Clichés krijgen overhand Büch trekt rusteloos verder Marion Bloem voelt zich overal en nergens thuis PZC kunst cultuur letterkundige kroniek Gerhard Durlacher Muggen mensen olifanten Avant-garde met eigen tempels VRIJDAG 31 MAART 1995 1 8 Gerhard Durlacher (1928) vertelt over zijn eigen levenslot, en dat is zó zwaar dat je als bespreker van zijn boe ken telkens denkt: wie ben ik dat ik aan merkingen zou durven maken op zoiets bijkomstigs al de stijl, temeer daar het Nederlands niet eens zijn echte moeder taal is. Niet voor niets is zijn nieuwe werk Niet verstaan opgedragen aan zijn drie dochters, met de vermelding: ..Hün moe dertaal is het Nederlands." De zijne, het Duits, is hem min of meer afgenomen, in ieder geval besmet geraakt, gehaat. Het slot van het boek verwijst daarnaar. Na een lezing in zijn geboorteplaats Baden- Baden in 1994 wordt Durlacher zeer ge complimenteerd. en hij krijgt onder an dere te horen: „Eigenlijk zou u hier weel moeten wonen en in uw moedertaal schrijven!" Dan eindigt hij: „Ik voel een boze repliek bij mij opkomen, maar be heers me. Duits is niet meer mijn moe dertaal. Met mijn adoptlef-moedertaal Nederlands ben ik heel gelukkig." Want hoe was het gegaan. Het joodse ge zin Durlacher vluchtte in 1937 naai- Ne derland en vestigde zich in Rotterdam. Bij het bombardement in 1940 ging hun woning verloren, ze verhuisden naar Apeldoorn en werden in oktober 1942 via Westerbork gedeporteerd. Gerhard Dur lacher, zestien jaar, was de enige overle vende bij de bevrijding. Hij keerde ern stig ziek naai- Nederland terug, beterde en wist in een paar jaar tijds een middel- bare-school diploma te behalen. Hij pro beerde diverse studierichtingen in Delft, Utrecht en Amsterdam en werd uiteinde lijk docent sociologie in de hoofdstad. Pas in 1985 begon hij met het publiceren van zijn herinneringen. Strepen aan de hemel, waarmee hij diepe indruk maakte en dat hij misschien niet meer overtrof fen heeft. Onaangepast Daarna volgden onder andere Drenke ling. De zoektocht en Quarantaine. Het nu verschenen Niet verstaan kan men beschouwen als een vervolg op de laatst genoemde bundel. Het bevat dus drie verhalen. Het eerste. 'Een muis in Delft', roept een episode op uit de korte tijd dat Durlacher in Delft Technische Physica studeerde. De jongeman is arm, een zaam. onaangepast en zo zwaar gete kend door wat hij meegemaakt heeft dat zelfs kleinigheden hem in paniek doen raken. Bijvoorbeeld als een medestu dent over het bekende vioolconcert van Mendelsohn opmerkt: „Schei toch uit met die sentimentele jodenmuziek, ke rel." Op aam-aden van een hartelijke hos pita besluit hij op dansles te gaan en zo ontmoet hij een aardig, schuw meisje dat ook iets in hem ziet. Helaas, ze is vroom katholiek, en haai- hele entourage is nóg katholieker. monniken, priesters duiken op. Allen heel welwillend en aardig, maar hij zal toch minstens in de Moederkerk opgenomen moeten worden wil het wat worden met. Marieke. Dat gaat hem in al le opzichten te ver, en wéér is hij alleen. 