Of je stuit op grote kindersterfte
Toen kon je nog ruiken
wat 'n fabriek maakte
Belangstelling
groeit voor
regionale
geschiedenis
Industrieel
erfgoed
reportage ZATERDAG 2 MAART 1996 23
Leida Goldschmitz: „Met het uitwerken van één dag graven, ben je zo maanden bezig."
Henk Dalebout: „In het archief vind ik rust. Daar zeurt niemand aan mijn kop." fotografie Lex de Meester
De hang naar het eigen verleden
groeit. Chipknip, internet en
euromunt mogen een betere
toekomst beloven, wat blijft is de
weemoed naar de tijd van het
Zeeuwse trekpaard. Niemand die om
regionale geschiedenis heen kan.
Zeeuwse amateur-geschiedkundigen
graven dieper dan ooit, historische
toertochten omspannen de hele
provincie en plattelandsmusea
schieten als paddestoelen uit de
grond. De ware liefhebber raakt al in
vervoering bij het aanraken van een
gevonden kookpot: „Het idee dat een
pottebakker vier, vijf eeuwen terug
op dezelfde plek zijn vingers heeft
gezet. Een heel bijzonder gevoel geeft
dat."
Liefde voor het verleden. De 37-jarige
Henk Dalebout kan erover meepra
ten. Zijn woning aan de Markt in Brou
wershaven is een amateur-historicus
waardig. De glorie van weleer ligt er voor
de grijp. Dalebout was een kind toen zijn
belangstelling voor vroeger werd gewekt.
Zoals het een historicus betaamt, weet hij
het nog precies: „Een jaar of acht was ik
toen mijn oom een zilveren stuivertje uit
1850 cadeau gaf. Een afbeelding van ko
ning Willem III stond erop. Dat vond ik zo
leuk dat het verzamelen van munten een
hobby werd. Bij het ouder worden ging ik
er vanzelf meer over lezen. Zo rolde het
door."
Echt serieus werd het toen Dalebout zich
bij de Zeeuwse Volksuniversiteit aan
meldde voor een cursus paleografie, ofwel
het ontcijferen van oude handschriften.
De weg naar het archief was gevonden.
„Daar ging een wereld voor mij open. Wat
ik ook maar wilde weten, het bleek alle
maal op te zoeken. Vanaf dat moment was
de interesse blijvend."
Hoeveel uren hij inmiddels heeft doorge
bracht tussen oude registers. Dalebout
zou het niet weten. Het zijn er veel, heel
veel. Bijna al zijn snipper- en atv-dagen
nehalenniagebied
spendeert hij aan zijn hobby. Een mooi te
genwicht voor zijn drukke baan als voor
man in een produktie-afdeling van een fa
briek voor bakkerij grondstoffen. „In het
archief vind ik rust. Daar zeurt niemand
aan mijn kop."
Onderzoek
De inwoner van Brouwershaven heeft
aansluiting gevonden bij de Stichting Re
gionale Geschiedbeoefening Zeeland
(SRGZ). Samen met andere Schouwse
amateurs werkt hij mee aan een bevol
kingsonderzoek toegespitst op Zierikzee
in de periode 1840-1850. Het gezelschap
verzamelt gegevens over geboorte, huwe
lijk en overlijden. Iedere deelnemer ploegt
één jaar door. Loopt het proefproject goed
dan komt te zijner tijd heel Schouwen-
Duiveland aan de beurt. Als voorbeeld
dient een bevolkingsonderzoekje dat Da
lebout verrichtte over de jaren 1811-1854
in zijn geboortedorp Noordwelle. „Al die
registers doorpluizen is een monnikenkar-
wei. Het lijkt saai, maar achter de droge
cijfers schuilen interessante gegevens. Je
ontdekt dat de boerenadel alleen in eigen
kring trouwde, dat het aantal gedwongen
huwelijken groot was en dat een dagloner
gemiddeld niet ouder werd dan veertig
jaar. Of je stuit op grote kindersterfte. Er
was bijvoorbeeld een vrouw die twintig
keer baarde maar twaalf zuigelingen ver
loor binnen een jaar. Dat zijn feiten die het
verleden boeiend maken."
Dalebout deelt die overtuiging met dui
zenden andere Zeeuwen. De provincie
gaat mee in een landelijke trend. Eigen ge
schiedenis is een van de grootste hobby's
in Nederland met 1,3 miljoen beoefenaars.
Zeeland telt onder meer acht heemkun
dige kringen met in totaal zo'n 5.400 leden.
