Idyllische kindertijd krijgt een bijsmaak Poëzie is een aardigheidje Verzetspoëzie gebloemleesd Zigeunermeisje heeft een naam Stefan Hertmans kunst cultuur letterkundige kroniek vertaald herdrukken VRIJDAG 21 APRIL 1995 16 Op 16 mei zal de Libris Literatuur Prijs worden uitgereikt. De genomineerde boeken van Adriaan van Dis, Renate Dorrestein, Nieolaas Matsier, Thomas Rosenboom en Willem van Toorn zijn bekend genoeg. Maar er was ook een nominatie voor Naar Merelbeke, een roman van de weinig gelezen auteur Stefan Hertmans. Stefan Hertmans (geb. 1951) heeft moeilijk toegankelijke gedichten, weerbarstige essays en eigenzin nige verhalen op zijn naam staan. Zijn recentste boek, de roman Naar Merelbeke, is in het volle licht komen te staan omdat het als enige Vlaamse werk werd genomi neerd voor de Libris Literatuur Prijs. Het is een wonderlijk boek, zoiets als een authentieke pastiche of een oprechte parodie. Het is een maar al te bekend genre in onze literatuur: gedetailleerd te rugblikken op de jaren van de vro lijke jongenskiel, uitgebreid stil staan bij het verwoest Arkadië van de jeugd. Tientallen schrijvers gaan op zoek naar de verloren tijd, proberen het onbezorgde geluk van hun kindertijd te laten herle ven. Het leidt tot een stroom ver wisselbare en voorspelbare boe ken. Begrijpelijk dus dat iemand daar eens de spot mee wilde drij ven. Maar op een of andere manier heeft toch ook Hertmans zich weer laten vertederen. Hij overdrijft de merkwaardigheden van dit soort geschriften, de ironie is dikwijls voelbaar, aan de andere kant blijkt er echter eveneens iets van een waarachtige bevlogenheid. Van die tegenstelling moet deze ro man het hebben: je wordt meege sleept èn vennaakt, het soort lite ratuur dat de auteur wil hekelen wordt door. hem tegelijk met verve beoefend. Hij schetst een ontroe rend portret van zijn vader en schrijft intens over „die gelukkig ste jaren, als je zo tussen je vijfde en je achtste bent." In die tijd fan taseerde hij over een tweede ik, „ie mand die ik vlak bij me waande of voelde, iemand die me perfect be greep en er altijd was." Later ver dween deze figuur uit zijn bestaan: „En ik denk dat ik, zo lang ik niet kan huilen om dit verlies, nooit meer een heel mens zal zijn, nooit meer een goed gezelschap voor me zelf, en dat alle talenten die ik ooit misschien in mijn onbezorgde kin- derjaren heb gehad, vergeefs zul len zijn geweest." Satire Dergelijke warme zinnen doen je in dit zoveelste verhaal over een jon gensleven geloven, terwijl even ting had om ruggemergtering te krijgen." Zulke opzichtige clichés dat allerlei nostalgisch geschrijf in het ridicule wordt getrokken. Hetzelfde effect bereikt Hertmans door van de gebruikelijke sterke verhalen véél te sterke verhalen te maken. Neem de geschiedenis van 'Pol de paling', dat is geen vissers latijn meer, maar visserslatijn in het kwadraat. Pol wordt voorge steld als een buitengewoon slimme vis, te vergelijken met „een afge- verderop dit geloof wordt onder mijnd. Dan beschrijft Hertmans al te bizarre taferelen, is de weemoed vet aangezet. Een van de hoofd stukken waar de satire de over hand krijgt op het sentiment is 'Het oefenplein'. Er wordt zo'n on vermijdelijk thema in ter sprake gebracht: zelfbevrediging. En wel in de meest plichtmatige termen: „Op dat ogenblik schrok ik wak ker, er gebeurde iets daar onder de lakens, iets heets en heerlijks." Moeder doet de lakens vervolgens in de was: „Ze keek als een donder wolk en snauwde of ik soms goes- richte dolfijn." Het relaas