Brieven van
een geducht
verbrander
Portugees in Nederland Nederlander in Portugal
PZC
M. Nijhoff aan
A. H. Nijhoff
kunst cultuur
16
bakker
letterkundige kroniek
Troostend plukte ik
me een acanthusblad
VRIJDAG 3 MEI 1996
In Brieven aan mijn vrouw vindt men 107 korte en lange
berichten van de dichter M. Nijhoff (1894-1953) aan zijn
echtgenote A. H. Nijhoff (1897-1971), onder meer bekend door
de roman Twee meisjes en ik. Persoonlijke geschriften van
Nijhoff zijn zeldzaam. Daarom is deze door Andreas
Oosthoek verzorgde uitgave een literair-historisch
document van de eerste orde.
Een ding is zeker: M. Nijhoff zou
hoogst ongelukkig geweest
zijn met de uitgave van Brieven
aan mijn vrouw. Hij heeft zijn ui
terste best gedaan helemaal ach
ter zijn gedichten te verdwijnen,
maai- Andreas Oosthoek is even
vastbesloten de persoon achter de
poëzie tevoorschijn te halen. Niet
alleen gaf hij deze zeer persoonlij
ke correspondentie uit, maar ook
werkt hij aan een biografie. Nijhoff,
zo schrijft Oosthoek, 'hield er van
zijn sporen te wissen. Hij had een
hekel aan rondslingerende parti-
eularia en was een geducht ver
brander.' Aan hem gerichte brie
ven bestaan er daarom maar wei
nig meer. Ook door hem verzonden
post is schaars. Dat zijn echtge
note A. H. Nijhoff een deel van de
brieven bewaarde, druiste kenne
lijk 'tegen de strikte regels van de
afzender' in.
Ook 'Faan', de zoon die uit hun hu
welijk werd geboren, was aller
minst zuinig op de documenten.
Oosthoek noteert met spijt: 'Bij de
instelling voor archiefvernietiging
in Lausanne bleek niets meer te
redden.' Even treurig moet hij con
stateren dat een deel van de nala
tenschap. en wel 'het deel waarin
zich nog brieven van A. H. Nijhoff
en M. Nijhoff uit de periode 1916-
1920 kunnen bevinden', voor hem
en andere onderzoekers gesloten
bleef. Desondanks wist hij honder
denzeven brieven bij elkaar te
brengen. Die laten een van Neder
lands meest geliefde dichters van
een heel andere kant zien. De oud
ste brief werd in juni 1920 geschre-
stimmerman Goedbloed heeft een
aantal door haar ontworpen mo
dernistische houtbouwsels ge
maakt. Dat sprak tot Nijhoffs ver
beelding. Hij schreef op 15 april
1940: 'Ik moet altijd lachen als ik
lees dat de brave Goedbloed ab
stracte kunst-constructies ver
vaardigt, en dat hij dat in de per
fectie doet.'
Huwelijk
Dit brievenboek geeft een mooi
beeld van een van de merkwaar
digste huwelijken aller tijden. Op
papier ziet de toestand er redelijk
normaal uit: op 16 mei 1916 traden
ze in het huwelijk en op 21 maart
1950 volgde de scheiding. Maar in
de praktijk heeft hun echtverbin
tenis geen vierendertig jaar, doch
slechts drie maanden geduurd. Al
in augustus 1916 vertrok Netty
naar het buitenland om de 'ver
scherpte onaangenaamheden' te
ontlopen. Het lijkt er een beetje op
dat wanneer de een in Nederland
woonde de ander in Frankrijk ver
bleef, en dat wanneer de een in
Frankrijk was de ander zich in Ne
derland bevond. Nijhoff was hete
roseksueel, zijn vrouw homoseksu
eel. Tijdens hun huwelijk hebben
zij blijkbaar allebei vele vriendin
nen gehad. In de correspondentie
werd daar openlijk over gespro
ken. Marlow Moss - door Nijhoff
'de Bird' genoemd-werd zo te zien
door hem als een familielid tege-
moetgetreden.
