Idyllische kindertijd
krijgt een bijsmaak
Poëzie is een aardigheidje
Verzetspoëzie
gebloemleesd
Zigeunermeisje
heeft een naam
Stefan
Hertmans
kunst cultuur
letterkundige kroniek
vertaald
herdrukken
VRIJDAG 21 APRIL 1995 16
Op 16 mei zal de Libris
Literatuur Prijs worden
uitgereikt. De genomineerde
boeken van Adriaan van Dis,
Renate Dorrestein, Nieolaas
Matsier, Thomas Rosenboom
en Willem van Toorn zijn
bekend genoeg. Maar er was
ook een nominatie voor Naar
Merelbeke, een roman van de
weinig gelezen auteur Stefan
Hertmans.
Stefan Hertmans (geb. 1951)
heeft
moeilijk toegankelijke gedichten,
weerbarstige essays en eigenzin
nige verhalen op zijn naam staan.
Zijn recentste boek, de roman
Naar Merelbeke, is in het volle
licht komen te staan omdat het als
enige Vlaamse werk werd genomi
neerd voor de Libris Literatuur
Prijs. Het is een wonderlijk boek,
zoiets als een authentieke pastiche
of een oprechte parodie.
Het is een maar al te bekend genre
in onze literatuur: gedetailleerd te
rugblikken op de jaren van de vro
lijke jongenskiel, uitgebreid stil
staan bij het verwoest Arkadië van
de jeugd. Tientallen schrijvers
gaan op zoek naar de verloren tijd,
proberen het onbezorgde geluk
van hun kindertijd te laten herle
ven. Het leidt tot een stroom ver
wisselbare en voorspelbare boe
ken. Begrijpelijk dus dat iemand
daar eens de spot mee wilde drij
ven. Maar op een of andere manier
heeft toch ook Hertmans zich weer
laten vertederen. Hij overdrijft de
merkwaardigheden van dit soort
geschriften, de ironie is dikwijls
voelbaar, aan de andere kant blijkt
er echter eveneens iets van een
waarachtige bevlogenheid.
Van die tegenstelling moet deze ro
man het hebben: je wordt meege
sleept èn vennaakt, het soort lite
ratuur dat de auteur wil hekelen
wordt door. hem tegelijk met verve
beoefend. Hij schetst een ontroe
rend portret van zijn vader en
schrijft intens over „die gelukkig
ste jaren, als je zo tussen je vijfde
en je achtste bent." In die tijd fan
taseerde hij over een tweede ik, „ie
mand die ik vlak bij me waande of
voelde, iemand die me perfect be
greep en er altijd was." Later ver
dween deze figuur uit zijn bestaan:
„En ik denk dat ik, zo lang ik niet
kan huilen om dit verlies, nooit
meer een heel mens zal zijn, nooit
meer een goed gezelschap voor me
zelf, en dat alle talenten die ik ooit
misschien in mijn onbezorgde kin-
derjaren heb gehad, vergeefs zul
len zijn geweest."
Satire
Dergelijke warme zinnen doen je in
dit zoveelste verhaal over een jon
gensleven geloven, terwijl even
ting had om ruggemergtering te
krijgen." Zulke opzichtige clichés
dat allerlei nostalgisch geschrijf in
het ridicule wordt getrokken.
Hetzelfde effect bereikt Hertmans
door van de gebruikelijke sterke
verhalen véél te sterke verhalen te
maken. Neem de geschiedenis van
'Pol de paling', dat is geen vissers
latijn meer, maar visserslatijn in
het kwadraat. Pol wordt voorge
steld als een buitengewoon slimme
vis, te vergelijken met „een afge-
verderop dit geloof wordt onder
mijnd. Dan beschrijft Hertmans al
te bizarre taferelen, is de weemoed
vet aangezet. Een van de hoofd
stukken waar de satire de over
hand krijgt op het sentiment is
'Het oefenplein'. Er wordt zo'n on
vermijdelijk thema in ter sprake
gebracht: zelfbevrediging. En wel
in de meest plichtmatige termen:
„Op dat ogenblik schrok ik wak
ker, er gebeurde iets daar onder de
lakens, iets heets en heerlijks."