'Sonja' verplaatst ons wat verder in de jaren vijftig en naar Utrecht, waar Durla cher. na de studie in Delft afgebroken te hebben, medicijnen is gaan studeren. Hij vindt er onderdak op een zolderkamer en wanneer hij een keer 's avonds laveloos de trap opkruipt wordt hij in bed gehol pen door een andere bewoonster van de zolderruimte. Dat blijkt Sonja Witstein (1920-1978) te zijn. een thans volkomen vergeten schrijfster die in 1946 echter veel indruk had gemaakt met de novelle 'Bekentenis aan Julien Delande'. Terwijl ze de stomdronken Gerhard in bed hielp zag ze op zijn arm een nummer geta toeëerd en wist: een lotgenoot. Er ont stond een fijne vriendschap. Durlacher bewonderde de wat oudere vrouw, een bijna afgestudeerd Neerlandica, en zij, verloofd met een zekere Chris, fysicus, moedert een beetje over hem. Ze heeft grote invloed op zijn ontwikkeling gehad en de vriendschap is blijven bestaan tot Sonja's dood toe. Dit verhaal, een hom mage aan de vergeten schrijfster, bevat ook zeer komische scènes, zoals die waar Gerhard tijdens een bal uit zijn niet pas sende rokcostuum barst, wat tevens weer het eind van een flirt met een - nu overigens Joodse - medestudente bete kent. Helaas wordt ook hier af en toe de tekst bedorven door te zwaar aangezette ter men. Zo'n absurde scène mist lichtvoe tigheid in de uitbeelding en de smartelij ke doodstrijd van Sonja Witstein raakt bedolven onder het larmoyante gedrag van Durlacher dat méér aandacht van de lezer opeist en dus irriteert. 'Niet Verstaan' tenslotte is een cyclisch verhaal dat in vele korte scènes uit de pe riode.1937-1994 schetst hoe moeilijk het was voor het achtjarige Duitse jongetje om zich in Rotterdam verstaanbaar te maken en hoe moeilijk het een halve eeuw later voor de schrijver en mens Durlacher is 'verstaan', althans begre pen te worden door de mensen uit zijn geboortestad. „Ze hebben me verstaan, maar hebben ze me ook begrepen?", met die dubbel zinnige vraag eindigt het verhaal, waarin hij ook ergens zegt: „Het verstikkende, aardedonkere binnenste van een veewa gen waarin tachtig mensen dagenlang op elkaar geperst en vrijwel zonder voed sel. water en toiletemmers, naar de eind bestemmingen Auschwitz, Sobibor en andere kampen werden getranspor teerd. is slechts door een enkele overle vende beschreven. Ik kan dat niet en zal het ook nooit kunnen." (pp. 127/8) Toch heeft hij het hier en daar gepro beerd. En in ieder geval leiden telkens kleine voorvallen en eenvoudige, sim pele dingen bij hem tot kernvragen, on oplosbare vragen, niet verwerkte en mis schien wel nimmer te verwerken trau ma's. Aanvankelijk wist hij door een haast angstvallige terughoudendheid pathetiek en melodramatiek uit te ban nen en dat gaf zijn relaas een haast ver stikkende kracht. Geleidelijk gaat ech ter het clichématige dat altijd dreigde de overhand krijgen en dan kan het gebeu ren dat echte woede gespeeld lijkt, ware smart in sentimentaliteit omslaat. En dat bij de lezer bewondering afzwakt en medelijden versterkt. Dat maakt het steeds moeilijker op literair-kritisch vlak over Durlachers boeken te spreken. Hans Warren G. L DurlacherNiet verstaan. Verhalen. Mëulenhoff, Amsterdam. 135 pag. - 22.90. 7KT iet verstaan, de nieuwe prozabundel van G. L. L V Durlacher, hangt nauw samen met de voorganger Quarantaine waarvoor hij in 1994 de AKO-prijs kreeg. De drie verhalen bevatten ook weer hoofdzakelijk bewerkte mémoires. Die zijn zeer aangrijpend, maar geleidelijk is er in Durlachers schrijfwijze steeds sterker een clichématigheid binnengeslopen - dat begon al in Drenkeling uit 1987 - die strijdt met de terughoudendheid die hij zo nadrukkelijk betracht. De korte, sobere zinnen van weleer moeten nu vaak wijken voor passages vol retoriek en meelijwekkend gestamel. foto Klaas Koppe Gerhard Durlacher: Ze hebben me