in
korte tijd als een raket omhoog schoten. De
Canadees-Amerikaans-Europese
maatschappij begon dit najaar de meer
dan zestig ton goud te delven, die volgens
onderzoek nog verborgen zitten onder de
eenvoudige boerderijtjes en armetierige
stukjes grond van de Asturiërs. Op zoek
naar de symptomen van een merkwaardige
ziekte.
De deur staat open. Aan tafel in het
schemerdonkere lokaal zit de 76-ja-
rige José Antonio Fernandez-Gomez met
zi j n drie j aar j ongere echtgenote Etewina.
Voor hem, tussen de doperwten die voor
de middagmaaltijd gepeld moeten wor
den, liggen de medicijnen voor die dag op
een hoopje. In de uitgesleten drempel is
met steentjes 'Casa del Gordo' (Huis van
de Dikke) gemetseld. Het dorpscafé heeft
zijn naam te danken aan José Antonio's
vader, die de 'dikke' werd genoemd.
„Over ons goud kan ik wel een boek
schrijven", reageert hij nadat de helft van
zijn pillen zijn weggeslikt: „Asturië heeft
het meeste goud van heel Europa. Maar
dat is niet voor ons. Altijd komen vreem
den het weghalen. De Romeinen hebben
dat gedaan, daarna de Ieren en nu is er
weer een buitenlands bedrijf dat ons goud
rooft. Ze zeggen dat hier nog heel veel in
de bodem zit."
De tocht naar Boinas is lastig en niet zon
der gevaar. Het gehucht ligt tegen de hel
lingen van de Sierra de la Begega geplakt,
veertig kilometer ten noordwesten van
Oviedo, de hoofstad van de autonome re
gio Asturië. Het dorpje telt zestien boe
renfamilies en drie bars annex winkel an
nex restaurant, waaronder dat van José
Antonio en zijn vrouw. Toen de mijnmaat-
schappij drie jaar geleden naar de bergen
kwam, dacht de bevolking een gouden
toekomst tegemoet te gaan. Etewina: „We
hoopten dat de mensen van de mijn in ie
der geval bij ons zouden eten en slapen. Zo
hadden we misschien nog een beetje van
de rijkdom in onze bodem kunnen profi
teren." Haar woorden worden overstemd
door het geraas van een vrachtwagen die
moeizaam de dorpsstraat omhoog klimt.
Hij rijdt 'El Gordo' voorbij zonder te stop
pen.
Simpel mijntje
Samen met de dorpjes El Valle en Begega
vormt Boinas de 'Concessie van Salas', zo
genoemd naar de gelijknamige hoofd
plaats, waar de vergunningen zijn afgege
ven. Salas is een uit de kluiten gewassen
dorp, waar het lokale bestuur, de school,
de bank en het postkantoor voor deze re
gio zijn gevestigd. In een groot pand aan
de Calle la Pola heeft de Rio Narcea Gold
Mines zijn hoofdkwartier ingericht. De
kamer van Alberto Lavandeira is een ech
te werkkamer, zonder enige luxe. Houten
vloer en wanden die volhangen met onbe
grijpelijke geologische computer-kaar
ten en -tekeningen. Lavandeira is door de
aandeelhouders van de mijn benoemd tot
operationeel directeur.
„Eigenlijk moet je naar Madrid. Daar zit
onze persman", bromt hij aanvankelijk
onvriendelijk. „Iedereen komt maar hier
naar toe. Dat kost me de helft van mijn
tijd." De directeur heeft bijna zijn hele le
ven in het mijnwezen gezeten. Hij snapt
niet waarom iedereen zich zo druk maakt
over de goudmijn. „Toen ik bij een kolen
mijn werkte, ging het om een drie keer
zo'n groot gebied. Mijnbouwkundig is dit
een simpel mijntje. Maar het zal allemaal
wel te maken hebben met het goud.
Het kantoor in Salas is de centrale regel-
kamer voor het veldwerk. In de bergen
rondom zijn een kleine 150 mensen, ver
deeld in ploegen, al drie jaar lang aan het
boren, meten en afgraven. Hele stukken
berg zijn weggevreten, er zijn nieuwe we
gen gekomen en overal op de hellingen
klinkt het geronk van zware motoren. De
monsters van de boringen gaan naar een
laboratorium, een lange prefab-loods
even buiten Begega, die met de modernste
apparatuur is ingericht. Daar zijn zo'n
dertig ingenieurs dagelijks bezig de sa
menstelling van de monsters te onderzoe
ken. Op schragen staan lange bakken
waarin de rollen aarde en rots met een
diameter van ongeveer tien centimeter
keurig liggen gerangschikt. Er is nauw
keurig aangegeven waar en hoe diep het
monster is gewonnen.