Belangstellenden kunnen kiezen uit een
keur aan lezingen, excursies en cursussen.
Maar er is meer. Het eigen verleden ver
overt langzaam maar zeker een plaats in
het onderwijs. Een vloed aan regionale
boeken over vroeger overspoelt de markt.
Overheden en recreatiesector gebruiken
het Zeeuws erfgoed om toeristen te inte
resseren voor het achterland. Diverse
nieuwe musea over de eigen geschiedenis
zijn in oprichting, bijvoorbeeld het schaal-
en schelpdiermuseum te Yerseke en het
fruitteeltmuseum in Kapelle. Historische
rondwandelingen en fietstochten zoeken
hun route tot in de uithoeken van de pro
vincie. En geen vliedberg of molen of er
verrijst een informatiebordje met histori
sche wetenswaardigheden.
Consulent
Waar die hang naar vroeger vandaan
komt? Consulent regionale geschiedbeoe
fening drs A. P. de Klerk heeft daar wel
een verklaring voor. Mensen zijn nieuws
gierig naar hun identiteit en krijgen
steeds meer vrije tijd om die te achterha
len. „Er ontstaat duidelijk een tegenbewe
ging nu de samenleving grootschaliger
wordt, de grenzen opengaan en alles op el
kaar gaat lijken. Het is als in een nieuw
bouwwijk met stuk voor stuk dezelfde hui
zen. De bewoners sloven zich uit in hun
tuintjes om zich toch maar te kunnen on
derscheiden van hun buren. Zo is het ook
met geschiedenis. Daarin komt het eigene
naar voren van land, provincie en streek."
Het verleden mag in zijn, de belangstel
ling gaat niet altijd even diep. Veruit de
meeste mensen zijn slechts passief geïnte
resseerd. De stap naar het actief beoefe
nen van regionale geschiedenis is groot.
De Klerk ziet het als zijn taak daarin ver
andering te brengen. Zoals hij ook jonge
ren warmer wil maken voor hun eigen ver
leden. „Het is tragisch dat de nieuwsgie
righeid vaak pas komt op latere leeftijd,
als ouders of grootouders er niet meer zijn
om te vertellen over vroeger." Geschiede
nis moet tastbaar worden. Bijvoorbeeld
met een onderwijsproject zoals op Zuid-
Beveland draaide. Leerlingen kregen op
dracht oude dorpsgenoten te interviewen.
Hen te vragen wat voor werk zij deden en
hoeveel loon dat opleverde. „Zo'n aanpak
doet kinderen de ogen openen." Dat het
moeite zal kosten blijvend enthousiasme
te kweken, daarvan is de consulent zich
terdege bewust. Hij zei het treffend tijdens
een bijeenkomst eind vorig jaar: „De kloof
tussen house en heemkunde laat zich niet
dichten van de ene op de andere dag."
Eén van die gelegenheden waar jongeren
zich weinig laten zien is het Genealogisch
Centrum Zeeland te Goes. Aan de werkta
fels zitten deze donderdag enkel stam
boomonderzoekers op leeftijd, dikke boe
ken voor hun neus. Gezien het ruimtege
brek is het begrijpelijk dat het centrum op
termijn verhuist naar het rijksarchief te
Middelburg. SlecHts één zaaltje met een
kleine bovenverdieping hebben de genea
logen tot hun beschikking. Stellingen zijn
volgepropt met lijvige dossiers. Wapen
schilden en een kaart van Middelburg sie
ren de schaarse vrije plekjes aan de muur.
Het centrum telt zo'n 350 donateurs en 30
medewerkers vertelt A. A. Risseeuw die
de leiding heeft. „In het bezoekersaantal
zit een flinke stijging. Mensen komen van
heinde en verre om hier naar hun wortels
te zoeken. Geneaologie veroorzaakt een
sneeuwbaleffect. Wie eenmaal aan de slag
gaat, komt er niet meer van los."
Geen Zeeuwse naam, of er valt wel iets
over te vinden in het centrum. Hoofdzake
lijk gegevens van voor 1800 worden be
waard. Maar er is ook een grote foto-col
lectie. En een ploeg nijvere dames knipt
elke dinsdagmorgen overlijdensberichten
uit de krant. „Bezoekers met vragen over
hun afkomst kunnen we meestal wel op
het badpaviljoen
hand van eigen werk. Drie dikke blauwe
mappen met familiewapen komen op ta
fel Het resultaat van vele jaren onder
zoek. „Alle Risseeuws ken ik, dat durf ik
rustig te zeggen", priemt de genealoog
weg helpen", zegt Risseeuw. Dat ook de
geslachtsrekenkunde een nieuwe ontwik
keling doormaakt illustreert hij aan de
zijn wijsvinger in de lucht. Beperkten veel
stamboomonderzoekers zich vroeger tot
het opsommen van namen en data, Ris
seeuw verluchtigt zijn werk met foto's,
kranteknipsels en andere aardigheden.