verstaan, maar hebben ze me ook begrepen. Sommige mensen houden vooral van vrouwen, andere mensen houden vooral van mannen, Boudewijn Büch houdt vooral van eilanden. Al jarenlang spant hij zich in om zoveel mogelijk eilan den te betreden, sinds tijden besteedt hij veel geld aan het opbouwen van een bi bliotheek over eilanden. Lezen en reizen, reizen en lezen - dat zijn de fundamenten van de excentrieke eilandkunde die Büch op televisie en in boekvorm op de bekende enthousiaste manier bedrijft. Er versche nen al vier boeken van hem over eilanden, boeken die hij steeds weer herziet een aan vult. Eilanden werd gevolgd door Een zaam. Het derde deel in de reeks heette Het ijspaleis, waarop Blauwzee volgde. En dezer dagen kwam de vijfde aflevering uit, getiteld Leeg en kaal. Het is opnieuw een boek waarin Buch, zo als hij in zijn voorwoord laat weten, heeft geprobeerd „te laten zien waartoe archief onderzoek, gespeur in bibliotheken en het schier eindeloos zitten in vliegtuigen, bootjes, gammele jeeps, autobussen en soms zelfs het voortjakkeren op een brom fiets een eïlandist brengt." Het fanatisme dat de schrijver aan de dag legt is op zijn minst een béétje gek. maar hij lijkt zich daar zelf volledig van bewust te zijn. Hij spot tenminste lustig met de „zonderling" Boudewijn Büch: Lezen en reizen, reizen en lezen. foto Klaas Koppe die vreemde vragen stelt, en zelfs meldt hij bekeken te worden als was hij een „dorps gek". Hoe monomaan deze eilandist. ook mag zijn. door die ironische houding wordt hij nooit vervelend. Bovendien zijn er altijd genoeg anekdotes om de aan dacht vast te houden. Kenmerkend voor de eilandkunde van Buch is 'De duurste eilandbrief, gewijd aan Columbus, de ontdekker van Ame rika. Eerst verdiept hij zich in allerlei, bij voorkeur uiterst curieuze en zeer zeld zame. geschriften die met Columbus te maken hebben. Vervolgens gaat hij op reis, om nog meer papieren onder ogen te krijgen. Dan gaat hij verschillende eilan den bekijken die met het onderwerp ver band houden. Knopen doorhakken doet de schrijver niet graag. Raadsels die hij op het spoor komt laat hij raadsels blijven. Op vrolijke toon vertelt hij over de strijd die woedt omtrent de vraag welk Ameri kaans eiland nu het eerst door Columbus werd ontdekt. Niet minder vermakelijk vindt hij het probleem dat zowel in Sevil- la, als in de Domenicaanse Republiek een stoffelijk overschot van Columbus wordt bewaard. Hispaniola Zijn literaire aardrijkskunde bracht Büch ook deze keer op eilanden over de hele we reld. 'Eilanden, Duitsers, dictators en diaspora' gaat vooral over Hispaniola. het eiland van Haiti en de Domenicaanse Re publiek. Verder vertelt hij alles wat er te vertellen valt over Navassa. een eilandje dat zowel door Haïti als door de Verenigde Staten wordt geclaimd. Büch houdt zich al vijftien jaar met Navassa bezig, maar bereikte dit eiland nu eens niet. Wel was hij op Funafuti, om alle geheimen van dit atol te onderzoeken. Op Nauru mocht hij niet komen met zijn televisieploeg, maar op Niue was hij welkom. Het afscheid was grandioos, „drie van de vier leden van de regering" verschenen, vol verwachting over het televisieprogramma en de publi- katies in druk. De bundel besluit met een artikel waarin hij het voetspoor volgt van de Engelsman Rupert Brooke. „Over geen onbeduiden de dichter heb ik zo lang nagedacht, ge studeerd, gezocht en rondgereisd als over en voor Rupert Brooke", zegt