Bij de gratie
van het spel
ABC in perspectief
PZC
Ijzige stilte houdt
wereld vol emoties
kunst en cultuur
21
Hoogleraar
kunsteducatie
Wim Knuist
jeugdboek
vertaald
VRIJDAG 22 DECEMBER 1995
Utrecht heeft sinds oktober een hoogleraar kunsteducatie
en cultuurparticipatie: de uit Goes afkomstige
socioloog Wim Knuist. Vanaf februari '96 kunnen sociologie-
en letteren-studenten bij hem leren hoe mensen
kunstliefhebbers worden en hoe ze het blijven. Onlangs
hield hij zijn oratie: De milde muze. Een interview over
buitenstaanders, uitblinkers en de zap-cultuur.
De leerstoel is brandnieuw,
maar de werkkamer van de
bijbehorende hoogleraar ziet eruit
zoals al die andere vreugdeloze
werkruimtes in de Transen en an
dere grootschalige Uithof-gebou
wen van de Utrechtse universiteit:
kaal en onpersoonlijk.
Daar zal voorlopig ook niet zo bar
veel aan veranderen, want Wim
Knuist (50), hoogleraar kunstedu
catie en cultuurparticipatie aan de
faculteit sociale wetenschappen,
werkt hier slechts een dag per
week. Op maandag. De rest van
zijn werkweek vult Knuist als
hoofd van de sectie media, cultuur
en vrije tijd bij het Sociaal en Cul
tureel Planbureau in Rijswijk.
Het is allemaal nog wat onwennig
in Utrecht, en de afspraak met de
krant was hij even vergeten. „Het
is ook zo'n druk weekend ge
weest." Onlangs hield Wim Knuist
zijn oratie ter gelegenheid van het
aanvaarden van zijn leerstoel.
„Zo'n oratie is je visitekaartje, de
geloofsbrieven waarop je door de
universiteit gewogen wordt," legt
hij uit. Een plechtig maar ook een
sociaal evenement waarbij veel ge
praat en gedronken wordt.
Zap-cultuur
Zes jaar geleden is Knuist gepro
moveerd op een onderzoek naar
veranderingen in de cultuurparti
cipatie en leesgewoonten in het te
levisietijdperk. De zap-cultuur. En
'ontlezing', zoals dat zo lelijk ge
noemd wordt. Hij weet er (bijna) al
les van. Maar hij is er de man niet
naar om vlammende betogen te
houden tegen de verloedering van
onze cultuur of om zwart-pessimis-
tische opinies rond te strooien over
'de jeugd van tegenwoordig'. „Die
kaalslag door de tv valt wel mee."
Wel wijst Wim Knuist in zijn oratie,
De milde muze, op de gevaren van
een vergaand cultuurrelativisme.
Waarmee hij bedoelt dat instan
ties en opvoeders, in hun ijver om
zoveel mogelijk doelgroepen voor
kunst en cultuur te behouden, de
neiging hebben om de begrippen
kunst en cultuur dan maai' zo op te
rekken dat iedereen daar eigenlijk
wel onder geschaard kan worden.
Ook de televisiekijker met de bor
relnootjes in de ene en de afstands
bediening in de andere hand.
Is het een probleem, dat steeds
meer zaken 'cultuur' genoemd
worden? Nee, behalve dan dat
'kwaliteit' altijd selectie inhoudt.
Dat opvoeders (ouders, scholen,
vormingsinstituten) en subsidie
gevers dus toch moeten kiezen.
Daar komt bij, vindt Knuist, dat
we als burgers van een culturele
democratie dikwijls niet meer we
ten wat we aanmoeten met uitblin
kers. Een genie lijkt immers een bij
uitstek ondemocratisch feno
meen.
Grenzen
Wim Knuist: „Dat de grenzen van
het begrip cultuur steeds worden
bijgesteld, is een goed ding. In de
generatie vóór de mijne heeft het
medium film moeten vechten om
serieus genomen te worden, en het
radiohoorspel. Dat werd zelfs 'ra-
diotoneel' genoemd, om maar def
tig en serieus te klinken. Maar het
moet ook geen eindeloze zwaan-
kleef-aan worden."