over zijn dood is niet serieus te nemen: „Hij had zich net belachelijk ver boven het water verheven, was over de rand gegleden en leek een uitstap je in de tuin te overwegen. Hoog in de boom boven hem maakte een stevige durondeaupeer van res pectabele afmetingen zich los en sloeg zijn spitse kopje zo plat als een vissevin." In het hoofdstuk over de kanarie Louis doet zich iets dergelijks voor. Door de gebruike lijke scènes uit een kinderleven net iets kleurrijker en dramatischer te maken, weet hij dit soort literatuur een bijsmaak te geven. Terwijl hij zich intussen ook zelf verliest in de voorbije idylle, in de dierbare her inneringen. Het jongetje dat de hoofdrol speelt in Naar Merelbeke krijgt in hoofd stuk één meteen met God te ma ken. Deze verschijnt aan hem als een soort insekt: „Hij was felgeel van kleur, een drietal millimeter lang Hij miste een poot. Rechtsachter." De godheid heeft een onplezierige verrassing voor hem, zorgt ervoor dat de jongen zijn rechterbeen kwijtraakt. De dokters begrijpen niets van de spontane amputatie, maar hij moet voortaan met deze handicap door het leven. Desondanks heeft hij min of meer dezelfde ervaringen als andere jongens. Nooit, nooit zal dat opnieuw beginnen, overweegt ook hij in zinnen die wel degelijk bewogen klinken: „Die vurige ver beelding waarmee je in je bed ligt terwijl iedereen nog op is, om ze ven uur 's avonds, zodat je slape loos en soms zelfs ademloos luis tert naar de stemmen in de verte, dat wakkere en tegelijk droomach tige gevoel, dat komt nooit meer terug." Kluchtig tafereel Zo mengen zich voortdurend ogen schijnlijk gemeend gevoel en even gemeende spotlust. Tegelijk op recht en ontnuchterend wordt bij voorbeeld geschreven over de om gang van de hoofdpersoon met zijn aantrekkelijke nichtje Alexine. Er lijkt iets moois tussen hen te be ginnen, maar juist op tijd zorgt de schrijver voor een kluchtig tafe reel. Alexine die graag door steu- telgaten kijkt, krijgt een sleutel in haar oog. De ontluistering wordt compleet wanneer ook onder het verhaal over het afgestoten been een bom wordt gelegd. „Aanstel- lerke!", voegt de moeder haar zo genaamd invalide zoon toe. Een curieuze roman is dit zeker, maar is het ook een goede roman? Er wordt veel beloofd, maar tame lijk weinig waargemaakt. Ik moest denken aan wat Hertmans over Merelbeke schrijft. Vóór de hoofd persoon daar ooit geweest was, be schouwde hij het als „het paradijs op aarde, zoiets als een plek waai de mooiste beek met duizend me rels was." Wanneer hij in Merel beke komt, ziet hij er slechts „de zonloze straten, de kleine huizen, een grauwe kerk op een plein zon der één boompje of struik. En een beek was er al helemaal niet." Hans Warren S tefan HertmansNaar Merelbeke -192 pag. 34,90 - Meulenhoff, Amsterdam I Kritak, Leuven. Frank Conroy: Met hart en ziel (Agathon, 446 blz., 49,90, vertaald door Kees Helsloot en Leo Huis man). Nieuwe roman van de Ame rikaanse schrijver Frank Conroy (1936) over een eenzame en ver waarloosde jongen op zoek naar zijn identiteit. Naast zijn autobio grafie Stop-Time publiceerde Con roy de verhalenbundel Halver wege, die in 1992 in vertaling ver scheen. Emilia Pardo Bazan: Het land goed Ulloa (Bert Bakker, 276 blz., 34,90, vertaald door Elly de Vries- Bové). Het landgoed Ulloa uit 1886 is een van de grote klassieke ro mans van Spanje en beschrijft de beklemmende sfeer op een verval len landgoed aan het einde van een grootse eeuw. 