De brieven maken niet alleen dui
delijk dat er een grote afstand tus
sen Martinus en Netty bestond. Er
ven, de laatste brief dateert van de
cember 1950. Antwoorden ontbre
ken, er zitten grote hiaten in de col
lectie. Maar dat neemt allemaal
niet weg dat we door de inspannin
gen van Oosthoek over een uniek
ego-document kunnen beschik
ken.
Toelichtingen
Hij schreef een korte introductie
en een summiere verantwoording.
Hij voorzag het boek van een han
dig register en van aardige foto's.
Het nuttigst zijn echter de noten
die hij schreef. Zonder zijn toelich
tingen zou Nijhoff toch nog een ge
sloten boek zijn gebleven. Dat met
'Jany' A. Roland Holst wordt be
doeld, weten de meeste literatuur
liefhebbers wel. Dat hij met 'Jobs'
naar- J. W. F. Werumeus Buning
verwijst, is al minder vanzelfspre
kend. Maar dat J. C. Bloem in 1920
wegens '(een poging tot) seksuele
omgang met minderjarigen van
hetzelfde geslacht' veroordeeld
werd, wist haast niemand. Die in
formatie staat hier terloops, in heel
kleine lettertjes, op pagina 72.
Maar dit nieuws zou in de letter
kundige wereld wel eens als een
bom kunnen inslaan.
De bezorger vertelt ons trouwens
ook alles wat we moeten weten
over Boer Vos, over Goedbloed, en
over vrouw Zachariasse. Dat zijn
mensen uit Biggekerke, het dorp
op Walcheren waar Nijhoff een
(nog steeds bestaande) villa liet
bouwen. Zijn vrouw heeft er samen
met haar vriendin, de kunstenares
Marlow Moss gewoond. De dorp-
blijkt wel degelijk ook sprake van
liefde te zijn geweest. In een brief
uit 1920 schrijft hij: 'Lieveling, het
is nu bijna 5 jaar geleden, dat we
den Pije gingen maken. En dit is
weer een brief van liefde voor je.'
Pije was een bijnaam voor hun
kind, dat ook het kind van de reke
ning lijkt te zijn geweest. Bijna
men zijn toch talrijk in deze bun
del. 'Lieve beesje' begint Nijhoff
zijn brieven soms. En hij onderte
kent met 'Jobtimbompitoutje'. In
deze correspondentie gaat het
over het literaire leven en over het
dagelijkse bestaan, over heel ver
heven dingen en over geld. Interes
sant zijn de brieven die Nijhoff in
1922 vanuit Parijs stuurt. Op een
dag verschijnt niemand minder
dan André Gide op zijn hotelka
mer. Ook bezoekt hij het atelier
van de 'jonge beeldhouwer Zad-
kine'.
Kapitein
Boeiend zijn verder de brieven die
Nijhoff schrijft wanneer hij is ge
mobiliseerd. 'Dat er gevaar be
staat voor een Duitsche inval uit
het Westen, is bekend', eindigt hij
een brief van 3 mei 1940. De volgen
de brief is geschreven vanuit het
Diaconessenhuis in Utrecht, want
kapitein Nijhoff was gewond ge
raakt. Hij 'bleef met grote kalmte
het gevecht leiden', meldde een
ooggetuige. Later in 1940 schrijft
hij heel openhartig aan zijn vrouw:
'Onze diepste band. mijns inziens,
is niet het huwelijk, maai' de onge
schreven meesterwerken.' Maar in
feite was hun huwelijk uitsluitend
A. H. Nijhoff.
'een door onze familie afgedwon
gen vorm van Faan's aardsch be
staan.'