„Mijn stelling is dat kunst bestaat
bij de gratie van het spel. Kwali-
teitsregels zijn spelregels. Als je
die probeert te ontvluchten - en in
Nederland zijn we daar erg sterk in-
dan vervalt het hele spel. Dan be
gint iedereen zijn eigen Bibele-
bontse berg met zijn eigen Bibele-
bontse regels en zijn eigen Bibele-
bontse pap."
Uiteraard, benadrukt hij, is kwali
teit geen absoluut begrip. „Het is
altijd gerelateerd aan wat anderen
kunnen en aan wat mogelijk is.
Maar het grote probleem met kun
steducatie - wat we vroeger kunst
zinnige vorming noemden - is dat
onderwijssituaties een zekere rust
vragen. Alleen al daarom moet je
niet iedere drie, vier jaar met an
dere maatstaven komen." Ironisch
glimlachend: „Kunst is wat dat be
treft een beetje een vervelend pro-
dukt."
Dan, serieus: „Watje als kunstsec
tor nóóit moet doen is tegen een
nieuwe doelgroep, bijvoorbeeld
migranten, zeggen: kom er maai
bijkwaliteit doet er voor jullie niet
meer toe. We hebben er een handje
van om bij minderheidsgroepen te
zeggen dat praten over kwaliteits
normen discriminerend is. Dat is
in feite heel neerbuigend."
Buitenstaander
Wim Knuist is ervan overtuigd dat
de positie van buitenstaander juist
heel gunstig is om uitblinker te
worden. „Want als buitenstaander
ben je gedwongen heel goed te kij
ken en te luisteren om je de regels
van het spel eigen te maken. Niet
voor niets zijn zoveel grote kunste
naars van joodse afkomst. Dat is
een groep die altijd buitengesloten
is geweest van gevestigde organi
saties zoals vroeger de gilden. Wil
den ze serieus genomen worden
dan moesten ze extra hun best
doen."
Zelf was Wim Knuist ooit ook een
buitenstaander. Als kind van
kleine middenstanders, opge
groeid in Zeeland, heeft hij zich de
waarden en normen van cle rand
stad en van de universitaire wereld
eigen moeten maken. Nu is hij
hoogleraar, en, gezien zijn indruk
wekkende lijst publikaties en on
derzoeken, een uitblinker op zijn
gebied.
Hij verzet zich overigens niet al
leen tegen uitbreiding van het cul
tuurbegrip 'naar beneden'. Knuist
heeft ook zijn bedenkingen tegen
kunst die zo elitair geworden is dat
de spelregels nog slechts voor insi
ders te begrijpen zijn. Dat speelt
wat hem betreft vooral in de sector
beeldende kunst.
„Joseph Beuys of Anton Heyboer
bijvoorbeeld. Als je niet heel goed
ingevoerd bent in die subjectieve
belevingswereld, blijft het werk je
vreemd." Muziek of literatuur kan
natuurlijk ook hoogdrempelig zijn,
„maai- het is daarbij in ieder geval
duidelijk of iemand zijn muziekin
strument beheerst, of de taal."
Knuist beaamt grif dat er eigenlijk
niets tegen kunst als gezelschaps
spel voor ingewijden in te brengen
is. „Tenzij je die onderonsjes door
de gemeenschap laat betalen, dat
wil zeggen als het gesubidieerd
wordt. Dan hebben belastingbeta
lers wat mij betreft het recht om te
zeggen: mogen wij hier ook van
meegenieten. Je moet als kunste
naar op zijn minst in het café kun
nen uitleggen waar je mee bezig
bent. Dat geldt trouwens ook voor
wetenschappers."
Niet iedere vrije-tijdsbesteding is
even waardevol, vindt Wim
Knuist. „Maar kunst heeft zeker
niet het alleenrecht op uitdaging
en verrassing: serieus opgaan in
sport of schaken is evenzeer de
moeite waard. Waar mensen een
passie mee opbouwen, waar ze in
verder kunnen, dat is de moeite
waard. Dat is niet zomaar priet
praat. dat berust op psychologi
sche kennis, daar is onderzoek
naar gedaan."
„Het probleem van deze tijd is ook
niet zozeer dat mensen de verkeer-'
de dingen doen, maar dat er een
enorme versnippering optreedt. Er
bestaat zo'n druk om op allerlei
terreinen te presteren, om van al
lerlei zaken op de hoogte te zijn,
om bij te blijven. We willen van zo
veel markten thuis zijn dat we op
geen enkele markt meer echt thuis
zijn. We willen van alles opsnuiven
maar weten van niks meer het fij
ne."