Over een vliegtuigkaping boven Irak in
'73 bijvoorbeeld. Aan boord waren 279
mensen en de gezagvoerder bleek familie:
ene Izaak Leendert Risseeuw. En wie had
gedacht dat de stamboekonderzoeker fa
milie zou zijn van een diplomaat in Alba
nië? Een visitekaartje bewijst het. Ris
seeuw: een naam die tot leven komt.
Amateur-archeologen hoeven weinig te
verluchtigen. Aan tastbaar verleden geen
gebrek. Het drong zich zelfs op de afgelo
pen jaren. Spectaculaire vondsten in Aar
denburg trokken veel bekijks. Evenals de
droogvallende resten van het verdronken
dorp Valkenisse nabij Waarde. Soms was
het enthousiasme bij het publiek zelfs wat
tè groot. Schatgravers uitgerust met me
taaldetectoren werd een halt toegeroe
pen. Op veel plaatsen zijn ze niet meer
welkom. Tot genoegen van de serieuze
hobbyisten verenigd in de Archeologische
Werkgemeenschap Nederland lAWN).
Leida Goldschmitz is secretaris van de af
deling Zeeland. Zij en haar collega's tref
fen elkaar op het Provinciaal Depot voor
Bodemvondsten te Middelburg, aan
spreekpunt voor de hele provincie. Zon
der de amateurs zou het handjevol be
roepskrachten nergens zijn. Wat niet weg
neemt dat ook in de archeologie een gat
gaapt tussen actieve en passieve belang
stelling. Goldschmitz: „Onze afdeling telt
ruim 70 leden, maar daar zitten een hele
boel ouderen bij die niet meer actief zijn.
In wisselende samenstelling gaan onge
veer vijftien medewerkers echt de modder
in voor het zware werk." De secretaris
vindt dat een respectabel aantal. Hoewel
extra krachten zeker welkom zijn.
Goldschmitz geeft een rondleiding door
het depot. Honderden kartonnen dozen
met vondsten vullen één zaaltje. In glazen
vitrines ligt onder meer aardewerk te
pronk. Scherven zijn keurig aan elkaar ge
lijmd 'tot potten en schalen. Hobbyisten
als Goldschmitz hebben het er druk mee.
Want zij staan de beroeps niet alleen bij
met opgravingen. Ook daarna helpen zij
een handje. Bijvoorbeeld met het tekenen
van vondsten, het wassen en in elkaar pas
sen van scherven, restauratie en archief
onderzoek. Een heidens kwarwei. „Met
het uitwerken van één dag graven, ben je
zo maanden bezig." Goldschmitz vindt
het meer dan de moeite waard. Ze raakt
een kookpot aan die voor haar op tafel
staat, een vondst gedaan in een beerput te
Veere. „Het idee dat een pottebakker vier,
vijf eeuwen terug op dezelfde plek zijn vin
gers heeft gezet. Een heel bijzonder gevoel
geeft dat." Eén van haar mooiste opgra
vingen was enkele jaren terug in Aarden
burg waar gezocht werd naar een grafkel
der op de binnenplaats van een restau
rant. „Het kraantje nam nog geen twee of
drie happen uit de grond of we vonden de
muur van de grafkelder. We zagen gelijk
dat daar tekeningen op stonden."
Archeologen, genealogen en heemkundi
gen; ze delen het verlangen naar vroeger.
Het onbegrip waar ze wel eens op stuiten,
nemen ze voor lief. „Ik mag graag praten
over mijn hobby, ook op een gezellig
avondje met kennissen", zegt Henk Dale
bout uit Brouwershaven. „Maar niet ie
dereen vindt het even interessant wat
tweehonderd jaar geleden gebeurde.
Meestal schakelt het gesprek al gauw over
op de nieuwe auto die voor de deur staat."
Dalebout laat zijn droom er niet door ver
storen. Hij hoopt dat eens dat boek ver
schijnt over het bevolkingsverloop van
heel Schouwen-Duiveland. Daar mag heel
wat tijd in gaan zitten. Al zijn er grenzen.