Moeder doet de lakens vervolgens
in de was: „Ze keek als een donder
wolk en snauwde of ik soms goes-
richte dolfijn." Het relaas over zijn
dood is niet serieus te nemen: „Hij
had zich net belachelijk ver boven
het water verheven, was over de
rand gegleden en leek een uitstap
je in de tuin te overwegen. Hoog in
de boom boven hem maakte een
stevige durondeaupeer van res
pectabele afmetingen zich los en
sloeg zijn spitse kopje zo plat als
een vissevin." In het hoofdstuk
over de kanarie Louis doet zich iets
dergelijks voor. Door de gebruike
lijke scènes uit een kinderleven net
iets kleurrijker en dramatischer te
maken, weet hij dit soort literatuur
een bijsmaak te geven. Terwijl hij
zich intussen ook zelf verliest in de
voorbije idylle, in de dierbare her
inneringen.
Het jongetje dat de hoofdrol speelt
in Naar Merelbeke krijgt in hoofd
stuk één meteen met God te ma
ken. Deze verschijnt aan hem als
een soort insekt: „Hij was felgeel
van kleur, een drietal millimeter
lang Hij miste een poot.
Rechtsachter." De godheid heeft
een onplezierige verrassing voor
hem, zorgt ervoor dat de jongen
zijn rechterbeen kwijtraakt. De
dokters begrijpen niets van de
spontane amputatie, maar hij
moet voortaan met deze handicap
door het leven. Desondanks heeft
hij min of meer dezelfde ervaringen
als andere jongens. Nooit, nooit zal
dat opnieuw beginnen, overweegt
ook hij in zinnen die wel degelijk
bewogen klinken: „Die vurige ver
beelding waarmee je in je bed ligt
terwijl iedereen nog op is, om ze
ven uur 's avonds, zodat je slape
loos en soms zelfs ademloos luis
tert naar de stemmen in de verte,
dat wakkere en tegelijk droomach
tige gevoel, dat komt nooit meer
terug."
Kluchtig tafereel
Zo mengen zich voortdurend ogen
schijnlijk gemeend gevoel en even
gemeende spotlust. Tegelijk op
recht en ontnuchterend wordt bij
voorbeeld geschreven over de om
gang van de hoofdpersoon met zijn
aantrekkelijke nichtje Alexine. Er
lijkt iets moois tussen hen te be
ginnen, maar juist op tijd zorgt de
schrijver voor een kluchtig tafe
reel. Alexine die graag door steu-
telgaten kijkt, krijgt een sleutel in
haar oog. De ontluistering wordt
compleet wanneer ook onder het
verhaal over het afgestoten been
een bom wordt gelegd. „Aanstel-
lerke!", voegt de moeder haar zo
genaamd invalide zoon toe.
Een curieuze roman is dit zeker,
maar is het ook een goede roman?
Er wordt veel beloofd, maar tame
lijk weinig waargemaakt. Ik moest
denken aan wat Hertmans over
Merelbeke schrijft. Vóór de hoofd
persoon daar ooit geweest was, be
schouwde hij het als „het paradijs
op aarde, zoiets als een plek waai
de mooiste beek met duizend me
rels was." Wanneer hij in Merel
beke komt, ziet hij er slechts „de
zonloze straten, de kleine huizen,
een grauwe kerk op een plein zon
der één boompje of struik. En een
beek was er al helemaal niet."
Hans Warren
S tefan HertmansNaar Merelbeke -192
pag. 34,90 - Meulenhoff, Amsterdam I
Kritak, Leuven.
Frank Conroy: Met hart en ziel
(Agathon, 446 blz., 49,90, vertaald
door Kees Helsloot en Leo Huis
man). Nieuwe roman van de Ame
rikaanse schrijver Frank Conroy
(1936) over een eenzame en ver
waarloosde jongen op zoek naar
zijn identiteit. Naast zijn autobio
grafie Stop-Time publiceerde Con
roy de verhalenbundel Halver
wege, die in 1992 in vertaling ver
scheen.
Emilia Pardo Bazan: Het land
goed Ulloa (Bert Bakker, 276 blz.,
34,90, vertaald door Elly de Vries-
Bové). Het landgoed Ulloa uit 1886
is een van de grote klassieke ro
mans van Spanje en beschrijft de
beklemmende sfeer op een verval
len landgoed aan het einde van een
grootse eeuw. 'La Parda' (1851-
1921) was de eerste vrouwelijke
hoogleraar in Spanje en zette zich
haar hele leven in voor de verbete
ring van de positie van de vrouw.