„Uit de onderzoeken weten we dat deze
w.-
In de bodem van de vallei van Begega zit volgens onderzoekers een complete goudschat
Luis Manuel Sanfiz is een van de laatste ambachtelijke goudzoekers in Asturië
foto's Henk van den Boom
Mijnwerkers van de Rio Narcea Gold Mines boren monsters om het goudgehalte te onderzoeken
concessie minstens zestig ton goud moet
opleveren", vertelt Lavandeira. Jaarlijks
hoopt de 'Narcea Mijn' drie tot vier ton
van het gele edelmetaal te produceren.
Voor elke vier gram goud moet een ton
rots worden gedolven en in een fabriek
worden fijngemalen „Daar is weinig ro
mantisch' aan", legt Lavandeira uit. Hij
beklaagt zich erover dat zelfs zijn familie
nog steeds niet begrijpt waar hij mee be
zig is. „Wanneer ik ze vertel dat we er vier
dagen over doen om één baar goud van 45
kilogram te maken, kijken ze me verbaasd
aan."
De nuchterheid van Lavandeira staat
haaks op die van de speculanten op de
beurs van Toronto, die na het bekend wor
den van de eerste resultaten van de borin
gen de aandelen van de Rio Narcea Gold
Mines met meer dan 300 procent omhoog
joegen. Het staat ook haaks op de dromen
van de bewoners in de valei van Begega,
voor wie 'goudzoeken' sinds de komst van
de Narcea Mines een totaal andere dimen-
José Antonio Fernandez en zijn vrouw
Etewina voor hun café in Boinas
sie heeft gekregen. Deze aanpak heeft
niets meer met geluk te maken, de factor
die bij hen altijd de belangrijkste rol
speelde bij het zoeken naar het goud.
In Navelgas zijn de laatste 'echte' goud
zoekers nog te vinden. Het plaatsje grenst
aan de Valei van Begega. Daar zijn nog
oude mijngangen waar de Romeinen het
goud uit hebben gehaald. Op de brug aan
de ingang van het dorp staat Luis Manuel
Sanfiz ons op te wachten. Laarzen aan en
gewapend met een schop, zeef en de platte
schaal, waar het goud mee wordt gewas
sen. Hij is een van de twaalf zoons van En
rique Sanfiz, die een paar jaar geleden op
85-jarige leeftijd overleed. De oude man
stond bekend als de beste goudzoeker van
Asturië. Zijn zoon praat met grote liefde
over hem Hij vertelt hoe zijn vader elke
dag tot aan zijn knieën in de rivier stond
met zijn schop en zijn schaal. „Een paar
uur voor zijn dood zei hij tegen me: 'Luis,
je moet nu gaan zoeken. Ik voel dat je bin
nenkort geluk zult hebben."
Luis (32), die een baantje heeft als manus
je-van-alles aan het lagere schooltje van
Navelgas, is net als zijn vader vrijwel elke
dag te vinden bij de rivier. Zondags gaat
hij er vaak met zijn vrouw en twee zoon
tjes op uit of met zijn broers Ismael en
Carlos
„Het is voor mij een soort hobby gewor
den, zoals vissers graag in de najuur zijn.
Maar stiekem, in mijn hart, hoop ik toch
dat ik op een dag die grote klomp goud
vind Hij vertelt over de legendarische
vrachtwagenchauffeur die veertig jaar
geleden na een uurtje graven het dorp in
kwam rennen met een brok goud van drie
kilo. „Toen steeg de goudkoorts hier tot
recordhoogte. Iedereen ging natuurlijk
aan het graven, maar geleidelijk aan werd
het weer minder. Toch blijft het goud spo
ken door de hoofden van de mensen."
Al pratend schept Luis modder en zand
uit de rivier en zeeft het. Daarna begint
het wassen in de platte schaal. Geconcen
treerd maakt hij met de schaal ovaalvor
mige bewegingen. Steeds laat hij er een
beetje water vanuit de rivier bij inlopen.
Door de draaiende beweging spoelen
zand en gruis weg, totdat er onderin de
schaal een vingerhoedje vol heel fijn spul
achterbil j ft. Hij wijst het aan met zijn vin
ger: „Oro!"
Met het blote oog is het nauwelijks te zien,
maar er schitteren inderdaad zeer kleine
deeltjes geel metaal tussen de zandkorrel
tjes. „Als ik een grote vondst zou doen,
dan kocht ik een stuk grond en ging het
ontginnen, zoals de Rio Narcea Gold Mi
nes het doet." Hij lacht en geeft toe: „As
turiërs denken altijd aan goud."
Romeinen
In de plaatselijke bibliotheek staan de
planken vol met strips en streekromans.