Beroepshistoricus worden, dat gaat te
ver. „Stel dat ik altijd In het archief zou
moeten zitten, de interesse zou op den
duur verloren gaan. Nu is het mooi in
evenwicht. Ik heb mijn werk en twee lief
hebberijen: de geschiedenis en de natuur.
Want alleen met dode mensen bezig zijn,
dat is ook niet goed."
Marten de Jongh
Afgedankte fabrieken, een oude
benzinepomp, een brug, een lege
watertoren, een gesloten postkantoor
en een autobus met het bordje buiten
dienst. Allemaal zijn ze uit de gratie.
Rijp voor de sloop. Maar dit jaar staan
ze in de schijnwerpers van Het jaar van
het industrieel erfgoed. Nieuw elan
voor vergane glorie van de industrie.
De Rijksdienst voor de monu
mentenzorg en het Projectbu
reau Industrieel Erfgoed gaven
donderdag het officiële startschot
voor dit jaar van ongebruikelijke
monumenten. De bedoeling is
hiermee het industrieel erfgoed
een blijvende plaats te geven in de
Nederlandse cultuurgeschiedenis.
Een aanzet daartoe is het boek 101
industriële monumenten van Peter
Nijhof dat in het Van Nelle Com
plex te Rotterdam werd gepresen
teerd aan staatssecretaris van cul
tuur Aad Nuis.
Petertje Nijhof ligt in zijn bed. Het
raam van de slaapkamer wijd
open. Als de wind richting West-
landgracht staat, waaien flarden
van de scheepstoeters uit het Am
sterdamse havengebied zijn slaap
kamer binnen. Komt de wind uit
een andere hoek, dan prikkelt de
geur van de Tjoklat-chocoladefa-
briek zijn neus. We schrijven de ja
ren vijftig. „Dat was de tijd dat je
nog kon ruiken wat een fabriek
maakte."
Nijhof heeft in zijn jeugd - onbe
wust - industrieel Nederland nog
geroken en gehoord. De tijd dat in
dustrie nog overal aanwezig was.
„Je nam het niet bewust waar. het
hoorde er gewoon bij." De tijd dat
ze je vreemd hadden aangekeken
bij het woord 'geur-emissie' en de
tijd waarin de Wet Geluidhinder
nog moest worden uitgevonden.
De tijd dat dat allemaal gewoon bij
het werk hoorde. Dat tijdperk van
de grote vooruitgang ligt ver ach
ter ons. Maai' hoewel er al heel wat
is bezweken onder de sloperskogel,
zijn er her en der nog overblijfselen
van vergane industriële glorie.
Petertje Nijhof is inmiddels drs P.
Nijhof, sectorhoofd Kennis, Infor
matie en Communicatie van de
Rijksdienst voor de Monumenten
zorg. Met het verleden in zijn ach
terhoofd schreef hij een boekwerk
over 101 industriële monumenten.
Een willekeurige dwarsdoorsnede
over industrieel verleden dat, wat
Nijhof betreft, mag worden gekoes
terd.
Verscheidenheid
„Het is een persoonlijke represen
tatieve steekproef geworden. Het
is in elk geval geen top-100 van in
dustriële monumenten en ook
geen conceptmonumentenlijst. Al
zijn veel van de zaken die ik heb
beschreven, waard om bewaard te
blijven. Het is geen diepgravend
boek geworden. Ik denk het minst
diepgravende van de boeken die ik
heb geschreven. Het gaat meer om
de beelden dan om de letters. Dit
boek moet mensen de ogen openen
en ze de verscheidenheid aan in
dustrieel erfgoed duidelijk ma
ken."
Bij Nijhof zelf vielen de schellen al
op jonge leeftijd van de ogen. „Als
kind was ik gefascineerd door mo
lens. Ik verzamelde alles wat met
molens te maken had. Zo kwam ik
via watermolens in de industrie te
recht. De oudste fabrieken van En
geland bij voorbeeld staan altijd in
de dalen, omdat ze met water
kracht werden aangedreven."
Engeland. Het mekka van de in
dustrieel archeologen. Waar goe
roes als dr Angus Buchanan (gebo
ren in Sheffield, dus hoe kan het
anders) het volk bewust maakten
van hun rijke industriële verleden.
Evenveel waard als het verleden
van de Gouden Eeuw. „Nederland
heeft heel lang achtergelopen,
maar we lopen nu fors in. We heb
ben hier nooit echte black coun
tries gehad zoals in Engeland.