In 1948 zegt Nijhoff te willen schei
den: 'Ik heb de behoefte om nog
iets met mijn leven te wagen.' Hij
wilde namelijk hertrouwen met
Georgette Hagedoorn. Netty
stuurde hem een lange brief, 'die
mij het hart verscheurde.' Toch
worden de plannen doorgezet,
waarmee een einde komt aan deze
ongebruikelijke scènes uit een hu
welijk. Na Brieven aan mijn vrouw
is Nijhoff niet alleen meer de man
van 'Ik droeg nog kleine kleren' en
'Ik ging naar Bommel om de brug
te zien'. Dat mag in strijd met zijn
foto's Stephen Storm
principes wezen, iedere Nijhoff-
liefhebber zal erg blij met deze uit
gave zijn.
Hans Warren
M. Nijhoff: Brieven aan mijn vrouw -
Samengesteld en ingeleid door Andreas
Oosthoek - 264 pag. met 16 pag. foto's -
Bert Bakker Amsterdam, 39,90; bin
nenkort in de boekhandel.
In mijn tijd stond J. H. van
Dale nog op de wallen. In het
speelkwartier knikkerden we
aan zijn voet, plukten er klap
bessen en klommen op zijn gro
te zware hoofd. Veel tijd kostte
de openbare lagere school A te
Sluis, waar hij 'bovenmeester'
was, J. H. van Dale kennelijk
niet. In ieder geval legde hij er
de grondvesten voor het Groot
Woordenboek der Nederlandse
Taal, al was het toen nog niet
zo dik als nu en het 'de Dikke
van Dale' heet. En of het al niet
erg genoeg is dat ze in Sluis
Van Dale's hoofd goud hebben
geverfd en hij afzakte tot de
Kaai, waar zijn monument
voortaan tussen ffites-tenten
en briefkaartenmolens te vin
den is, had ik evenmin gehoopt
nog eens in aanvaring te zullen
komen met Van Dale's taal
kundige nazaten, de goeroes
van het Nederlandse Woord.
Dat kwam omdat ik als leerling
van diezelfde school in Sluis
niet had willen achterblijven
en in navolging van dat later zo
gouden hoofd - op mijn beurt
een boek schreef, een reisboek
over de Provence dat minstens
even dik zou zijn als de dikste
Van Dale. Het verscheen vorig
jaar bij de Arbeiderspers en
werd door een aantal verstan
dige reizigers naar de Provence
dan ook op hun vakantie mee
genomen. Zoals in zulke geval
len wel meer voorkomt, maak
ten sommigen opmerkingen
over hetgeen ik geschreven
had. Een opmerking evenwel
die ik het laatst had verwacht
betrof mijn vertaling van 'a-
canthus', een plant waarvan
het bladmotief, veelal op Ro
maanse kerken, in de Provence
steeds terugkeert.
Brain-wave
De acanthus is een plant waar
van de diepgetande bladeren
opvallen door hun sierlijkheid.
Toen de atheense beeldhouwer
en schilder Callimachus tussen
425 en 400 voor Christus temid
den van die krullerige bladeren
een mand zag staan - zo gaat
het verhaal - die afgedekt was
met een tegel, kreeg hij een
brain-wave en gebruikte hij dit
motief voor een nieuw-model
kapiteel, later het Corinthische
kapiteel genoemd. Zelden had
een logo zo'n succes. Het ging
door heel Griekenland, de Ro
meinen namen het over en we
vinden het in de Romaanse ar
chitectuur weer ruimschoots
terug. Ook de flamboyante go
tiek is nog vol acanthus-blad,
tot ontwerpers er in de vorige
eeuw gietijzeren lantarenpalen
een plantaardig aanschijn mee
gaven.
In mijn reisboek had ik, om ie
der denkbaar probleem al bij
voorbaat uit de weg te ruimen,
voor de acanthus een Neder
landse vertaling gezocht. Het
hoeft geen betoog dat ik daar
toe mijn toevlucht tot de Dikke
van Dale nam. In de elfde druk
vond ik: 'doornachtige plant,
met name de zachte acanthus
(bereklauw) waarvan de grote,
sierlijk krullende bladeren veel
als versieringsmotief gebruikt
werden, oorspronkelijk in de
kapitelen van Corinthische
zuilen'. In Van Dale's 'Groot
Woordenboek Frans-Neder
lands' bovendien vinden we on
der het trefwoord 'acanthe': 'a-
canthus bereklauw'.