Maar dat is schijn die bedriegt, want van
uit de kelder weet de part-time bibliothe
caris in een mum van tijd een uitzonder
lijk groot aantal werken te voorschijn te
toveren over 'Het Goud Van Asturië'. Hij
stapelt een tafel vol en houdt ondertussen
een verhandeling over het goud en de
'Ayalga', de grote schat, die de Asturiërs
al generaties lang in de ban houdt. Hij
slaat een werk van de Romeinse schrijver
Gaius Plinius open, die in de eerste eeuw
na Christus al melding maakt van goud
winning in het noordwesten van Spanje.
Volgens deze schrijver hadden de Romei
nen op een bepaald moment 60.000 slaven
aan het werk om het goud te delven en
naar Rome te transporteren.
Latere berekeningen hebben aangetoond
dat er tijdens de Romeinse overheersing
ongeveer 230.000 kilo goud vanuit Astu
rië naar Rome is gebracht. Het was een
van de belangrijkste bronnen van inkom
sten van het Romeinse rijk. Nadat al het
goud met de toenmalige win-technieken
was gedolven, vertrokken de Romeinen,
maar onder de Asturiërs bleef het besef
dat er zich ergens onder die bodem nog
grote rijkdommen moesten bevinden. De
bibliothecaris toont de boeken die spre
ken over de 'Ayalga', de schat die in de As-
turische bodem verborgen zit.
'Ayalga', vertelt hij, is een erg vaag begrip
in Asturië. dat zijn oorsprong vindt in de
tijd van de Moren. „Het heeft ongetwij
feld met het goud in dit gebied te maken,
maar door de eeuwen heen heeft het een
bredere betekenis gekregen In de zin van
het 'grote geluk' dat je misschien wel in de
bodem kunt vinden. Bijgeloof speelt hier
in een grote rol." De bibliothecaris kan
zich nog goed herinneren dat mensen in
zijn dorp vroeger in hun tuinen naar de
schat aan het graven waren.
Attractie
Luis Sanfiz is graag bereid de gids te zijn
op zoek naar de oude Romeinse mijnen.
De VVV van Asturië heeft ooit eens bord
jes geplaatst, in een poging de goudwin
ning van de Romeinen tot toeristische at
tractie te maken, maar die zijn inmiddels
allemaal verdwenen. Door de dichte be
groeiing zijn de ingangen niet meer te vin
den. Via een steil en overgroeid bergpad
voert Luis ons naar de de mijn La Mora,
waarvan de ingang meer op een berenhol
lijkt.
Het is een lange, onderaardse gang die de
Romeinen langs de goudaders uithakten
Er heerst een groenig schemerlicht en het
vocht druipt van de zoldering. „Het is
vreemd", zegt Luis, „dat onze overheer
sers met het goud zijn gaan lopen. Wij As
turiërs hebben het er altijd laten zitten
Wij zijn dromers, lang niet zakelijk ge-
oeg." Hij loopt een stukje de mijn in, maar
plassen bruin water en het gebrek aan
licht houden hem tegen. „Ik heb urenlang
door deze gangen gezworven, maar eigen-
lijk is het niet verantwoord. Ze kunnen
onderlopen en instorten."
Historie
Si nds de Romei nen is er in Asturië van een
efficiënte goudwinning geen sprake meer.
Pas in het begin van de vorige eeuw nam
de belangstelling weer toe dankzij het
werk van de Duitser Wilhelm Schultz, die
het hele gebied geologisch in kaart
bracht. Hoewel iedereen wist dat in de
diepere ondergrond, waar de Romeinen
niet bij konden, nog veel goud moest zit
ten, duurde het tot 1985 voordat er geld
schieters bereid werden gevonden geld te
steken in een onderneming die de gok
aandurfde. Een Amerkaans-Engelse on
derneming kreeg de concessie van Carles
in de buurt van Salas en begon met de
winning.
Drie jaar geleden is die concessie overge
nomen door de Rio Narcea Gold Mines,
een Canadees-Amerikaans-Europees
consortium Bovendien kreeg de Narcea
Mines de concessie Salas in de aangren
zende regio. De beide concessies vergen
een investering van ruim 150 miljoen gul
den. Directeur Lavandeira is ervan over
tuigd dat de investering dubbel en dwars
zal worden terugverdiend. Dit najaar al
zal er met graven worden begonnen. Eind
volgend jaar zullen de eerste staven goud
de fabriek, die overigens nog moet wor
den gebouwd bij het dorpje El Valle, ver
laten.
Henk van den Boom
"IVTegerhollands was tot in deze eeuw de voertaal op de voor-
1N malige Deense Maagdeneilanden in de Caribische zee.
Twee Nederlandse taalwetenschappers hebben duizenden
teksten in deze onlangs uitgestorven taal van de ondergang ge
red.