Als hoogleraar wil Wim Knuist zijn
studenten straks (vanaf februari
1996) gaan leren hoe mensen
kunstliefhebbers worden en hoe ze
het blijven. Hij wil ze vooral ook
historisch besef bijbrengen. „Want
het laatste kunstje is niet altijd het
mooiste en zet niet altijd alles op
losse schroeven."
Inge van den Blink
Behalve de beginregel van een
ABC-boek dat iedereen
kent, is A is een aapje ook de titel
van een bundel met zeven opstel
len over ABC-boeken vanaf de
vijftiende eeuw tot heden. Heden
betekent in dit geval dat ook
twee pas verschenen alfabetboe-
ken een plaatsje onder de zon
kregen.
Leren lezen is voor de meeste kin
deren vandaag de dag een fluitje
van een cent: en toch een klein
wonder waarvan we nog altijd
niet precies weten hoe ze het in
pakweg honderd dagen voor el
kaar krijgen. Vergeleken met de
heksentoer waarmee men tot het
eind van de achttiende eeuw
naar de maan probeerde te rei
ken. is het echter een kunstje dat
ze komt aanwaaien. Voor ons die
leren lezen met hele woorden
waarbij we de afzonderlijke let
ters uitspreken zoals ze klinken,
valt nauwelijks te snappen hoe
kinderen vóór de uitvinding van
de klankmethode van 'zet-ie-tee'
tot 'zit' konden komen.
Anne de Vries haalt in zijn bij
drage aan A is een aapje het be
kende voorbeeld nog eens aan als
ondersteuning voor de opvatting
dat men door de letters van het
alfabet op te dreunen (Aa-Bee-
Cee) en stichtelijke teksten na te
papegaaien slechts in het gun
stigste geval ook leerde lezen:
'Bij het eigenlijke lezen was ie
dereen autodidact en het kon ja
ren duren. En waarschijnlijk leer
den heel veel kinderen niet lezen:
het was al mooi als ze hun eigen
naam konden schrijven'.
A is een aapje verscheen ter gele
genheid van een reeks tentoon
stellingen over Nederlandse alfa-
betboeken. te bezichtigen in het
Nationaal Schoolmuseum (Rot
terdam, t/m 7 januari), het Mu
seum van het Boek (Den Haag. t/
m 20 februari) en het Letterkun
dig Museum (Den Haag, t/m 8
maart). Het is een fraai geïllu
streerde bundel waarin specialis
ten als Jaap ter Linden (over ha-
neboeken), Arie van den Berg
(ABC-prenten), P. J. Buynsters
(ABC-boeken uit de achttiende
eeuw) en John Landwehr (negen-
Illustraties door Olivia Ettema in het ABC-boek van Willem Wilmink
tiende eeuw) de ontwikkeling
van het ABC-boek in Nederland
beschrijven vanaf het oudst be
waard gebleven abecedarium uit
ongeveer 1470. Voordat Bregje
Boonstra de chronologische ont
wikkeling afsluit met een be
schouwing over alfabetboeken
die in de twintigste eeuw het
ABC alleen nog als aanleiding
hebben tot het spelen van lite
raire spelletjes bij mooie
plaatjes, doet Rudolf Geel nog
verslag van zijn zoektocht naar
de geschiedenis van het bekend
ste ABC-boek.
Aanvulling
A is een aapje is een belangrijke
aanvulling op de eveneens bij
Querido in 1989 verschenen Ge
schiedenis van het kinderboek in
Nederland Vlaanderen vanaf
de middeleeuwen tot heden ('De
hele Bibelebontse berg'). Daar
naast is het een boeiend geschre
ven studie en een hebberig ma
kend kijkboek met veel afbeel
dingen in kleur en zwart-wit van
vaak prachtig geïllustreerde, ui
terst zeldzaam geworden uitga
ven die nu verzamelaars het wa
ter in de handen bezorgen, maar
ooit verbruiksmateriaal bij het
leesonderwijs waren en geduren
de eeuwen kinderen zo in verwar
ring brachten dat de meesten
van hen analfabeet bleven.