'La Parda' (1851- 1921) was de eerste vrouwelijke hoogleraar in Spanje en zette zich haar hele leven in voor de verbete ring van de positie van de vrouw. Shusaku Endo: Diepe rivier (Prometheus, 252 blz., 39,90, ver taald door Ria Loohuizen). Nieuwe roman van de Japanse auteur Shu saku Endo (1923). Het verhaal gaat over vijf Japanners die, ieder voor zich, hopen aan de oever van de Ganges troost en begrip te vinden na een groot verlies in hun leven te hebben geleden. Irvin D. Yalom: Nietzsches tra nen (Balans, 330 blz., 45,-, ver taald door Else Hoog). In Nietz sches tranen van de Amerikaanse schrijver en psychiater Yalom wordt een brug geslagen tussen fic tie en non-fictie. De hoofdfiguren in de roman zijn de filosoof Nietz sche en dr Joseph Breuer, een van de grondleggers van de psycho analyse. Tussen de twee mannen ontstaat een bizarre vriendschap. Denise Chong: De dochters van de concubine (Prometheus, 296 blz., 39.90, vertaald door Aad van der Mijn). Het levensverhaal van een Chinees meisje, dat op jonge leeftijd als concubine naar Canada wordt gesmokkeld, gebaseerd op brieven, foto's en herinneringen van de grootmoeder van de schrijf ster. Shirley Conran: Tijgerogen (Luitingh-Sijthoff, 431 blz., 39,90, vertaald door Carla Benink). Nieuwe roman van de Engelse schrijfster Shirley Conran, auteur van Kant, Jungle en Karmozijn. Tijgerogen gaat over een jonge succesvolle schilderes die wordt uitgekozen haar land op de Biën nale in Venetië te vertegenwoordi gen en terecht komt in de wereld' van kunstvervalsers. Kees Winkler (geb. 1927) schrijft gedichten die niet groots en niet meeslepend zijn. Net zoals bij onder anderen C. Buddingh' en Nico Scheepmaker het geval was, staat zijn poëzie zo sterk in het teken van doe-maar- gewoon dat het soms ongewone literatuur oplevert. Winkler dankt zijn bescheiden plaats in de Nederlandse letterkunde aan persoonlijke en sfeervolle verzen als 'Voor B.' uit Verspreide mo menten (1979) en 'De schemering' uit Klein Heelal (1985). Het gaat om poëzie zonder op smuk, om lyriek waarin geen op hef wordt gemaakt. De dichter doet geen enkele moeite zich te verbergen achter opzienbarende ideeën of sierlijke wendingen. Dat heeft zijn aangename kan ten, de keerzijde is dat er soms te weinig spanning op deze gedich ten staat. Zijn nieuwste boek Naar aanleiding van een zwaluw opent met kabbelende, om niet te zeggen gezapige regels: „Scha pewolken en avondzon vrediger kan het nauwelijks de tuin als inspiratiebron bloemen hebben iets vrouwelijks." Inderdaad volgt hij de ontwikkelingen in zijn tuin uiterst nauwgezet, de le zer krijgt ook alles te weten over het huiselijk leven van de dich ter. Poëzie, zo schrijft Winkler ergens in zijn recente bundel, „moet een aardigheidje blijven iets waar je plezier in hebt en niet al te se rieus." Op de eeuwigheid rekent hij niet, en hij veronderstelt dat het proza van zijn echtegenote Judy van Emmerik evenmin de tijd zal trotseren: „Uit ons werk moet blijken of we stand houden ik denk van niet en ook voor Ju dy is het de vraag of men haar lezen büjft Daarom niet ge treurd, wij doen ons best." Hij is echter niet onverschillig over een afwijzend oordeel van derden, hij reageert woedend „nu geduren de mijn leven Verzameld Werk niet uitgegeven omdat subsidie is geweigerd." Scherpe randen Naar aanleiding van een zwaluw biedt méér dan alleen verzen waarin bericht wordt dat de dichter geniet van zijn sigaren en de bloemenpracht. De omvang- Kees Winkler: Op de eeuwigheid rekent hij niet. foto Klaas Koppe 61 'k Ben roosjesvrij ik geef een feest ik ben nog nooit zo mooi geweest