Relaas van een joodse jongen voor de oorlog Zonde kan niet bekoren PZC Milo Anstadt Hertmans' essays verworden tot cryptogrammen Een ding na die ander loop mis kunst cultuur letterkundige kroniek Elisabeth Eybers VRIJDAG 11 AUGUSTUS 1995 1 6 Milo Anstadt schrijft in Jonge jaren over de eerste tien jaar van zijn leven in Polen en de volgende tien jaar in Amsterdam. De grote geschiedenis wordt in dit boek vanuit een verrassende invalshoek bekeken. Een sobere kroniek over een joodse jongen die tussen 1920 en 1940 op zoek is naar een houvast. In 1920 werd Milo Anstadt gebo ren in de stad Lwów, destijds tot Polen behorend. Meteen ontstond onenigheid in de familie over de vraag welke voornamen de jongen moest krijgen. Een grootvader drong eropaan dat hij op zijn Jid disch Sjmiel Mordchy zou gaan he ten. Zijn moeder verzette zich fel. Bij wijze van compromis werd het Samuel Marek. en hij kreeg de Poolse roepnaam Milo die in klank niet veel verschilt van Sjmiel. Was hij allereerst een Pool of vooral een Jood? Het is een vraag die de jeugd van de schrijver van Jonge jaren heeft beheerst. Dit bij vlagen fasci nerende ego-document valt in twee delen uiteen. Het eerste deel is getiteld 'Kind in Polen' en ver scheen in 1982 al eens in boek vorm. Het tweede deel is nieuw en heet 'Adolescent in Nederland'. Misschien is deze kroniek over een veelbewogen jeugd vooral zo in drukwekkend door wat verzwegen wordt. Het verhaal eindigt name lijk op 10 mei 1940. of Anstadt wil laten merken dat over de gruwelij ke gebeurtenissen na die datum genoeg bekend is. Inmiddels wer pen die wel hun schaduw over het hele relaas, alles wordt er extra bit ter door. De auteur besluit zijn boek met een lijst van familieleden en bekenden die in de oorlog het leven lieten en een lijst van overle venden. En die zijn veelzeggend genoeg. Anstadts vader en moe der, bijna al zijn verdere verwan ten werden in de Duitse concentra tiekampen vermoord. Hij vertelt slechts wat voorafging, over de zo dreigende vooruitwijzingen. Jodenhaat is een rode draad in het boek. Persoonlijk had hij er niet eens zoveel last van, hij schrijft: „als kind kon ik mij ook wat mijn uiterlijk betreft een Pool wanen." Zijn moeder was een voorstand ster van assimilatie, ze wilde de kinderen 'beschermen door ze een onaantastbare Poolse fagade te verlenen'. Zijn vader voelde zich daarentegen sterk verbonden met de Joodse cultuur, veel minder met de Joodse godsdienst. Milo's vader wilde echter zijn zeer vrome vader niet kwetsen en daarom kreeg de jongen godsdienstlessen. Desondanks kwam het tot een conflict tussen grootvader en kleinzoon. „Ik ben de beste van de klas", verklaart de jongen. „Ja, ja Milo Anstadt maar als Jood ben je een analfa beet", verwijt de ander hem. „Ik ben een Pool", luidt de vernieti gende reactie. Vijandig Maar voor antisemieten maakten dergelijke betuigingen niets uit. De joden van Lwów, de joden van heel Polen leefden in een omgeving die hen ronduit vijandig gezind was. In 1919 waren er in de stad nog bloedige pogroms geweest. An stadt schetst in het kort de achter gronden van het Poolse antisemi tisme. De schuld zoekt hij voorna melijk bij de rooms-katholieke kerk: „Zij heeft alles gedaan wat zij kon om de Joden het bestaan on mogelijk te maken. Zij heeft ook al le hebzucht en nijd der christenen een religieuze rechtvaardiging ge schonken." Scheldpartijen waren in de jaren twintig heel gewoon, ook de schrijver werd als jongen voor 'vuil jodentuig' uitgemaakt. Mishandeling was aan de orde van de