Gelukkig hebben we aan de mis
vatting dat kennis van het ABC
'vanzelf tot de kunst van het le
zen leidt ook een van de meest
optimistische alfabetboekjes te
danken sinds 1200 toen klooster
scholen hun deuren openden
voor kinderen uit de burgerij. Het
heet Nieuwen Aengenaemen en
Nuttigen St.. Nicolaes Almanach.
voor het Jaer Ons Heere Jesu-
Christi 1798. Dienende voor Pre
sentjes der Kinderen, en voor de
opgroeyende Jeugd van beyde
geslachten. Het tweede deeltje
ervan vertelt 'De vermaerde His
torie van Gillis Zoetekoek, eenen
braeven kleynen Jongen die van
het leeren leefde': het ventje
overwon niet alleen een taalach
terstand maar wist zelfs tot grote
welstand te komen doordat zijn
vader, die bakker was, het elke
dag een compleet alfabet uit zoe
tekoek letterlijk te consumeren
gaf.
Een misser is dat A is een aapje
het zonder register op titels en
namen moet doen. Wel geeft het
na elk hoofdstuk een bibliografie
en aan het eind een notenappa
raat. In een globaal gerangschikt
chronologisch overzicht met 43
oorspronkelijke Nederlandse
ABC-boeken uit de twintigste
eeuw worden als laatste titels
vermeld WC-Papier in de wind la
ten ivapperen van Janneke Der
wig, en Het ABC van Willem Wil
mink met tekeningen van Olivia
Ettema.
Taalspelletje
Janneke Derwig verzon in haar
langwerpig alfabetboek bij verle
gen tekeningen zinnetjes met
woorden die steeds dezelfde be
ginletter hebben. Dat taalspel
letje leverde niet altijd 'precies
passende' vondsten op, maar tus
sen 'Akelig aangebrande aardap
pels' en 'Zorro slaapt zacht' valt
toch veel aardigs te ontdekken.
Ook Willem Wilmink koos bij de
'moeilijke' letters te gemakkelijk
voor een tamelijk slappe oplos
sing. Zijn ABC telt enkele spits
vondige, soms zelfs virtuoze ver
sjes. maar is dankzij de uitbundig
forse illustraties van Olivia Et
tema vooral een spannend kijk
boek in zwart en grijs op papier
waar het wit net af is.
Jan Smeekens
A is een aapje, Opstellen over ABC-
boeken van de vijftiende eeuw tot he
den. Redactie Jaap ter Linden, Anne
de Vries en Dick Welsink. Querido,
Amsterdam157 pag.; 35,00.
Janneke DerwigWC-papier in de
wind laten wapperen
Van Holkema Warendorf Houten:
22.50.
Het ABC van Willem Wilmink met te
keningen van Olivia Ettema. Querido,
Amsterdam; f 22,90
Ze was een tijdlang econoom,
werkte toen als scenarioschrijver
voor haar vader en maakte later ook
zelf films. Nu is de Italiaanse Cristina
Comencini een Europees debutante.
Haar roman. De ontbrekende
bladzijden, vorige maand gepubliceerd
in Nederlandse vertaling bij Anthos, is
reeds in vele talen verschenen.
Gevoel, daar gaat het om in De
ontbrekende bladzijden. Cris
tina Comencini laat geen moment
ongebruikt om toch vooral dat te
onderstrepen. Ze is er blijkbaar
ook al vaak over ondervraagd,
want ze praat makkelijk door over
de ideeen achter haar boek. Over
vrouwelijk en mannelijk, over li
chaam en taal. over macht. Maar
daar willen we het liever niet met
een over hebben. Is zij een filmma
ker die schrijfster werd?
„Nee", zegt Comencini, „ik heb al
tijd geschreven, maar het is met
makkelijk om een boek gepubli
ceerd te krijgen. Delen van wat ik
geschreven had. heb ik gebruikt
voor de films van mijn vader. Ik
kom uit een echt gezin van cineas
ten. Na mijn studie economie ben
ik scenario's voor hem gaan schrij
ven. Toen romans. En pas daarna
ben ik zelf ook gaan filmen. Maar
De ontbrekende bladzijden is mijn
eerste, gepubliceerde boek. Nata
lie Ginzburg heeft er voor gezorgd
dat het uitgegeven kon worden."
