Het is een slecht land waar het nooit waait PZC De landbouw vloeit door aderen van de Janses reportage 25 GENERATIES ZATERDAG 9 MAART 1996 anneer opa Janse over de Muidenweg rijdt, langs de oevers van het Veerse Meer, bekruipt hem altijd weer een gevoel van tevredenheid. Daar links in de polder, die boerderij waarvan het dak net boven de oude dijk uitpiekt, dat is het spulletje van zijn oudste zoon Henk. En even verderop, voorbij de bocht, het witte huis met het puntdak, dat is het bedrijf van zijn jongste, van Maarten. „Als ik zie hoe het er allemaal bij ligt, denk ik: „Wij kunnen happy zijn." De oude Huib (officieel: Hubrecht) kocht de grond aan het eind van de jaren zestig. Slikken waren het toen nog. En schorren. Tot ver buiten het dorp werd veelbetekend naar het voorhoofd gewezen. Daar zou toch nóóit iets groeien; was Huib Janse niet goed meer bij zinnen? Dat was-ie wel. Wat destijds vrijwel niemand voor mogelijk hield, lukte hem. Huib Janse bouwde op de schorren en slikken, even buiten Wolphaartsdijk, een mooi bedrijf op, dat nu aan zijn beide zoons behoort. Zoon Maarten en kleinzoon Hubrecht vertellen het verhaal nog altijd op een toon waaruit trots spreekt. Want het zegt veel - zo niet alles - over hoe opa Huib in elkaar steekt: ondernemend èn eigenzinnig. „Hij stapte overal op af, is voor niemand bang." Drie generaties uit een familie waarvan de wortels tot diep in de klei steken. Grootvader Huib Janse (81 jaar, ex-boer), zoon Maarten (49 jaar, boer) en kleinzoon Hubrecht (22 jaar, student agrarische economie) over zichzelf en over elkaar; „De landbouw zit in onze aderen." Over toen, nu èn straks. Opa Huib: „Ik zou het heel erg vinden als geen van mijn kleinkinderen het bedrijf later wil overnemen. Maar ik zou het wèl kunnen begrijpen." Zoon Maarten: „Ik zeg wel eens: als je geen opvolger hebt, is het makkelijk. Je verkoopt de hele boel en je bent overal vanaf." Kleinzoon Hubrecht: „Als mijn vader de boerderij zou verkopen zonder met mij te overleggen, ziet-ie me nooit meer terug." e Janses behoorden niet tot de Tps\ grote boeren van het dorp. Dat waren de Koemannen. Koert, Klompe, De Jager. Blok. Mol. Opa Janse praat nu over de ja ren '20-'30. Vier kinderep telde het gezin: Huib. Krijn. Zus en Koos. Ze werden zuinig opgekweekt, maar naar de maatstaven van toen hadden ze het rede lijk goed. Z'n zusters zouden met stedelin gen trouwen. Broer Krijn trok met een dorsmachine Brabant in. Het bedrijf in de Westerlandpolder omvatte zo'n dertig hectare. Niet gering voor die tijd. 'maar voor Wolphaartsdijk toch aan de kleine kant'. Als opa Janse het gezin waarin hij opge roeide vergelijkt l 'een verschil van zwart en wit') met dat van Maarten; daar zijn ze helemaal bezeten van het schaatsen - je denkt toch zeker niet. dat hij daar tijd voor had? Gewerkt moest er worden. En al heel vroeg. Varkenshoeder. En koeien- wachter; moest-ie met de rundertjes naar het bietenland. waar hij van zaadpeeén een hok bouwde om een beetje beschut te zitten. Maar jaloers op de huidige genera tie? Geen sprake van. „Ach. elke tijd heeft zijn bekoring. Ik zeg wel eens: arme kinde ren, het is geen genieten meer wat ze doen. Al die gebroken huwelijken en al die ver leidingen van tegenwoordig. Soms denk ik. dat ik het in mijn jeugd leuker heb ge had. Wij reden 's morgens op de fiets naar Rilland. Nu pakken ze voor het kleinste stapje de auto." Wanneer