Narcissus ijdelt Echo roept ik heb vandaag weer bloed gepoept Ook daarvoor is wel een remedie ik draag nu kotex als een lady Tenslotte word je een oud man die ook niet mooi meer dichten kan rijke bundel telt drie afdelingen: 'Werk' met ongebundelde ge dichten van voor 1987, 'Ver vroegd uitgetreden' met tussen 1987 en 1992 ontstaan werk, en 'Pensioen' met de meest recente poëzie. Die indeling maakt al duidelijk dat literatuur en leven bij Winkler nauw verbonden zijn. Tussen al die brave verzen over onbekommerd geluk, treft men ook gedichten aan met scherpe randen. Hij schrijft verfrissend over de onfrisse ongemakken die de ouderdom brengt, bij voor beeld in het hierbij afgedrukte gedicht dat hij op 61-jarige leef tijd schreef. Hier en daar hebben zijn ontboe zemingen een dreigende bijklank. „Ik bleef een schizof reen die op pillen normaal doet", bekent hij. Later gaat het over een hersenoperatie die „ro ken en dichterschap" doorbrak. Maar de grondtoon is er een van berusting. „We hebben een leven achter de rug vol trauma's en een psychose maar dat is al weer jaren terug wij hebben nu tijd om te kozen", sust hij. En uiter aard komt de dichter tot deze constatering gezeten op zijn tuinbank. H. W. Kees WinklerNaar aanleiding van een zwaluw. Gedichten -128 pag. 24,50 - Thomas Rap, Amsterdam 7V 7 ooit heb ik wat ons werd ont- 1V nomen zo bitter, bitter liefge had is de titel van een door C. J. Aarts en M. C. van Etten verzorg de bloemlezing met Nederlandse „verzetspoëzie en geuzenliederen uit de jaren 1933-1945". De bundel is als pocket uitgebracht, maar de samenstellers hebben er bijna een standaardwerk van gemaakt. On geveer een kwart van het boek is gevuld met een inleiding, met een register op auteurs, met een regis ter op titels, eerste èn bekende re gels, met een zeer uitgebreid over zicht van bibliografische gege vens. Gewetensvol geven ze met een sterretje aan wanneer ze een bepaalde publikatie niet zelf on der ogen hebben gehad, maar ook als het om de meest schaarse edi ties gaat kom je zelden zo'n aste riks tegen. Wat willen Aarts en Van Etten met hun gedegen werk bereiken? Een soort eerherstel voor de verzet spoëzie. „Er is een Nederlandse li teratuur van voor de oorlog en er is een naoorlogse literatuur", schrij ven ze. Dat daartussen ook iets zat, zou vaak worden vergeten. Ten on rechte, menen zijn, „want bleef en blijft de poëzie zowel voor als na de oorlog vooral 'een tijdverdrijf voor enkele fijne luiden', tijdens de oor log sprak zij het gehele volk aan." Een nogal zonderling criterium! Lang niet alle gedichten die zijn uitgekozen zou ik poëzie durven noemen. En een enkele keer, zoals in Jacques van Tols bekende liedje 'Als op het Leidseplein de lichtjes weer eens branden gaan', valt er zelfs niets van verzet te bespeuren. Daar staat natuurlijk ook een aan tal geslaagde gedichten en veel merkwaardig geschrijf tegenover. Het is moeilijk je gezicht in de plooi te houden wanneer je het ver sje leest waarin de predikant W. L. Weiter probeerde de aftocht van koningin Wilhelmina recht te pra ten: „Neen, 't was geen vlucht die U deed gaan, maar volgen, waar God riep." Er zijn in dit boek allerlei ontdek kingen te doen. Zo komt aan het licht dat bepaalde 'verzetsgedich ten' volstrekt legaal konden ver schijnen. Clara Egginks 'Doden mars voor Rotterdam' en 'Rebel, mijn hart' van Jan Campert wer den gewoon in literaire bladen af gedrukt. In augustus 1941 was in De Gids 'Het carillon' van Ida Ger- hardt te lezen, met de slotregels waaraan deze