Deze wijsheid voegde ik in mijn
reisboek aan de acanthus ver
klarend toe. Hierover echter
viel een beter ingelichte leze
res. „Acanthus is geen be
reklauw". zo meldde ze triom
fantelijk.
Geen vertaling
Moeizame exploraties volgden,
over de uitkomst waarvan ten
slotte niet meer te twisten viel.
De lezeres had gelijk: van het
woord acanthus bestaat geen
Nederlandse vertaling, waar
schijnlijk omdat de plant in on
ze noordelijke streken niet
thuis hoort. De gebruikelijke
Latijnse benaming is 'acan
thus mollis' of - in een variant -
'acanthus spinosus'. De plant
wordt tot 90 centimeter hoog
en bloeit violet of wit in juli en
augustus.
De Latijnse naam van de be
reklauw daarentegen luidt 'he-
racleum spondylium'. Hij
komt, en dat is van essentieel
belang voor ons betoog, in het
zuiden van Europa - in Grie
kenland, het oude Rome en in
de Provence - niet voor. Onze
bereklauw is ook grover van
blad en hij wordt aanzienlijk
hoger dan de acanthus, soms
wel tot 1.80 meter hoog. Van
verwarring tussen beide plan
ten mag, bij nader inzien, dan
ook geen sprake zijn. Ook in de
'Flora' van Heimans, Heinsius
en Thysse, die bij schoolkinde
ren even beroemd is als de Van
Dale dik, wordt - in de 21ste
druk bijvoorbeeld - voor die
vergissing gewaarschuwd: 'a-
canthus wordt vaak bereklauw
genoemd' zo staat er en dan:
'niet te verwarren met de echte
bereklauw, de heracleum spon
dylium'.
Onwaarheid
Na deze ervaringen te hebben
opgedaan schreef ik de erfge
namen van mijn Sluisse aarts
vader en kreeg een brief terug
van dr. P. Bogaards, 'Hoofd
redactie Frans Van Dale woor
denboeken'. Tot mijn schrik
begon de brief met een onwaar
heid: 'Voor de goede orde wijs
ik u erop dat in ons woorden
boek onderscheid is gemaakt
tussen acanthe als plant en als
versieringsmotief. Toch staat
er in zijn woordenboek onder
het cijfertje 1: 'acanthe
(plantk.), acanthus be
reklauw' en dan wordt pas on
der 2 de 'acanthe' ten over
vloede als 'versieringsmotief
vertaald. Toch vermoedde dr.
Bogaards onweer aan de hori
zon toen hij doorging: 'Wat het
eerste betreft' - hij bedoelt het
woord acanthe - 'is reeds beslo
ten voor alle planten uit te
gaan van de Latijnse bena
ming. Dit om problemen als
door u geschetst zoveel moge
lijk te voorkomen'. Na deze ver
rassende mededeling hield Bo
gaards vol: 'Wat betreft de ver
taling in bouwkundige of
kunsthistorische zin, meen ik
dat de gegeven termen ade
quaat zijn', waarna hij nog
raadselachtiger werd in deze
onvergetelijke slotzin: 'Overi
gens ben ik het met u eens dat
bereklauw niet - althans niet in
directe zin - tot voorbeeld voor
de versieringen van Romaanse
kerken kan hebben gediend.
Dit geldt echter in nog hogere
mate voor olifanten, leeuwen,
eenhoorns en andere dieren die
toch met enige regelmaat voor
komen op Romaanse kapite
len'.
Wordt de oude Van Dale door
zijn corpulentie gehinderd? En
in welke druk zal 'voortaan
voor alle planten worden uitge
gaan van de Latijnse bena
ming'? Troostend plukte ik me
een acanthusblad, wandelde
als corintische zuil naar het
dorp en kocht er een 'pain au
chocolat'. Dat kan in de Pro
vence, dat land van 'olifanten,
leeuwen, eenhoorns en andere
dieren'. En wat met acanthus
kan en nooit met bereklauw: ik
voelde me als God in Frank
rijk.