Een fragment uit een echtelijke ruzie in het Negerhollands tus
sen echtelieden die hun zaak voorleggen aan de geloofsge
meenschap: 'Mi no weet, wagoed mi sal doe mee em. Da no an
der dag era sal bring water voor wasch mi voet? Em no a doe die,
em a ha goe asserant mond. Mi no daerf praat een woord na em,
em vlieg eenrees op.De vertaling luidt: 'Ik weet niet wat ik met
haar zal doen. Was het niet de vorige dag dat ze me water zou
brengen om mijn voeten te wassen9 Ze deed het niet, ze had een
brutale bek. Ik durf geen woord tegen haar te zeggen, ze vliegt
meteen op.'
De taal waar het hier om gaat werd lange tijd gesproken op de
Maagdeneilanden, gelegen ten oosten van Puerto Rico. Op het
eerste gezicht vreemd, want deze eilanden (St. Thomas. St.
John, St. Croix en nog enkele kleinere) zijn nooit Nederlands
bezit geweest. Ze kwamen begin achttiende eeuw in Deense
handen en zijn tegenwoordig deels Amerikaans, deels Brits. Dc
reden dat zich op de Maagdeneilanden of Virgin Islands toch
een 'Creools-Hollandse' taal kon ontwikkelen, had te maken
met het feit dat de daar in groten getale aangevoerde West-
Afrikaanse slaven in aanraking kwamen met plantagehouders
van Nederlandse afkomst.
Omdat de Denen met geen stok naar hun tropische vestiging
ver van huis waren te krijgen, werden de Hollanders (die al er
varing hadden in Suriname en op de Antillen) er met open ar
men ontvangen. Ze waren er zelfs al snel in de meerderheid. De
slaven op de Maagdeneilanden, afkomstig van verschillende
stammen, deelden geen gemeenschappelijke taal en noodge
dwongen ontwikkelden zij daarom een nieuwe taal De uit
valsbasis daarvoor werd het Nederlands, hoewel er ook Deense
en Duitse invloeden zijn te bespeuren.
„Eeuwenlang hebben wetenschappers met veel dédain op Cre
oolse talen neergekeken. Het zouden verbasteringen zijn van
Europese talen, een lelijk ratjetoe dat het aanzien niet waard
is", vertelt de Amsterdamse taalwetenschapper Cefas van Ros-
sem. Dat is inmiddels wel anders. Samen met zijn collega Hein
van der Voort legde Van Rossem duizenden teksten in het Ne
gerhollands vast. Het monnikenwerk resulteerde in het boek
'Die Creool taal. 250 years of Negerhollands texts', dat een
kleine selectie bevat
Creolistiek is een belangrijk departement binnen het Instituut
Algemene Taalwetenschap van de Universiteit van Amster
dam Taalwetenschappers willen namelijk graag de oorsprong
van taal zoeken en weten hoe een taal ontstaat. En wat is dan
een geschikter onderzoeksobject dan de relatief jonge Creoolse
talen? Daarvan is immers vrij precies aan te geven wanneer ze
zijn ontstaan en hoe ze zich hebben ontwikkeld
Van Rossum „Creoolse talen zijn geen roerpotjes. De laatste
spreekster van het Negerhollands, miss Alice Stevens die in
1987 overleed, beheerste ook het Engels perfect. Voor het Ne
gerhollands gebruikte ze een ander klanksysteem en ze had.
zoals iedere taalgebruiker, hele eigen regels van correctheid."
Het Negerhollands is in de twintigste eeuw langzaam uitge
storven In 1917 werden de Maagdeneilanden Amerikaans en
nu is Engels er de voertaal. Dat het Negerhollands zich nog
goed laat onderzoeken is grotendeels te danken aan de zen
dingsactiviteiten van de Moravische Broedergemeente, ofwel
de Hernhutters, die ongeveer tegelijkertijd met de Denen naar
de Maagdeneilanden kwamen.
„Zij legden zich erop toe de lokale bevolking niet alleen te be
keren tot het protestantse geloof, maar ook te leren lezen en
schrijven in hun eigen taal zodat ze de bijbel zelf ter hand kon
den nemen. Verder hielden deze zendelingen zich bezig met het
vertalen van de bijbel in lokale talen Daartoe moesten ze de
taal goed leren beheersen. Opgedane kennis werd vastgelegd in
woordenboeken en grammatica. Een andere buitengewone ei
genschap van de Hernhutters was dat ze meestere waren in het
archiveren, elk kattebelletje werd bewaard, netjes opgeborgen
en uiteindelijk naar het archief in Hernhut. Duitsland, ge
bracht."
Er lag genoeg materiaal in de verschillende archieven maar
haast was geboden. Documenten die de onderzoekers aantrof
fen vielen van narigheid bijna uitelkaar Insecten, vocht en
droogte hadden gedurende de jaren in de tropen stevig huisge
houden. Zo werd het werk van beide onderzoekers een red
dingsactie
Mireille Beentjes