opa Janse door z'n geheugen bla dert. vindt hij veel dierbare jeugdherinne ringen terug. Die liggen vooral op de slik ken en de schorren, waar eb en vloed nog met elkaar speelden. „Als we vrij hadden, zat ik daar altijd. Kattenkwaad uithalen, krabben vangen, kreekje springen, zee kraal en lamsoren snijden. En scheepjes kijken, hè? Er lagen daar in die jaren veel mosselboeren. Prachtig vond ik dat. Het water trok me. Tijdens het tekenkwartier tje op school; andere kinderen tekenden een paard of een koetje. Bij mij was het altijd een bootje, de Clinge 5 Deson danks een toekomst gezocht op het land in plaats van op het water? Huib Janse glimlacht flauwtjes. Zó'n vraag wenst-ie niet echt serieus te nemen. Zijn wortels hggen toch in de klei? Zo eenvoudig is het. Grootvader Huib Janse, kleinzoon Hubrecht en zoon Maarten (vlnr). foto Ruden Riemens ele jaren later, kort nadat hij het ouderlijk bedrijf had overgeno men, kocht-ie het slikken- en schorrenland waarop hij een deel van z'n jongensjaren had doorgebracht. Omdat hij daar uitbreidingsmogelijkheden zag. Maar misschien nog wel méér. omdat hij het niet zou kunnen verdragen dat anderen bezit zouden nemen van de grond die wei nig vruchtbaar was. maar voor hem een rijkdom aan jeugdherinneringen bevatte. „Nostalgie, ja, dat was het vooral." Zoon Maarten: „Ik weet nóg. dat ik tegen mijn vader zei: dat kan helemaal niet, hoe moetje dat nou versieren? Het bedrijf was al overgefinancierd. alle spaarpotten wa ren al een keer omgekeerd. Iedereen ver klaarde hem voor gek: 13 hectare water, 13 hectare slik. 13 hectare schorren - wat moest-ie ermee? Het was gewoon woest gebied. D'r was niks van te kammen - er liepen wat schapen, maar ik denk dat je daar weinig truien van had." Maar zoals het altijd ging, ging het ook toen. Heeft de oude Janse zich eenmaal iets in het hoofd geprent, zijn er slechts weinigen die er in slagen hem op andere gedachten te brengen. Maarten: „De eer ste jaren hebben we echt niets van die grond gehad. Je zaaide 20 hectare gerst, dat kwam leuk boven, dan ging het zonne tje er overheen en had je niets meer. was alles weer weg. Het heeft jaaren geduurd, voordat we tegen elkaar konden zeggen: hè. he. nu merken we eindelijk dat we er wat land bijhebben. Het was destijds een vreselijke gok. Maar mijn vader is zo'n man die er vanuit gaat: als je ergens in ge looft. als je iets werkelijk wilt. kun je het Niet zeuren, doen. Zó werd Maarten ook opgevoed. „Als klein ventje al: uit school meteen de schuur of werkplaats in - hel pen met reparaties van machines, alles schoonmaken. Ik was altijd aan het sjou wen. Het bedrijf stond voorop. Alles moest daar te allen tijde voor wijken. Ik geloof dat mijn vader éen keer met me mee is ge weest naar het voetballen. Niet dat ik daar last van heb gehad. hoor. We zijn er vroeg zelfstandig door geworden. Wanneer er op school iets opdeed, zeiden m'n vader en moeder niet: dat zullen wij wel even voor jullie oplossen. Nee. dat deden we zelf. En in principe proberen we dat onze eigen kinderen ook bij te brengen innen het gezin heerste voortdu rend een zekere spanning. Maar ten: „Altijd de angst van: hoe zal chet dit jaar gaan. zullen er wel voldoende inkomsten zijn? Mijn moeder was daar ook erg mee bezig. Er waren tijden dat zij de hand op de knip deed, hè? Maar daar leefde je ge woon mee. Je wist, datje op dat soort mo menten niet moest komen voor