dag. Anstadts vader was sup porter van de Joodse voetbalclub Hasmojena. Maar naar uitwed strijden durfde hij niet, het publiek van de thuisclub kan 'makkelijk in de verleiding komen de Joden op hun gezicht te slaan'. Later in Ne derland werd hij aanzienlijk min der agressief bejegend, maar ook hier viel alom 'de bijsmaak van an tisemitisme te proeven'. De auteur groeide niet bepaald on der riante omstandigheden op. Zijn moeder wilde graag hogerop, maar zijn artistieke vader verdien de niet genoeg om zulke plannen te bekostigen. Er was wel een dienst meisje, er werd geld aan bedelaars gegeven, maar het gezin bewoonde één kamer in een afschuwelijke huurkazerne. Met veel overgave vertelt hij over de ratten, de mui zen, de kakkerlakken en de wand luizen. Een van de aantrekkelijke kanten van Jonge jaren is dat met. humor over zulke ellendige dingen geschreven wordt. Deze memoires winnen ook aan kracht doordat Anstadt de kunst verstaat met veel sympathie over zijn naasten te schrijven en tegelijk hun tekort komingen niet verzwijgt. Zo'gaat hij zonder schroom in op het falen van zijn vader in Lwów. Voorkeuren Het tweede deel van het boek is minder krachtig, daarin concen treert hij zich al te zeer op zijn poli tieke voorkeuren en schrijft hij saai over zijn toch niet eentonige liefdeleven. Maar in het eerste deel zorgde hij voor afwisseling en vele pregnante scènes. Neem het hoofd stuk over de ervaringen op school in zijn geboorteplaats: de meeste schrijvers van ego-documenten verliezen zich dan snel in obligaat gepraat, bij hem is daar geen spra ke van. Het geheugen van de au teur moet overigens wonderbaar lijk sterk zijn aan het slot van het Poolse deel met zoveel treffen de details is hij immers pas tien jaar oud. Hij vertrok toen naar Nederland. Vader Anstadts zaken liepen toen zo slecht dat hij besloot te emigre ren. Het doel was eigenlijk Brazi lië, maar hij voelde zich in Amster dam met de vele Oostjoodse immi granten zo thuis dat hij er bleef hangen. Na enige maanden kwam het gezin over. Milo voelde zich aanvankelijk 'als een doofstom me', omdat hij geen Nederlands sprak. Maar hij leerde de taal snel. Hij bezocht de lagere school, ging even naar de ULO, maar op zijn veertiende werd hij fabrieksarbei der. Het ging hem en de rest van het ge zin kort voor de oorlog niet slecht. Op zijn achttiende reed hij al auto, op allerlei manieren probeerde hij zijn kennis bij te spijkeren. Hij praat veel met zijn communisti sche vrienden, maai- heeft twijfels over de leer en over de Sovjet-Unie. Hij was nog Pools genoeg om zich toen het land in 1939 werd belaagd als soldaat bij het consulaat te ver voegen. Hij kreeg er te horen: „Waarom bent u zo ongeduldig? Als u even wacht zijn ze hier". Zo zou het ook gebeuren. Toen de Duitse overval kwam, probeerde het gezin via IJmuiden te vluch ten: „Wij waren te laat". Het zijn die slechts één keer uitgesproken woorden die dit hele boek zo na vrant maken. Hans Warren Milo Anstadt: Jonge jaren. Polen-Am- sterdam 1920-1940 - 288 pag.lf 39,90 Contact, Amsterdam-Antiuerpen Milo Anstadt op 15-jarige leeftijd. In Fuga's en pimpelmezen bundelde dichter en prozaïst Stefan Hertmans (geb. 1951) een aantal essays. Ze versche nen al eens in bladen als De Gids en het Nieuw Wereldtijd schrift. De ondertitel van het boek luidt 'Over actualiteit, kunst en kritiek' en dat geeft meteen aan dat er van samen hang tussen de beschouwingen geen sprake is. Aan dat gebrek lijden trouwens de meeste es say-bundels die in ons taalge bied verschijnen. Het