Shusaku Endo: Diepe rivier
(Prometheus, 252 blz., 39,90, ver
taald door Ria Loohuizen). Nieuwe
roman van de Japanse auteur Shu
saku Endo (1923). Het verhaal gaat
over vijf Japanners die, ieder voor
zich, hopen aan de oever van de
Ganges troost en begrip te vinden
na een groot verlies in hun leven te
hebben geleden.
Irvin D. Yalom: Nietzsches tra
nen (Balans, 330 blz., 45,-, ver
taald door Else Hoog). In Nietz
sches tranen van de Amerikaanse
schrijver en psychiater Yalom
wordt een brug geslagen tussen fic
tie en non-fictie. De hoofdfiguren
in de roman zijn de filosoof Nietz
sche en dr Joseph Breuer, een van
de grondleggers van de psycho
analyse. Tussen de twee mannen
ontstaat een bizarre vriendschap.
Denise Chong: De dochters van
de concubine (Prometheus, 296
blz., 39.90, vertaald door Aad van
der Mijn). Het levensverhaal van
een Chinees meisje, dat op jonge
leeftijd als concubine naar Canada
wordt gesmokkeld, gebaseerd op
brieven, foto's en herinneringen
van de grootmoeder van de schrijf
ster.
Shirley Conran: Tijgerogen
(Luitingh-Sijthoff, 431 blz., 39,90,
vertaald door Carla Benink).
Nieuwe roman van de Engelse
schrijfster Shirley Conran, auteur
van Kant, Jungle en Karmozijn.
Tijgerogen gaat over een jonge
succesvolle schilderes die wordt
uitgekozen haar land op de Biën
nale in Venetië te vertegenwoordi
gen en terecht komt in de wereld'
van kunstvervalsers.
Kees Winkler (geb. 1927)
schrijft gedichten die niet
groots en niet meeslepend zijn.
Net zoals bij onder anderen C.
Buddingh' en Nico Scheepmaker
het geval was, staat zijn poëzie zo
sterk in het teken van doe-maar-
gewoon dat het soms ongewone
literatuur oplevert. Winkler
dankt zijn bescheiden plaats in
de Nederlandse letterkunde aan
persoonlijke en sfeervolle verzen
als 'Voor B.' uit Verspreide mo
menten (1979) en 'De schemering'
uit Klein Heelal (1985).
Het gaat om poëzie zonder op
smuk, om lyriek waarin geen op
hef wordt gemaakt. De dichter
doet geen enkele moeite zich te
verbergen achter opzienbarende
ideeën of sierlijke wendingen.
Dat heeft zijn aangename kan
ten, de keerzijde is dat er soms te
weinig spanning op deze gedich
ten staat. Zijn nieuwste boek
Naar aanleiding van een zwaluw
opent met kabbelende, om niet
te zeggen gezapige regels: „Scha
pewolken en avondzon vrediger
kan het nauwelijks de tuin als
inspiratiebron bloemen hebben
iets vrouwelijks." Inderdaad
volgt hij de ontwikkelingen in
zijn tuin uiterst nauwgezet, de le
zer krijgt ook alles te weten over
het huiselijk leven van de dich
ter.
Poëzie, zo schrijft Winkler ergens
in zijn recente bundel, „moet een
aardigheidje blijven iets waar je
plezier in hebt en niet al te se
rieus." Op de eeuwigheid rekent
hij niet, en hij veronderstelt dat
het proza van zijn echtegenote
Judy van Emmerik evenmin de
tijd zal trotseren: „Uit ons werk
moet blijken of we stand houden
ik denk van niet en ook voor Ju
dy is het de vraag of men haar
lezen büjft Daarom niet ge
treurd, wij doen ons best." Hij is
echter niet onverschillig over een
afwijzend oordeel van derden, hij
reageert woedend „nu geduren
de mijn leven Verzameld Werk
niet uitgegeven omdat subsidie
is geweigerd."