een paar nieuwe voetbalschoenen." „D'r werd niet bekrompen geleefd. Het was altijd gezellig. Veel volk over de vloer, er was altijd wel iemand. Kaarten. En bil jarten. M'n ouders waren een van de eer sten in Zeeland die een diepvrieskist had den. Ik zie m'n vader nóg op Koninginne dag met de tractor naar Lewedorp rijden om die kist op te halen: kolenhok ge sloopt, muurtjes witgeschilderd en de diepvries d'r in." Maarten had met zijn moeder een hech tere band dan met zijn met zijn vader. „Zij kon luisteren, bij haar kwam je echt tot rust. Met mijn moeder kon ik praten, met m'n vader veel minder. Die was anders, was altijd aan het werk. Hij is een beetje baas ook. die overal boven wil staan en nogal 's flink uit de hoek kan komen. Do minant. ja. Maar echte ruzies? Nooit. Va der was ook een ontzettende levensgenie ter. Als er ergens een vlindertje fladderde, was-ie erbij. Of wanneer hij terugkwam van het dorsen en het was dansen bij Osse- waarde - dan ging-ie daar met z'n zwarte smoel en z'n smoutklauwen naar binnen. Een echt gezelligheidsdier. Maar hij kón kwaad zijn. Het Onze Vader heb ik van hem uit m'n kop moeten leren. Dat wilde ik niet en kon ik ook niet. Maar ik moest en ik zou." pa Janse. luchtigjes: „Ik zal niet ontkennen dat de wind er wel eens doorwaaide. Maar het is een slecht land waar het nooit waait." Hij heeft, zegt-ie. altijd geprobeerd de kinderen zo goed mogelijk op te voeden, om er zelfstandige mensen van te maken. En het was inder daad zo: alles draaide om het bedrijf. Maar kon hij anders? „Een boer is toch van de arbeid0" Een zaaier is een raaier. zegt hij vaak „Je stopt iets in de grond en je moet maar afwachten wat het wordt; wat zal het weer brengen, wat doen de prijzen, wanneer moet ik verkopen0" Ze waren Nederlands hervormd 'op wiel tjes'. Aan de lichte kant dus. Maarten: „Mijn moeder ging regelmatig naar de kerk. Wij gingen meestal mee. Maar om nou te beweren dat ik dat graag deed nee. ik heb daar m'n draai niet kunnen vinden. Ik respecteer ieders geloof. Maar mij zegt het niet zo veel. Wat voor mij een keerpunt is geweest: ik ben een paar keer ernstig ziek geweest. Als 12-jarig jongetje lag ik op de isoleerafdeling van het Gasthuis in Goes. Ik lag in zo'n kamertje met van die glazen ramen en als je een beetje je nek strekte kon je het deurtje zien waardoor de lijken naar buiten gingen. Ik weet nóg dat de dominee bij me kwam. Die ging zit ten bidden of ik maar behouden mocht blijven. Ik was helemaal overstuur van die man. Mijn moeder heeft 's avonds die do minee vastgepakt en gezegd dat-ie nóóit meer moest komen." ijn moeder. Riek, overleed in '79. Negenenvijftig werd ze. Het was na een vakantie met de motor boot in de Biesbos. Met een week was het gebeurd. Leukemie. De klap kwam hard aan. Ook bij kleinzoon Hubrecht. die toen nog slechts zes jaar was. „Wat ik me van haar herinner zijn de logeerpartijtjes, de wandelingen. Oma was een prachtmens. Zij was iemand die ik tot op de dag van vandaag mis. Ik schiet nog altijd vol als ik aan haar denk. Nee. ik ben niet naar haar begrafenis ge weest. Ik denk. dat m'n ouders me daar voor te jong vonden. Dat vind ik nog steeds jammer. Want daardoor heb ik nooit echt afscheid van haar kunnen ne men." Binnen een jaar leerde z'n opa een ander kennen. Tante Lies. noemen ze haar alle maal. Huib Janse ontmoette haar tijdens een reis naar Australië. „Dat is het vreem de in