maakt dat men zich afvraagt welk be lang bij een uitgave als deze is gediend. Natuurlijk, de ijdel- heid van de schrijver wordt er door gestreeld, maar verder kan ik me niet voostellen dat iemand er tevreden over zal zijn. De losse onderdelen zijn soms best interessant, maar ze vormen geen volwaardige ver zameling. Wel bewerkstelligt zo'n bundel dat men oog krijgt voor de merkwaardigheden van de es sayist. Hertmans weet veel, hij heeft af en toe verrassende in zichten, maar na zo'n tweehon derd bladzijden gaat de lezer zich storen aan zijn stijl. Heel wat zinnen passen meer in een met ijver vervaardigde scriptie dan in een met bezieling ge schreven essay. „Eerst even iets over Zizek als auteur", be gint hij een alinea. En hij ver volgt al even onbeholpen; „Ook hier staan we voor een zichzelf voortdurend vanuit andere invalshoeken beslui pend subject. Wie een aantal boeken van Zizek achter elkaar leest, merkt al gauw dat hele fragmenten, redeneringen, hal ve essays gewoon verhapstukt telkens terugkomen". Wat een harkerig gepraat! Hertmans houdt van zinnen die de lezer de moed in de schoenen doen zinken: „De al zo stukgekauw- de overwegingen over aliënatie krijgen op die manier een nieuwe intensiteit omdat ze ge kwadrateerd worden in de hui ver van het anonieme perso nage om zijn eigen vervreem ding expliciet te denken". De opstellen van Hertmans verworden op die manier tot cryptogrammen, die eerder be doeld zijn om indruk op de le zer te maken dan om hem er gens van te overtuigen. De ti tels van de stukken verraden soms al de pronkzucht van de auteur. 'Religieus renouveau: design of brocante?' noemde hij bijvoorbeeld het eerste arti kel. Daarin wordt verteld dat er hernieuwde belangstelling is voor 'profeten en massaritue len'. Hertmans houdt zijn pu bliek echter voor 'dat de enige garantie' voor een leefbare sa menleving schuilt in het indivi dueel leren leven met de niet vervulbare begeerte in het cen trum van al onze handelingen en speculaties over onszelf en de anderen'. In een ander essay bepleit hij even bombastisch dat 'de dingen en de woorden open' moeten worden gehou den. George Steiner krijgt in een volgend stuk het verwijt dat hij 'een kleine salonversie van een of andere ayatollah' zou kunnen zijn. Jan Fabre Er is een beschouwing over het theaterwerk van Jan Fabre. de kern van diens werk wordt zo omschreven: „Het denken in concepten, deductief, afgeleid van een centrale en onvatbare instantie die zich in ons be wustzijn heeft genesteld". Een andere bespiegeling is aan 'snelheid en landschap' gewijd. 'Parsifal met de cocaine-lepel' is een essay over een vergeten oratorium van Paul Hindemith op tekst van Gottfried Benn. Hertmans moest veel moeite doen om het zelden uitgevoer de en nooit op de plaat gezette muziekstuk te beluisteren. Maar het lukte hem, en hij kreeg 'een van Hindemiths rijkste werken' te horen. In 'Het geweld van zuiverheid' staat de Franse denker Ber nard-Henri Lévy centraal, die waarschuwt voor de zwakte van de Westerse democratie en de opkomst van gevaarlijke ideeën. En zo zijn er twaalf es says herdrukt in Fuga's en pim pelmezen. Een boek dat eigen lijk geen boek is. H. W. Stefan Hertmans: Fuga's en pim pelmezen. Over actualiteit, kunst en kritiek 208pag./J 36,90 Meu- lenhoff. Amsterdam!Kritak, Leuven Stefan Hertmans. foto Klaas Koppe Hoe erg zijn de zeven hoofd zonden in een niet meer ker- kelijk-christelijke wereld? Inder tijd waren ze zo erg omdat de mens die zich eraan overgaf zich afwendde van God. Hij moest zich