Rudolph Bakker
Vanaf 15 mei 1994 - de dag van zijn
vierenzestigste verjaardag - tot en met 15
mei 1995 - de dag van zijn vijfenzestigste
verjaardag - hield J. Rentes de Carvalho een
dagboek bij. Hij deed dat zo trouw dat zijn nu
uitgegeven journaal Tussenjaar bijna
driehonderdvijftig bladzijden telt. Het boek
werd uit het Portugees vertaald door Harrie
hemmens. Want Nederlands is weliswaar voor
de auteur 'de taal die ik het meest spreek' en
Engels 'de taal waarin ik het meest lees', zijn
moedertaal blijft voor hem 'de taal waarin ik
denk en schrijf.'
Er is een notitie waarin hij vertelt dat
hij het Nederlandse staatsburger
schap aanvraagt. Maar hij onthult ook dat
hij in het Portugese dorp, waar zijn moe
der nog woont, begraven wil worden. En
eigenlijk krijg je uit dit dagboek de indruk
dat hij alleen in Portugal helemaal leeft.
De Nederlandse aantekeningen zijn erg
vlak. Zodra hij voet op Portugese bodem
zet.lijkt hij wat levendiger te gaan schrij
ven. Hij gaat héél dikwijls naar zijn land
van herkomst. 'Als ik goed geteld heb, is
dit de honderdtwintigste keer dat ik Ne-
derland-Portugal doe', noteert hij in mei
1994. Een jaar later is de score nog verder
opgelopen.
Rentes de Carvalho is de auteur van
mooie verhalen en romans, van boeiende
beschouwingen over Nederland en Portu
gal. Als dagboekschrijver stelt hij echter
teleur. Er valt in dit dikke werk geen on
vertogen woord, niet één verborgen ge
dachte wordt aan het licht gebracht, en
bedgeheimen lijkt de man al helemaal
niet te hebben. In de eerste notitie ver
klaart hij 'nog geen helder beeld' te heb
ben van hoe dit geschrift zich gaat ontwik
kelen. Maar, zo heet het, 'ik weet wel dat
het geen minutieus opgetekende intieme
ontboezemingen zullen worden.' Zijn ge
voelens houdt hij welbewust voor zich:
'om esthetische redenen, uit voorzorg',
maar ook omdat hij als jongeman een heel
vernederende ervaring had toen zijn va
der zijn hoogst persoonlijke journaal in
handen kreeg.
Losse draden
Zo'n weifelende houding wreekt zich. Een
en ander leidt tot losse draden, problemen
die in de lucht blijven hangen, onbeant
woorde vragen. Er is een aantekening over
een korte ontmoeting met Gerrit Komrij:
'Over wat werkelijk telde, de redenen bij
voorbeeld die ertoe hebben geleid dat on
ze vriendschap omsloeg in beleefde af
standelijkheid, geen woord.' Ook in dit
dagboek staat er geen woord over die re
denen. Dat is misschien heel keurig van
Rentes de Carvalho.voor zijn boek is het
fataal.
Wat mogen we wel weten? Hoe hij werkt
met zijn computer en wat hij in restau
rants te eten krijgt. We kijken toe als hij
het formulier voor de AOW invult en wan
neer hij de beerput leegt. Maar wie litera
tuur schrijft - of het om een gedicht, een
verhaal of een dagboek gaat, maakt niets
uit - moet zich niet een beetje, maar hele
maal geven. En daar past de auteur van
dit journaal voor. De inhoud van zijn boek
is daarom ongeveer even saai als de titel.
Tussenjaar is een weinig interessant tus
sendoortje van een interessante schrijver.