anthologie de titel dankt: „Nooit heb ik wat ons werd ontnomen zo bitter, bitter liefge had." Deze gedichten zouden later weer in ondergrondse uitgaven op duiken. Het boek bevat vier afdelingen. In het eerste deel is er werk uit de pe riode 1933-1940. Bepaalde dichters keerden zich al vroeg tegen het na- tionaal-socialisme, zo schreef Jan Campert in 1933 een 'Ballade dei- verbrande boeken' en pleitte Al- bert Verwey voor het toelaten van joden die Duitsland wilden ont vluchten: „Open uw grenzen. Doe al uw dwaasheid weg." In het twee de deel, getiteld 'Zij kwamen hief, terwijl wij rustig sliepen', gaat het over de Duitse inval van 10 mei 1940. Het derde gedeelte bevat de eigenlijke verzetspoëzie en ten slotte wordt heel kort stilgestaan bij de bevrijding. Honderdvijftig verdrietige en sar castische, beroemde en vergeten, overtuigende en slappe gedichten uit een duistere tijd. Misschien staan ze hier voor de laatste keer bij elkaar en daarom is het nuttig dat de bloemlezers hun werk zo zorgvuldig hebben gedaan. H. W. Nooit heb ik ivat ons werd ontnomen zo bitter, bitter liefgehad. Verzetspoëzie en geuzenliederen uit de jaren 1933-1945 - Bijeengebracht en ingeleid door C.J Aarts en M. C.vanEtten-208pag./f 10,- IBfr. 200 - Ooievaar Pockethouse, Am sterdam. Een beroemd plaatje, en iedere keer dat je het ziet wordt je pijnlijk getroffen: een meisje in de deuropening van een goederenwa gon. Het is geen foto, het een 'still' uit een filmfragment van zeven se conden over het doorgangskamp Westerbork, in 1944 gemaakt. De deuren van de wagon zijn op een brede kier na dicht, het hoofd van het meisje past, net in de ruimte. Haar gezicht is lang en smal, ze draagt een hoofddoek. Haar grote ogen hebben een blik van angst, haar mond' is ietwat open. Ze staart, kennelijk heftig geschrok ken, naar buiten. Er is niets geëns ceneerd, er is geen spoor van pose. Het kind werd naar Auschwitz ver voerd en is er gestorven. Wie was het kind? Aangenomen werd dat het een joods meisje was, en het plaatje kreeg zijn betekenis in de documentatie van de depor taties. Aad Wagenaar, die zich voorstelt als dagbladjournalist van drieënvijftig, niet-joods, zon der joodse familie, wilde de vraag beantwoorden en ging op zoek. Het resultaat van zijn onderzoek en het verslag van zijn speurtocht staat in zijn boek Settela. Het meisje heeft haai- naam terug. Resultaat van het onderzoek: het meisje heette Anna Maria Stein- bach, geboren 23 december 1934 te Buchten (Zuid-Limburg), een zi geunerkind dat in haar eigen we reld Settela werd genoemd. Zij en 244 andere zigeuners werden op 19 mei 1944 van Westerbork naar Auschwitz vervoerd. Wagenaar toont zich een hardnek kige onderzoeker, en een voortref felijke verslaggever. Hij laat zien hoeveel moeite het onderzoek heeft gekost, hij vertelt over de ge sprekken die hij heeft gevoerd, met historici en kampslachtoffers, over zijn studie van alle beschikbare documenten. Soms blijkt hij wan hopig, soms is hij verrast. Over de lasten en lusten van zijn bezigheid, door hem uit vrije wil gekozen, be richt hij met iets van ijdelheid. He lemaal niet ongepast! Hij laat de joodse overlevenden van het kamp die hij raadpleegt rustig aan het woord, hij vertelt met verve over zijn bezoek aan de zigeunerfamilie in de buurt van Spijkenisse. Het moet hem gegund zijn dat hij te vens vertelt hoe koud hij het had op weg naar Spijkenisse. Al is het irrelevant. Vernuft Journalistiek op dit hoge niveau heeft de neiging te 'literair' te wor den. Het is geen probleem van