Geen zwaai- industrieel geweld of
grootschalige mijnbouw met daar
omheen arbeiderswijken en spoor
lijnen. In Nederland was de indus
trie minder grootschalig en meer
verspreid. Maar van een even fasci
nerende architectuur. Die ongeor
dendheid van de industrie maakt
het spannend. Het is haast niet
meer van deze tijd, die in het land
schap oprijzende watertorens en
schoorstenen."
Water
Het Nederlandse industriële erf
goed heeft veel te maken met wa
ter. Nijhof: „Water is het kenmerk
van ons erfgoed. Sluizen, dijken,
dijkpalen, gemalen, polderhuizen,
stuwen en stormvloedkeringen,
peilhuisjes voor de waterstanden
van de rivieren, magazijnen vol
zandzakken en schoppen voor
dijkwerkers en een seinstelsel voor
het waterpeil van de Schermerboe
zem. Dat treft je in geen ander land
aan."
Nijhof gaat verder met een bloem
lezing op het fameuze Hollandse
kanalenstelsel. „Wat wij aan kana
len en trekvaarten hebben. Dat
was een soort intercity-stelsel van
de Gouden Eeuw. Vanwege al dat
water zijn we ook het rijkst op het
gebied van bruggen. En niet te ver
geten de watertorens. De hele ont
wikkeling van de architectuur kun
je aflezen uit de Nederlandse wa
tertorens. Van de eerste waterto
ren tot de laatste high tech-water-
toren in Eindhoven. Op waterge
bied spelen we een mooie rol, maar
op het gebied van het industrie
landschap nemen we een beschei
den positie in 'aan de onderkant
van Europa'. Voor Nederland
houdt dat op met de Zaanstreek,
Rotterdam en de Oostelijke eilan
den in Amsterdam."
De belangstelling voor industriële
monumenten is groeiende. De slo
pershamer wordt vaker ingepakt
en restauratie-architecten toveren
oude fabriekspanden om tot luxe
appartementen, kantoren ol
'nieuwe' bedrijfspanden. „Mooi,
maar je moet oppassen. Je moet
panden die een nieuwe bestem
ming krijgen niet vreselijk gaan
zitten optutten. De architect die
dat doet, moet er gevoel voor heb
ben en niet meer doen dan noodza
kelijk is."
Noord-Hollland
Het boekwerk 101 Industriële mo
numenten heeft volgens Nijhof een
behoorlijk hoog Noord-Holland-
gehalte. En dat is niet vreemd. „Op
gebied van industrie en waterstaat
heb je hier meer dan in andere pro
vincies. En er zijn heel specifieke
Noordhollandse zaken. Neem bij
voorbeeld de wierschuur in Kol-
horn. Er is maar één regio waar
wier werd gebruikt om dijken te
verstevigen. Dat vind je dus ner
gens anders. Dat kun je ook zeggen
van de scheepslift in Broekerha
ven, een elektrische lift voor tuin
dersschuiten als variant op de
sluis. Een uniek apparaat uit 1922.
Wordt nergens anders gebruikt."
Om een rijke schakering te krijgen,
heeft Nijhof de industriële monu
menten opgedeeld in categorieën
als Delfstofwinning, produktie,
huisvesting, opslag en overslag,
waterverkeer, zee- en luchtver
keer, landverkeer, oeververbindin
gen, handel en distributie, water
staat, openbare voorzieningen,
monumenten en industrieland
schappen.
Ook het uit 1992 stammende Hil-
versumse station staat wat provo
cerend in het boek te pronken.
Hoezo industrieel erfgoed? Nijhof:
„Dat is geen vergissing. Dat doe ik'
om te prikkelen. Ik vind dat zo'n
architectonisch geslaagd gebouw
voor de jaren negentig met een mo
numentale status. Het is heel ge
durfd om nu te zeggen dat je iets
monumentwaardig vindt. Ik vind
dit gebouw een spectaculaire op
volger voor het morsige station
netje dat Hilversum had."
Sommige objecten die door Nijhof
zijn vereeuwigd in het boek hoopt
hij met die daad ook in het echt te
behoeden voor sloop of verval. „Ik
heb me in een enkel geval laten lei
den door het feit dat de lokale poli
tiek op het punt staat een besluit
te nemen over bepaalde panden.
Als zo'n object dan opeens buiten
de gemeenteraad om in de publici
teit komt, zie je ze even terug
schrikken. Met een monument dat
ik als zodanig bekend maak, wordt
veel minder nonchalant omge
sprongen."
Rien Floris
De hele ontwikkeling van de architectuur kun je aflezen uit de Nederlandse
watertorens. De 45 meter hoge watertoren van Scherpenisse stamt uit 1923.
foto Pieter Honhoff