Het succes van De ontbrekende
bladzijden kan nogal verbazing
wekken. Het boek is verre van een
snelle actie-roman of van het type
bizarre vertelling, waarmee jonge
debutanten tegenwoordig vaak de
internationale aandacht naar zich
toe halen. De sfeer van dit debuut
is vooral stilte. Zelfs letterlijk,
want de hoofdpersoon. Frederica,
kan niet meer met de anderen
spreken. Ze zwijgt. De onbrekende
bladzijden gaat voor een belang
rijk deel over dit zwijgen. Geen
spectaculair onderwerp, waar ge
makkelijk een wereldpubliek mee
te veroveren valt. De taal van de
roman is bovendien afgemeten en
weinig bloemrijk.
„Heb ik met opzet gedaan", zegt
ze. „Ik heb een ijzige stijl gehan
teerd. Want er zitten zoveel gevoe
lens in dit boek dat ik zelf afstand
moest houden. Ik wilde ook geen
uitvoerige beschrijvingen. De ka
rakters uit dit boek zitten in mijn
hoofd, ik wil ze niet kunnen zien. Ik
zou ook nooit van dit boek een film
willen maken. De opdracht van
een schrijver is met de pen afstand
te scheppen tussen haar en de per
sonen uit haar boek. Aan het einde
van een roman is dat gelukt, of
niet. Maar je kunt niet nogmaals
die personen dan met een camera
benaderen."
Dan relativerend: „Zeg ik nu. Mis
schien later wel, hoor. Ik zou het
boek ook ter verfilming aan een an
der geven, gesteld dat een kundige
regisseur daar om vroeg."
Communiceren
Frederica is een jonge vrouw, die
zwijgt omdat ze niet meer kan
communiceren, vooral niet met
haar vader. Maar ze schrijft nog
wel in haar dagboek, al ontbreken
daar een paar cruciale bladzijden.
Er is haar iets vreselijks overko
men.
Cristina: „Voor Frederica is taal in
de eerste plaats communicatie. Ik
denk dat dat een vrouwelijke be
nadering is. Mannen proberen met
taal macht uit te oefenen, te mani
puleren. Federica wil met taal de
mensen om haar heen bereiken,
haar vader. Forte, ziet de taal als
een instrument om te bedriegen.
Tenslotte kan Frederica niet meer
praten. Ook haar vader wordt ziek.
Samen moeten ze opnieuw de taal
uitvinden. Dat is wat er gebeurt.
Die twee moeten samen weer in
dialoog. Ze gaan kleine, verbrok
kelde woordjes gebruiken, maar
vol van betekenis. Ik heb willen la
ten zien hoe de taal opnieuw be
gonnen kan worden. Hoe we op
nieuw met elkaar moeten leren
praten."
„Frederica spreekt wel in haar
dagboek, dat is waar. Maar toen ik
aan het boek werkte, ging het mij
er niet om of zij een bestaand ziek
tegeval was. Ze was op dat mo
ment de waarheid. Later hebben
kennissen me er op gewezen, dat
haar geval leek op werkelijk be
staande stoornissen, een combina
tie van afasie en anorexia. Maar
daar is het me nooit om te doen ge
weest. En een jonge, intelligente
vrouw die het spreken niet meer
aandurft, maar zich wel in haar
dagboek thuisvoelt. Dat is toch
ook klassiek? Jonge mensen doen
dat, vooral vrouwen, die houden
een dagboek bij omdat daar de
enige plaats is waar ze niet ver
keerd begrepen kunnen worden."
„Het interesseert me eerlijk ge
zegd niet zo of het waar is. Ik heb
het geschreven en dat is de waar
heid. Frederica wil de intimiteit
van haar gevoelens niet naar bui
ten brengen. Het is een soort omge
keerde anorexia. De echte vorm
heeft ze overigens ook: ze wil niets
van buiten door haar mond naar
binnen brengen. Ze geeft geen
woorden, maar neemt ook niet
door haar mond dingen van buiten
op. Ze wil geen contact met de ex
terne wereld."
Geest
Wie vond ze eigenlijk het
boeiendst, de dochter of de vader?