hiër archie, van 'hoger' of 'lager', maar een verslag is nu eenmaal geen no velle. Gewoon een ander genre. Wie verslag uitbrengt Iciest van zelfsprekend uit de gegevens die hij bij elkaar heeft gebracht wat hem van belang lijkt. Wie een in terview afneemt spitst bij het note ren de tekst toe. Bedenkelijk wordt het voor de lezer wanneer de verslaggever mensen lange verha len in de mond legt die hij, de ver slaggever, zich onmogelijk zo her innerd kan hebben. Daar- ontaardt de reportage en wordt literatuur. Zo nu en dan bezwijkt Wagenaar voor de verleiding. Het moet ge zegd en het is van geen belang. Want uit alles blijkt dat Wagenaar, met veel vernuft en speurend, be heerst blijft door de gevoelens van afgrijzen en medelijden die hem er toe hebben gebracht zijn taak te kiezen. Hij heeft inderdaad het meisje haar naam terug willen ge ven. En al heeft niemand er wat aan, het is alsof er recht aan haar is geschied. Een heel aangrijpend boek. Het aangrijpendst is misschien het ge mompel van de oude zigeunerin Crasa Wagner, in haar luxueuze woonwagen bij Spijkenisse. Ze wil niet meer weten van Westerbork, Auschwitz, Ravensbrück, herin nert zich na enige aandrang toch dat 'kind van Steinbach' in de treinwagon. Er staat: „Ik geloof', zegt ze dan haast mompelend, „dat ze naar een hond keek die bui ten de trein liep. Dat was een lichte hond, een beetje groot. Haar moe der heeft haar op het laatst wegge trokken bij die deur." Eigen wereld Wagenaars bezoek aan de zigeu nerfamilie in Spijkenisse leverde hem de informatie op die hij nodig had: 'Settela Steinbach - het is maandagmiddag 7 februari 1944, vijf minuten over vier. Het meisje heeft haar naam terug'. En dan? De zigeunergemeenschap weigert verder met Wagenaar te spreken, de leden van de familie Steinbach gooien de hoorn op de haak wanneer hij hen belt. Zij heb ben zich geheel en al teruggetrok ken in hun eigen wereld. Wat hij nog wel te weten komt is dat de va der van Settela, Heinrich Stein bach (Moezelman in zigeunertaal), muzikant, vader van tien kinde ren, de oorlog heeft overleefd en in 1945 en 1946 bij alle mogelijke in stanties naai' zijn familie is gaan informeren. Hij was een analfabeet die zich liet helpen door iemand die nauwelijks kon spellen. Zijn he le gezin was vermoord. Hij stierf in 1946, vierenveertig jaar oud, gek van verdriet. Alfred Kossmann Aad Wagenaar: Settela - De Arbeider spers, Amsterdam/Antwerpen, 25.-. S. Carmiggelt: Honderd dwaas heden (De Arbeiderspers, 216 blz., 29,90). Nieuwe uitgave, integraal naar de eerste druk uit 1946, van Simon Carmiggelts eerste bundel Honderd dwaasheden, met stukjes uit de periode voor hij zijn Kron kels in Het Parool schreef. Stukjes die hij voor de oorlog in verschil lende kranten van De Arbeider spers heeft gepubliceerd, aange vuld met materiaal uit de illegale pers en van kort na de oorlog. Tegelijk verscheen een nieuwe ge bonden editie van Allemaal onzin uit 1947, Carmiggelts eerste Kron kels. Andrzej Szczypiorski: De mooie mevrouw Seidenman (Wereldbi bliotheek, 208 blz., 32,50, ver taald door Gerard Rasch). Derde, herziene druk van Szczypiorslci's caleidoscopische roman uit 1986 over Irma Seidenman, een van de overlevenden van de Tweede We reldoorlog. Voor dit boek ontving de Poolse auteur de Oostenrijkse Staatsprijs voor Europese Litera tuur. Stefan Hertmans: Zulke opzichtige clichés dat allerlei nostalgisch geschrijf in het ridicule wordt getrokken. foto Klaas Koppe

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1995 | | pagina 16