Scherpe randen
Naar aanleiding van een zwaluw
biedt méér dan alleen verzen
waarin bericht wordt dat de
dichter geniet van zijn sigaren en
de bloemenpracht. De omvang-
Kees Winkler: Op de
eeuwigheid rekent hij
niet.
foto Klaas Koppe
61
'k Ben roosjesvrij
ik geef een feest
ik ben nog nooit
zo mooi geweest
Narcissus ijdelt
Echo roept
ik heb vandaag
weer bloed gepoept
Ook daarvoor is
wel een remedie
ik draag nu kotex
als een lady
Tenslotte word je
een oud man
die ook niet mooi
meer dichten kan
rijke bundel telt drie afdelingen:
'Werk' met ongebundelde ge
dichten van voor 1987, 'Ver
vroegd uitgetreden' met tussen
1987 en 1992 ontstaan werk, en
'Pensioen' met de meest recente
poëzie. Die indeling maakt al
duidelijk dat literatuur en leven
bij Winkler nauw verbonden zijn.
Tussen al die brave verzen over
onbekommerd geluk, treft men
ook gedichten aan met scherpe
randen. Hij schrijft verfrissend
over de onfrisse ongemakken die
de ouderdom brengt, bij voor
beeld in het hierbij afgedrukte
gedicht dat hij op 61-jarige leef
tijd schreef.
Hier en daar hebben zijn ontboe
zemingen een dreigende
bijklank. „Ik bleef een schizof
reen die op pillen normaal
doet", bekent hij. Later gaat het
over een hersenoperatie die „ro
ken en dichterschap" doorbrak.
Maar de grondtoon is er een van
berusting. „We hebben een leven
achter de rug vol trauma's en
een psychose maar dat is al weer
jaren terug wij hebben nu tijd
om te kozen", sust hij. En uiter
aard komt de dichter tot deze
constatering gezeten op zijn
tuinbank.
H. W.
Kees WinklerNaar aanleiding van
een zwaluw. Gedichten -128 pag.
24,50 - Thomas Rap, Amsterdam
7V 7 ooit heb ik wat ons werd ont-
1V nomen zo bitter, bitter liefge
had is de titel van een door C. J.
Aarts en M. C. van Etten verzorg
de bloemlezing met Nederlandse
„verzetspoëzie en geuzenliederen
uit de jaren 1933-1945". De bundel
is als pocket uitgebracht, maar de
samenstellers hebben er bijna een
standaardwerk van gemaakt. On
geveer een kwart van het boek is
gevuld met een inleiding, met een
register op auteurs, met een regis
ter op titels, eerste èn bekende re
gels, met een zeer uitgebreid over
zicht van bibliografische gege
vens. Gewetensvol geven ze met
een sterretje aan wanneer ze een
bepaalde publikatie niet zelf on
der ogen hebben gehad, maar ook
als het om de meest schaarse edi
ties gaat kom je zelden zo'n aste
riks tegen.
Wat willen Aarts en Van Etten met
hun gedegen werk bereiken? Een
soort eerherstel voor de verzet
spoëzie. „Er is een Nederlandse li
teratuur van voor de oorlog en er is
een naoorlogse literatuur", schrij
ven ze. Dat daartussen ook iets zat,
zou vaak worden vergeten. Ten on
rechte, menen zijn, „want bleef en
blijft de poëzie zowel voor als na de
oorlog vooral 'een tijdverdrijf voor
enkele fijne luiden', tijdens de oor
log sprak zij het gehele volk aan."
Een nogal zonderling criterium!
Lang niet alle gedichten die zijn
uitgekozen zou ik poëzie durven
noemen. En een enkele keer, zoals
in Jacques van Tols bekende liedje
'Als op het Leidseplein de lichtjes
weer eens branden gaan', valt er
zelfs niets van verzet te bespeuren.
Daar staat natuurlijk ook een aan
tal geslaagde gedichten en veel
merkwaardig geschrijf tegenover.
Het is moeilijk je gezicht in de
plooi te houden wanneer je het ver
sje leest waarin de predikant W. L.
Weiter probeerde de aftocht van
koningin Wilhelmina recht te pra
ten: „Neen, 't was geen vlucht die U
deed gaan, maar volgen, waar
God riep."
Er zijn in dit boek allerlei ontdek
kingen te doen. Zo komt aan het
licht dat bepaalde 'verzetsgedich
ten' volstrekt legaal konden ver
schijnen. Clara Egginks 'Doden
mars voor Rotterdam' en 'Rebel,
mijn hart' van Jan Campert wer
den gewoon in literaire bladen af
gedrukt. In augustus 1941 was in
De Gids 'Het carillon' van Ida Ger-
hardt te lezen, met de slotregels
waaraan deze anthologie de titel
dankt: „Nooit heb ik wat ons werd
ontnomen zo bitter, bitter liefge
had." Deze gedichten zouden later
weer in ondergrondse uitgaven op
duiken.