„De vader", antwoordt ze onmid
dellijk. „Frederica is mij zo ver
trouwd. Dat is een vrouw. Maar
Forte fascineerde me. Eigenlijk is
hij een en al geest. Thuis en op zijn
werk. Dat is typisch mannelijk. De
taal is het denken voor hem. Ik
heb. toen ik mijn studie economie
afrondde, gewerkt in een dergelijk
bedrijf, waarvan Forte in het begin
van dit boek aan de leiding staat."
„Ongelooflijk wat ik me verbaasd
heb over deze mannenwereld! De
manier waarop men elkaar obser
veert en voortdurend beloert. Te
gelijk is er niemand die ooit iets
zegt wat hij vindt. Nee, men
spreekt niet over de macht, maar
wacht af en wacht af. Mannen
trachten te begrijpen om te kun
nen domineren. Dat is het verschil,
denk ik, met de manier waarop
vrouwen de taal zien. Daarom is de
ware confrontatie in mijn boek die
tussen geest en lichaam, tussen
man pn vrouw, vader en dochter.
De geestelijke wereld van Frede
rica is in feite haar vader zelf. Maar
ze is ook een vrouw. Dat is haar
grote conflict."
Jan-Hendrik Bakker
Cnstina Comencini, De ontbrekende
bladzijden - Anthos. 34,50.
Cristina Comencini
Annie Prou^x: Ansichten (oor
spronkelijke titel Postcards. De
Geus. 400 blz., 49.90. vertaald
door Regina Willemse). Tweede ro
man van E. Annie Proulx (1935)
over een jongeman die het ouder
lijk huis verlaat nadat hij in een
vlaag van woede zijn vriendin
heeft vermoord. De ansichten die
hij trouw naar huis blijft sturen
zijn momentopnames van zijn
zwerftocht. Voor de roman
Scheepsberichten ontving de
schrijfster de National Book
Award 1993 en de Pulitzer Prize
1994.
%Bruno Schulz: Verzameld werk
(Meulenhoff, 445 blz., ƒ100.-, ver
taald en van een nawoord voorzien
door Gerard Rasch). De Poolse
schrijver Bruno Schulz (1892-1942)
wordt algemeen gerekend tot de li
teraire giganten van de twintigste
eeuw, ondanks het feit dat zijn oeu
vre uiterst bescheiden van om
vang is: de bundels De Kaneelwin-
kels, Sanatorium Clepsydra en een
viertal 'losse' verhalen. Alles in de
wereld van Schulz is aan een voort
durende verandering onderhevig.
Zijn gehele werk wordt geken
merkt door een exuberante stijl
die later vele schrijvers inspireer
de.
•Larr?/ Watson: Montana 1948
(Arena, 160 blz., ƒ39,90, vertaald
door Joop van Helmond). Roman
van de Amerikaanse schrijver Lar
ry Watson uit 1993. bekroond met
de National Fiction Prize en de
Bookseller Book Award. Het ver
haal gaat over een sheriff, die in
conflict komt met zijn geweten als
hij wordt gedwongen keuzes te ma
ken.
9Giacomo Casanova: Rust noch
duur (oorspronkelijke titel His-
toire de ma vie. Edition intégrale,
vol.7, Athenaeum/Polak Van
Gennep, 344 blz.. 45,-, vertaald
door Theo Kars). Zevende deel van
de memoires van Giacomo Casa
nova. chevalier de Seingalt. Het
meest intigrerende van dit zeven
de deel is de rusteloosheid die Ca
sanova's leven dicteert. Hoewel hij
geld en aanzien heeft verworven en
herhaaldelijk de kans krijgt zich te
vestigen, blijft hij Frankrijk en Ita
lië doorkruisen alsof hij wordt ach
tervolgd.
Frangois Rabelais: Gargantua
en Pantagruel (Bert Bakker, 352
blz., 45.-, vertaald door Theo Buc-
kinx). Nieuwe vertaling, gebaseerd
op de door Rabelais herziene onge
kuiste uitgave van 1542 van zijn
meesterwerken Gargantua en
Pantagruel. Gargantua vertelt de
legende van de vechtlustige en gul
zige reus. In Pantagruel verhaalt
Rabelais van de avonturen van
diens zoon.
Wim Knuist: „Want het laatste kunstje is niet altijd het mooiste en zet niet altijd alles op losse schroeven."
foto GPD