hoeden voor hoogmoed, hebzucht, onkuisheid, nijd. on matigheid, gramschap, traag heid. Niet omdat hij andere men sen door zijn hartstochten be schadigde maar omdat hij zijn ei genlijke taak. opgaan in God, verloochende. Uit die hoofdzon den kwamen alle andere zonden voort. Met enige goede wil kun je de zonde van etnische zuivering uit hebzucht laten ontstaan, of uit hoogmoed, of uit gramschap. Toch houdt het lijstje iets wille keurigs. Dat schrijvers (of uitgevers?) er niet veel mee kunnen beginnen, bewijst het boek De Zeven Hoofdzonden. Nieuwe Verhalen. Twee Vlamingen, vijf Nederlan ders over een Zonde, en hoe aar dig sommige vertelsels ook zijn. in Zonde gelooft geen van de au teurs, en het thema raakt telkens zoek. Je kunt, ook zonder geloof, met het thema méér doen. In de jaren dertig schreven Bertold Brecht en Kurt Weill Die sieben Todsün- den. Ballett mit Gesang, en dat is een meesterwerk. Een jonge Amerikaanse vrouw. Anna, wordt door haar familie op reis gestuurd om geld te verdienen, als danseres, als prostituée. en raakt in haar barre bestaan tel kens in de verleiding zich aan een van de hoofdzonden over te ge ven. Altijd is er de familie die haar op het rechte pad houdt, het pad van geld verdienen. Geld is de God van haar maatschappij. Consequent, geestig en bitter wordt de christelijke thematiek misbruikt. In dit boek is daar geen sprake van. Bas Heijne vertelt over een vrouw die op een feestje een man uitkiest, hem mee naar huis neemt en uitvoerig met hem naar bed gaat. Ze wil hem 's ochtends graag kwijt, en hij slaapt verder. Ze valt zelf trouwens ook weer in slaap. Dat zou 'Hoogmoed' moe ten zijn. Ronald Giphart heeft het over 'Hebzucht'. Een meisje van eenentwintig, bezig zichzelf op een dakterras te bevredigen, denkt terug aan haar verjaardag. Alle vierentwintig jongens met wie ze ooit naar bed is geweest bracht ze toen samen en het werd een orgie. Zo gaat dat bij Gip hart. Onkuisheid Deze twee eerste verhalen zou den ook onder 'Onkuisheid' kun nen worden ondergebracht. Dat thema wordt echter behandeld door Hermine Landvreugd, en na Heijne en Giphart is haar psy chologische pornografie bijna bleek. Rob van Erkelens heeft het echt over 'Nijd', in een varia tie op Shakespeare's Othello. Pe ter Verhelst vertelt onder 'Gram schap' over jonge vrouwen die uit onvrede met het lichaam zich door vreselijke trainingen pogen te veranderen en hoogst absurd aan hun eind komen. Thomas Rosenboom behandelt 'Traag heid'. Hij vertelt hoe wreed en ge meen een jongeman een een zame vrouw kwelt. Met traag heid heeft het niets van doen. Om Herman Brusselmans kun je lachen. foto Klaas Koppe Er is veel wonderlijks aan het boek. De uitgever, Prometheus, die heel wat zomerboeken laat verschijnen, verantwoordt meestal uitvoerig waar de tek- sten vandaan komen en wat de auteurs voor mensen zijn. Nu ontbreekt iedere verantwoor ding. Er is de suggestie dat de verhalen voor deze gelegenheid zijn vervaardigd. Het boek wekt eerder de indruk of al bestaande verhalen gedwongen werden zich naar een thema te schikken. Giphart over hebzucht, Van Er- kelens over nijd. dat klopt. Heij ne, Landvreugd, Verhelst en Ro senboom hebben het niet over hoogmoed, onkuisheid, gram schap en traagheid. Heel leuk en heel passend is het verhaal 'Onmatig' van Herman Brusselmans. De onmatigheid is het verhaal zélf. In razend tempo wordt, als in een versneld afge draaide soapserie, de ene absur de gebeurtenis na de andere ver teld, met veel misdaad en dron kenschap en afdwalingen en uit weidingen