hij in een van die zinnen waar je ook als verstokt vastelander zeeziek van wordt. In het stuk worden onder meer Nieuw Zeeland, Fiji en het Griekse eiland Skyros aangedaan. Zo trekt Büch rusteloos verder. Hoeveel hij ook leest en reist, hij zal altijd méér willen lezen en reizen. Onstilbaar verlangen naar het ideale eiland drijft hem voort. H. W. Boudewijn BüchLeeg en kaal. Eilanden, vijfde deel - 232 pag. 29,90 - Atlas. Amsterdam-Ant- werpen. Het nieuwe boek van Marion Bloem (42) bevat impressies van 'reizen door een veranderende wereld'. De schrijfster die twaalf jaar geleden in de literatuur debuteerde met Geen gewoon Indisch meisje trok naar Indonesië en Mali, naar Vietnam en Amerika, naar Bolivia en Australië. De stukken die dat opleverde werden voornamelijk in het 'Algemeen Dagblad' gepubliceerd en zijn nu dus gebundeld in Muggen mensen olifanten. Een omvangrijk, misschien wel te omvangrijk boek. Want hoe gevarieerd de reisdoelen van Marion Bloem ook mogen zijn, haar tochten leverden enkele wervelende maar ook een aantal spanningsloze stukken op. Het boek is geschreven in de associatieve trant die we van haar gewend zijn, met de bekoorlijkheden èn de slordigheden vandien. Ze schnjft niet zozeer over landen als- wel over degenen die er wonen Door haar uitstraling en belangstelling weet ze werkelijk in andere werelden door te drin gen en mensen aan de praat te krijgen. Als ze een Afrikaanse schoonmaakster aan het werk ziet in Parijs, rijst bij haar met een de gedachte: „Ik zou het liefst met haar praten, haar van alles vragen, waar ze geboren is, of ze elke dag hier werkt, en of ze van de Louvre meer dan alleen de w.c.'s bekeken heeft." Met die instelling trok Marion Bloem de aardbol rond. Zo blijven ons de obligate reisverhalen be spaard, in plaats daarvan krijgen we aller lei levensverhalen te horen. Ze volgt een Belgische man. die in Indone sië primitieve grafbeelden en doodskisten opkoopt. De schrijfster probeert hem te gen te houden. „Volgens mij brengen die dingen ongeluk", houdt ze hem voor en ze krijgt nog gelijk ook. Ze gaat naar Oegan da en ziet hoeveel slachtoffers de ziekte aids daar maakt. In Bolivia legt ze contact met de indianen en in Australië komt ze in aanraking met de aboriginals. In Japan spant ze zich in om een theeceremonie bij te wonen, maai- uiteindelijk krijgt ze net als thuis een kopje heet water plus een theezakje voorgezet. Zo heeft ze overal haar belevenissen. Helaas vertelt ze ge woon door wanneer er niets meer te vertel len valt. vooral de stukken over de Ver enigde Staten en Australië lijden daar aan. Het lezenswaardigst zijn de verhalen waarin ze ver weg iets vindt wat verband houdt met haar eigen leven. „Elk ge sprek", merkt ze op, „leidt tot dezelfde ba nale vraag: Wie zijn wij? Wat doen wij op deze aarbol?" In al die andere mensen stuit ze op iets van zichzelf en anderen her kennen steevast iets in haar. Van een abo riginal krijgt ze te horen: „Waar kom jij vandaan? Wat is jouw land? Jij bent een blanke, maai-je bent zwart zoals wij!" Het zijn vragen waar ze het antwoord niet op weet. Ze mag in Nederland geboren zijn, haar wortels liggen elders. In verschillen de artikelen gaat ze op die kwestie in, ze klaagt erover dat in de Nederlandse cul tuur „de hoofdstraten voor de echte Ne derlander" zouden zijn, terwijl „in de ach- terafstraatjes die naar de kampong leiden de gemengdbloedigen (worden) getole