het leven. Wanneer je kinderen met een partner thuiskomen, zeggen ze: dit is Pietje. Jantje of Marietje Ze vragen niet wat denk je ervan? Dat heb ik wèl gedaan. En ze reageerden allemaal geweldig, ze hebben er nooit moeilijk over gedaan. Ter wijl het toch al zo snel was. hè? Daar was ik zelf een beetje beschaamd over. zelfs van dien aard dat ik de dominee om ad vies ben gaan vragen. Die zei: ik heb nog nergens gelezen dat hier een tijdsbepaling voor staat.' Zoon Maarten, met enige ont roering in zijn stem: „Mijn moeder had op haar sterfbed gezegd: je vader zonder vrouw, dat kan niet: hij moet iemand heb ben op wie hij terug kan vallen. Tante Lies is een hartstikke lief mens. Ze zou mijn moeder kunnen zijn." Kleinzoon Hu brecht: „Ik vind het fantastisch voor m'n opa. Ook wat dat betreft ben ik hartstikke trots op hem." Trots. Dat woord zal veel vaker vallen. anneer de oude Huib het over z'n kinderen heeft. Over z'n dochter Maddy ('strijdvaardig') die al vrij vroeg het huis uitging om in Wageningen te studeren. Over z'n zoons Henk en Maarten die nu boeren op het bedrijf, waar hij vroeger zelf boerde. „Ze doen een berg dingen, waarvan ik zeg: dat zou ik anders hebben gedaan. Maar er zijn net zoveel dingen waarvan ik denk: dat hebben jullie don ders goed gedaan." Ook Maarten doet geen moeite z'n gevoe lens van trots te onderdrukken wanneer hij over zijn kinderen praat; over Hu brecht. de kleine Maarten 14Gerdien (17) en Dorien (21). „Hubrecht is een echte doorzetter, gaat recht op zijn doel af. Hij kan soms ontzettend hard zijn. Maar als je hem als maat hebt, kun je altijd op 'm re kenen." Hubrecht op zijn beurt praat met grote waardering en respect over z'n vader 'ik mag hopen dat mijn kinderen later net zo'n vader krijgen als ik'i en grootvader. „D'r wordt wel eens gezegd dat ik op m'n opa lijk. Vind ik best vleiend. M'n opa is een krachtige persoonlijkheid, die het soms leuk vindt mensen uit de tent te lok ken - kijken hoe ze reageren. Probeer ik ook wel eens. In het studentenhuis: als ze het bijvoorbeeld over asielzoekers heb ben. ga ik flink rechts van de VVD zitten. Gewoon de knuppel in het hoenderhok gooien; beetje jennen, hè?" Maarten: „Dat herken ik wel Dat zuigen, doet mijn vader ook vaak. Een Jansetrek- je, noemen ze dat." Opa Huib „Ach. dat jennen - humor is het zout op de boterham." Maarten „Daar moet je wèl tegen kun nen. Maar ik weet dat-ie een klein hartje heeft. Toen ik als jongetje in het zieken huis lag. zat vader aan de rand van m'n bed te huilen. Dat was ik niet van hem ge wend, dat maakte grote indruk op me." e band die hen bindt is vooral de boerderij Hubrecht bewaart dierbare herinneringen aan de dagen waarop als jochie samen met zijn vader op het land rond sjouwde. Dan spraken ze over al les: over het bedrijf natuurlijk, over sport, over de mensen die voorbijkwamen. „Een prachtige omgeving om op te groeien 's Zomers als we in het stro bezig waren; ging ik als klein mannetje mee op de trac tor. Door het lawaai van die trekker kon je bijna niks tegen elkaar zeggen. Maar je vóelde je; samen met je vader was je on misbaar. Aan dat soort momenten denk je later veel terug." Ruim vier jaar geleden ging Hubrecht het huis uit. Naar de Landbouw Universiteit in Wageningen. Hubrecht: „Daar heb ik het moeilijk mee gehad. Vooral de eerste twee jaar. Als ik ergens een tractor hoorde rijden, werd ik helemaal wild. gooide