over onderwerpen die met het verhaal totaal niets te maken hebben. Uitgever Prometheus geeft zich over aan de zonde van mislei ding, vrees ik, door een bloemle zing op de markt te brengen als een bundel nieuwe verhalen met thematische bedoeling geschre ven. Vooruit, om Brusselmans' onmatigheid kun je lachen. Alfred Kossmann De Zeven Hoofdzonden Nieuwe Ver halen. Uitgeverij Prometheus, Am sterdam. Prijs 24,90. Elisabeth Eybers werd enige maanden geleden tachtig jaar. Ter gelegenheid daarvan ver scheen een aangevulde editie van haar Versamelde gedigte, boven dien kwam de bundel Nuweling uit. De dichteres vestigde zich in 1961 in Amsterdam en woont daar nog altijd. Desondanks voelt ze zich met haar vaderland verbon den: „Wat ook al in my binnenste agterbly,/Suid-Afrika, jy hoort feil loos daarby". Ze is dan ook altijd in het Afrikaans (de taal van haar va der) en soms ook in het Engels (de taal van haar moeder) blijven dich ten. Haar Afrikaanse poëzie zou in ver taling veel van haar kracht verlie zen. Ze weet dat zelf ook, in haar nieuwste boek merkt ze 'by die Duitse vertaling van enkele van my gedigte' op dat ze 'van hul ware gedaante ontdaan' raakten. Het Nederlands en het Afrikaans mo gen sterk op elkaar lijken, bij een omzetting zouden Elisabeth Ey bers' gedichten hun speelsheid, hun geheimen, hun vaart, alles wat ze bijzonder maakt, kwijtraken. Het Afrikaans is, tenminste in haar handen, een taal die verrassende mogelijkheden biedt, vooral als het de klank betreft., 'Gees en vlees' is een heel wat welluider combinatie dan 'lichaam en geest'. Daarnaast zijn allerlei termen ta boe in Nederlandse poëzie, terwijl je ze wel in een Afrikaans gedicht kunt gebruiken. De wending 'bo vengenoemde gewaarwording' zou een gedicht in onze taal bederven, maar 'bogenoemde gewaarwor ding' stoort op een of andere ma nier niet. 'Ego-centrisch' is ook een zeer ondichterlijk woord, maar in Elisabeth Eybers' gedicht 'Liewe leser' kan het wel:Ja, ek weet hoe ek-sentries vertoon/my tuisge- maakte heelal,/die wêreldjie wat ek bewoon,//my drang om dit steeds uit te stal/op so 'n eenper- soonskaal maai- miskien/kan jy iets van jouself daarin sien?" Nuweling is een bundel met poëzie over de ouderdom. De dwarsheid van de dichteres is wat geluwd, al beseft ze dat ze 'liewer vertoef in jou eie/geselskap dan elders'. Ziek te. aftakeling en dood zijn de be langrijkste onderwerpen in het boek. Maar ze worden belicht op een haast verfrissende wijze, en dat is niet alleen een kwestie van taal zoals uit het hierbij afgedruk te 'Droomryk' blijkt. In de nacht ontsnapt ze aan haar gebrekkige lichaam, en raakt zo verzoend met de volgende dag. Ze klaagt niet, maar signaleert met een zekere iro nie hoe 'een ding na die ander loo; mis'. Ze verzet zich niet tegen hei onvermijdelijke, omdat ze beseü 'doodgaan is doodnatuurlik'. B staan prachtige en troostrijke ge dichten in deze bundel. „Kan jj iets van jouself daarin sien?' vraagt Elisabeth Eybers. Ik den! dat veel lezers die vraag bevesti gend zullen beantwoorden. H. 11 Elisabeth Eybers: Nuweling - 48 poe f 25 Querido, Amsterdam Droomryk Die versigtige voete, meehinkende been wat my terughou en tart kan na middernag geen inperking bewerk of teëstand verleen: gevrywaar van aftakeling tot ek ontwaak vereensélwig ek my met 'n lopende saak ivonderbaarlik begeef ek my weer oral heen aan die hand van 'n gids wat sy uiterste doen om my straks met die volgende dag te versoen.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1995 | | pagina 16