Het boek bevat vier afdelingen. In
het eerste deel is er werk uit de pe
riode 1933-1940. Bepaalde dichters
keerden zich al vroeg tegen het na-
tionaal-socialisme, zo schreef Jan
Campert in 1933 een 'Ballade dei-
verbrande boeken' en pleitte Al-
bert Verwey voor het toelaten van
joden die Duitsland wilden ont
vluchten: „Open uw grenzen. Doe
al uw dwaasheid weg." In het twee
de deel, getiteld 'Zij kwamen hief,
terwijl wij rustig sliepen', gaat het
over de Duitse inval van 10 mei
1940. Het derde gedeelte bevat de
eigenlijke verzetspoëzie en ten
slotte wordt heel kort stilgestaan
bij de bevrijding.
Honderdvijftig verdrietige en sar
castische, beroemde en vergeten,
overtuigende en slappe gedichten
uit een duistere tijd. Misschien
staan ze hier voor de laatste keer
bij elkaar en daarom is het nuttig
dat de bloemlezers hun werk zo
zorgvuldig hebben gedaan.
H. W.
Nooit heb ik ivat ons werd ontnomen zo
bitter, bitter liefgehad. Verzetspoëzie en
geuzenliederen uit de jaren 1933-1945 -
Bijeengebracht en ingeleid door C.J
Aarts en M. C.vanEtten-208pag./f 10,-
IBfr. 200 - Ooievaar Pockethouse, Am
sterdam.
Een beroemd plaatje, en iedere
keer dat je het ziet wordt je
pijnlijk getroffen: een meisje in de
deuropening van een goederenwa
gon. Het is geen foto, het een 'still'
uit een filmfragment van zeven se
conden over het doorgangskamp
Westerbork, in 1944 gemaakt. De
deuren van de wagon zijn op een
brede kier na dicht, het hoofd van
het meisje past, net in de ruimte.
Haar gezicht is lang en smal, ze
draagt een hoofddoek. Haar grote
ogen hebben een blik van angst,
haar mond' is ietwat open. Ze
staart, kennelijk heftig geschrok
ken, naar buiten. Er is niets geëns
ceneerd, er is geen spoor van pose.
Het kind werd naar Auschwitz ver
voerd en is er gestorven.
Wie was het kind? Aangenomen
werd dat het een joods meisje was,
en het plaatje kreeg zijn betekenis
in de documentatie van de depor
taties. Aad Wagenaar, die zich
voorstelt als dagbladjournalist
van drieënvijftig, niet-joods, zon
der joodse familie, wilde de vraag
beantwoorden en ging op zoek.
Het resultaat van zijn onderzoek
en het verslag van zijn speurtocht
staat in zijn boek Settela. Het
meisje heeft haai- naam terug.
Resultaat van het onderzoek: het
meisje heette Anna Maria Stein-
bach, geboren 23 december 1934 te
Buchten (Zuid-Limburg), een zi
geunerkind dat in haar eigen we
reld Settela werd genoemd. Zij en
244 andere zigeuners werden op 19
mei 1944 van Westerbork naar
Auschwitz vervoerd.
Wagenaar toont zich een hardnek
kige onderzoeker, en een voortref
felijke verslaggever. Hij laat zien
hoeveel moeite het onderzoek
heeft gekost, hij vertelt over de ge
sprekken die hij heeft gevoerd, met
historici en kampslachtoffers, over
zijn studie van alle beschikbare
documenten. Soms blijkt hij wan
hopig, soms is hij verrast. Over de
lasten en lusten van zijn bezigheid,
door hem uit vrije wil gekozen, be
richt hij met iets van ijdelheid. He
lemaal niet ongepast! Hij laat de
joodse overlevenden van het kamp
die hij raadpleegt rustig aan het
woord, hij vertelt met verve over
zijn bezoek aan de zigeunerfamilie
in de buurt van Spijkenisse. Het
moet hem gegund zijn dat hij te
vens vertelt hoe koud hij het had
op weg naar Spijkenisse. Al is het
irrelevant.