ik m'n boeken in een hoek en was het: ik wil weg, ik wil naar huis, de praktijk in En nóg, hoor. Ik bel wel 's met m'n vader om te vragen wil je een hoekje voor me vrij maken om te ploegen? Dat zit gewoon in je aderen Maarten „Toen we Hubrecht wegbrachten naar Wageningen heb ik ver borgen tranen gehad. Ik was zo eigen met dat jonk, hè? We waren echt een twee span. En ik had het gevoel: nu ben ik 'm kwijt." En? Maarten: „In de zomer, als hij vakantie heeft, in de oogst, is Hubrecht meestal vier weken thuis. Dan is het een lust dat hij er is. En pas nog, toen hij in Heeren veen meedeed aan de schaatskampioen schappen voor studenten, ben ik met hem meegeweest. zijn we twee dagen met el kaar opgetrokken. Hartstikke leuk. Maar je zit een paar uur met elkaar in de auto. En waar praten we dan over? Over het schaatsen, nog even over de studie en nog even over het bedrijf. Dan merkje toch dat er iets begint te haperen, dat de vertrou wensband verslapt." Hubrecht: „Vroeger zag ik mijn vader als een held, als mijn grote voorbeeld Nu zie ik m meer als iemand op de achtergrond die ik kan vertrouwen, die me zijn onvoor waardelijke steun geeft Maar het contact wordt steeds minder. Verrek, zullen we het toch nog 's met elkaar over moeten hebben." at ook dringend besproken dient te te worden is de kwestie, wie neemt het bedrijf later over? Hu brecht? Die wil liever niet. Hij ziet z'n toekomst elders: een functie bij de Dienst Landbouw Voorlichting, of bij een landbouworgani satie als de ZMO - in die richting. Z'n zus ters Gerdien of Dorien? Dat zit er niet in Z'n jongste broertje Maarten dan? Moge lijk. maar die is met zijn veertien jaar nog te jong om daarover nu al te beslissen Vader Maarten „Voor mezelf ben ik daar hele dagen mee bezig. Ik zeg wel eens: als je geen opvolger hebt, is het makkelijk. Je verkoopt de hele boel en je bent overal vanaf. Toen ik veertien was. was het zo duidelijk als wat. Als ze aan mij vroegen wat ik later zou worden - stomme vraag. Het stond bij voorbaat vast dat m'n broer en ik mijn vader zouden opvolgen. Maar die tijden zijn voorbij. De kleine Maarten ziet er misschien wel iets in Hubrecht be leeft het anders. Maar als ik 'm vanavond zou bellen en zeggen. Hubrecht. ik heb het spulletje verkocht, zou-ie écht kwaad zijn. Ik weet zeker: als er geen opvolger komt. zal hij op de een of andere manier probe ren het, bedrijf voort te zetten. Maar ik druk daar niet in. Het moet hun eigen keuze zijn." Opa Huib. „Ik zou het ergens héél erg vin den. als geen van mijn kleinkinderen het bedrijf later wil overnemen. Maar ik zou het wèl kunnen begrijpen Wat is het pro bleem in de boerenstand? Het onroerend goed is ontzettend duur En als je het ren dement ziet. dat is om te huilen. Dus als die jongens geen boer willen worden, snap ik dat. Ik zou het een hard gelag vinden, daar niet van. Maar ik zeg altijd maar zo: ik geef er niet om wat je doet, als je het maargoed doet Kleinzoon Hubrecht „Mijn opa is hier be gonnen. mijn vader heeft het voortgezet, ik ben er opgegroeid. Als mijn broertje la ter zegt: ik doe het niet' en het kan finan cieel. doe ik het toch Misschien part-time. Ik heb zó'n emotionele binding met het bedrijf, het blijft me trekken. Als m'n va der de boel zou verkopen zonder met mij te overleggen, ziet hij me nóóit meer te rug." Willem van Dam

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1996 | | pagina 25