H. W.
J Rentes de Carvalho: Tussenjaar. Dagboek
mei 1994 tot mei 1995 - vertaald door Harrie
Lemmens - 336 pag. 39,90 - De Arbeiderspers
Amsterdam-Antioerpen
Ruim tien jaar woont Gerrit Komrij
(52) nu in Portugal. De columns die
hij aan zijn tweede vaderland wijdde zijn
bijeengebracht in Een zakenlunch in Sin-
tra en andere Portugese verhalen. Ook al
schrijft hij dan over zijn nieuwe leven, in
het boek lijkt dikwijls de 'ouderwetse'
Komrij aan het woord. Veel van de artike
len zijn even hilarisch als de boekbespre
kingen uit Daar is het gat van de deur
(1974). De kunst van de overdrijving blijkt
hij nog net zo goed te beheersen als in de
bundel televisiekritieken Horen. Zien en
Zwijgen (1977). Zeker, Een zakenlunch be
vat onder meer ook een gevoelig verhaal
over Komrij's katten en een bevlogen be
spiegeling over de fado ('een heimwee
waardoor je je heel even ergens thuis
voelt.'). Maar in de stukken vallen de den
derende uitspraken toch meer op dan de
subtiele wendingen. Hij bereikt liever een
krachtig lacheffect dan dat hij een ge
nuanceerde mening geeft.
Wanneer hij het over een groot huis heeft-
.dan hoort daar meteen 'een stuk grond
met een eigen spoorwegnet' bij. En 'een
zakenlunch in Portugal is een iedere dag
terugkerend diner van vijf gangen dat aan
een ongeveer identiek diner, van zeven tot
elf, voorafgaat.' Die twee voorbeelden zijn
meteen al op de eerste bladzijde van het
boek te vinden. De overige pagina's zijn
goed voor tientallen zwaar aangezette en
zeer uitdagende beweringen. Nog altijd
betoont Komrij zich de meester van de
verpletterende afkeuring. In Amsterdam,
zo lijkt het volgens hem, zitten 'de ver
standige mensen in Artis en de apen op
het stadhuis.' Wanneer een zakenman in
kunst geïnteresseerd blijkt, merkt hij op:
't Is of een aap armagnac verkiest boven
klappermelk rechtstreeks uit de dop.' De
Zwitserse Alpen omschrijft hij als 'Die
nachtmerrieachtige aaneenschakeling
van knaleffecten.' En hij tekent ook voor
dit aforisme: 'Wat niet in een archiefkast
kan, kan niet in een ambtenarenhoofd.'
Maar dit boek staat dus vooral in het te
ken van Portugal. Hij is verliefd op het
land, 'maar niet blind verliefd', schrijft hij
op een van de laatste bladzijden. De lezer
had dat allang door. Komrij heeft wel heel
veel aanmerkingen op het land waarheen
hij uitweek. Hij hekelt de bureaucratie en
de botte telefoonmanieren. Afspraken
worden niet nagekomen, terwijl hij wel on
middellijk aan zijn verplichtingen moet
voldoen. Iemand die voor hem een pomp
moet repareren laat hem anderhalf jaar
wachten. Maar als de reparatie klaar is,
krijgt de klant al na een week een brief van
een advocaat over de nog niet betaalde re
kening. Komrij's columns klinken niet
geërgerd, maar hij verbaast zich uitbun
dig over de Portugese merkwaardighe
den.
Hij heeft er een opgewekt boek over ge
schreven. Een boek waarin men alles kan
lezen over zijn afscheid van Amsterdam
en zijn genegenheid voor Lissabon, over
het Witte Huis dat hij bewoont- en het
hondje Ambrosia. De kracht van deze
stukken is dat het lijkt of hij je persoonlijk
zijn dorp en zijn zwembad laat zien. Het is
of je even te gast mag zijn bij senhor Ger
rit. die zich op zijn beurt na al die tijd nog
steeds een gast voelt in Portugal. Zijn con
clusie is dat men 'een toerist blijft. Niet
veertien dagen per jaar ontworteld, maar
het hele jaar door.'
Gerrit Komrij: Een zakenlunch in Sintra en an
dere Portugese verhalen -148 pag. 29,90 - De
Arbeiderspers, Amsterdam-Antioerpen.