Vernuft
Journalistiek op dit hoge niveau
heeft de neiging te 'literair' te wor
den. Het is geen probleem van hiër
archie, van 'hoger' of 'lager', maar
een verslag is nu eenmaal geen no
velle. Gewoon een ander genre.
Wie verslag uitbrengt Iciest van
zelfsprekend uit de gegevens die
hij bij elkaar heeft gebracht wat
hem van belang lijkt. Wie een in
terview afneemt spitst bij het note
ren de tekst toe. Bedenkelijk
wordt het voor de lezer wanneer de
verslaggever mensen lange verha
len in de mond legt die hij, de ver
slaggever, zich onmogelijk zo her
innerd kan hebben. Daar- ontaardt
de reportage en wordt literatuur.
Zo nu en dan bezwijkt Wagenaar
voor de verleiding. Het moet ge
zegd en het is van geen belang.
Want uit alles blijkt dat Wagenaar,
met veel vernuft en speurend, be
heerst blijft door de gevoelens van
afgrijzen en medelijden die hem er
toe hebben gebracht zijn taak te
kiezen. Hij heeft inderdaad het
meisje haar naam terug willen ge
ven. En al heeft niemand er wat
aan, het is alsof er recht aan haar is
geschied.
Een heel aangrijpend boek. Het
aangrijpendst is misschien het ge
mompel van de oude zigeunerin
Crasa Wagner, in haar luxueuze
woonwagen bij Spijkenisse. Ze wil
niet meer weten van Westerbork,
Auschwitz, Ravensbrück, herin
nert zich na enige aandrang toch
dat 'kind van Steinbach' in de
treinwagon. Er staat: „Ik geloof',
zegt ze dan haast mompelend,
„dat ze naar een hond keek die bui
ten de trein liep. Dat was een lichte
hond, een beetje groot. Haar moe
der heeft haar op het laatst wegge
trokken bij die deur."
Eigen wereld
Wagenaars bezoek aan de zigeu
nerfamilie in Spijkenisse leverde
hem de informatie op die hij nodig
had: 'Settela Steinbach - het is
maandagmiddag 7 februari 1944,
vijf minuten over vier. Het meisje
heeft haar naam terug'.
En dan? De zigeunergemeenschap
weigert verder met Wagenaar te
spreken, de leden van de familie
Steinbach gooien de hoorn op de
haak wanneer hij hen belt. Zij heb
ben zich geheel en al teruggetrok
ken in hun eigen wereld. Wat hij
nog wel te weten komt is dat de va
der van Settela, Heinrich Stein
bach (Moezelman in zigeunertaal),
muzikant, vader van tien kinde
ren, de oorlog heeft overleefd en in
1945 en 1946 bij alle mogelijke in
stanties naai' zijn familie is gaan
informeren. Hij was een analfabeet
die zich liet helpen door iemand
die nauwelijks kon spellen. Zijn he
le gezin was vermoord. Hij stierf in
1946, vierenveertig jaar oud, gek
van verdriet.
Alfred Kossmann
Aad Wagenaar: Settela - De Arbeider
spers, Amsterdam/Antwerpen, 25.-.
S. Carmiggelt: Honderd dwaas
heden (De Arbeiderspers, 216 blz.,
29,90). Nieuwe uitgave, integraal
naar de eerste druk uit 1946, van
Simon Carmiggelts eerste bundel
Honderd dwaasheden, met stukjes
uit de periode voor hij zijn Kron
kels in Het Parool schreef. Stukjes
die hij voor de oorlog in verschil
lende kranten van De Arbeider
spers heeft gepubliceerd, aange
vuld met materiaal uit de illegale
pers en van kort na de oorlog.
Tegelijk verscheen een nieuwe ge
bonden editie van Allemaal onzin
uit 1947, Carmiggelts eerste Kron
kels.
Andrzej Szczypiorski: De mooie
mevrouw Seidenman (Wereldbi
bliotheek, 208 blz., 32,50, ver
taald door Gerard Rasch). Derde,
herziene druk van Szczypiorslci's
caleidoscopische roman uit 1986
over Irma Seidenman, een van de
overlevenden van de Tweede We
reldoorlog. Voor dit boek ontving
de Poolse auteur de Oostenrijkse
Staatsprijs voor Europese Litera
tuur.
Stefan Hertmans: Zulke opzichtige clichés dat allerlei nostalgisch geschrijf in het ridicule wordt getrokken.
foto Klaas Koppe