reerd." In de reizen die in Muggen mensen olifan ten beschreven worden, is ze in de eerste plaats op zoek naar haar identiteit. Ner gens op de wereld voelt ze zich helemaal thuis, maar evenmin voelt ze zich ergens een volslagen vreemde. Marion Bloem leert in alle continenten iets over Marion Bloem. H. W. Marion Bloem Muggen mensen olifanten. Rei zen door een veranderende wereld - 038 pag i 39.90 gebonden 59.9" - De Arbeiderspers. Amsterdam-Antwerpen. Marion Bloem: Levensverhalen. foto Klaas Koppe Wie iets wil weten over de jonge bohème van Amsterdam in de jaren negentig kan terecht bij Ser ge van Duijnhoven. Hij is geboren in 1970. De 'ik', de verteller in zijn boek Dichters dansen niet, heet Mark Moors en is tweeëntwintig. Van Duijnhoven en Moors zullen veel met elkaar gemeen hebben. De eerste, zo staat op de achterflap, is initiatiefnemer geweest van het 'tijdboek MilleniuM'. De tweede is initiatiefnemer geweest van het tijdboek 'Millenaar'. In de tamelijk omvangrijke roman (224 bladzij den) vertelt Moors over zichzelf, zijn bentgenoten in de kunst, zijn baantjes, zijn liefde en de promotie- reis voor 'Millenaar'. naar België, naar Hoorn. Muziek, beeldende kunst, poezie, wijsbegeerte, van al les aan avant-garde wordt in de groep geprobeerd. Avant-garde in klassieke zin is het niet. Er is geen programma voor de toekomst, er is geen afrekening met het verleden. Bevrediging- wordt gezocht in nachtleven. En blijkbaar is er de behoefte om te ex perimenteren en de experimenten te laten slagen. Zonder ambitie on derneem je niet zoveel. Moors/Van Duijnhoven geeft een karakteristiek. Ik citeer fragmen ten uit een lange alinea: „De oude ren waren nog steeds hartstikke bang voor de jeugd, bang voor de vrijheid van genotsbeleving. Niets bedreigender dan hedonisten die lak hadden aan de orde waar me neer en mevrouw zich aan hadden opgehangen." „Nou. ze moch ten best weten dat de jeugd van de jaren negentig gek was en genoot van het duister en van de muziek die ze met grote teugen tot zich nam. De house-party's waren de beeldenstorm van deze tijd. De beelden moesten om, de banken aan de kant. er moest gedanst wor den." „De jeugd was bezig vre selijk wraak te nemen op de oude ren. op het volwassen leven, op de grenzen die zij zichzelf gesteld had, de morele aflaten waarmee zij haar dagelijkse rust afkocht." Het klinkt aardig en nogal ver trouwd. Je leert het nog beter be grijpen wanneer je leest dat Mark Moors katholiek is opgegroeid in het Brabantse stadje Óss. Dit soort verzet tegen ouders en afkomst is van alle tijden. Ellende Bijna van alle tijden lijkt Van Duijnhovens beschrijving van de reis ter promotie van 'Millenaar'. Pech onderweg, gezeul met instal laties, misverstanden, ontbreken de medewerkers, géén publiek, ru zies, belangstelling van krankzin nigen en dronkaards, al die ellende. Sinds schrijvers meedoen aan zul ke séances of ze zelf organiseren, schrijven ze erover, spottend. Bij Bob den Uyl, Remco Campert, A. F. Th. van der Heijden gaat het in beginsel niet anders toe dan bij Moors/Van Duijnhoven. Ze zijn wat beknopter. Van Duijnhoven heeft de neiging om over alle details uit te weiden. Hij houdt van uitweidingen. Tij dens een erg lange beschrijving van een poezie-middag op een antropo sofische hogeschool, noteert hij: „Ik moest denken aan Marilène" en vertelt iets wat er echt helemaal niets toe doet. Over de fiets van zijn vader, over de vriendinnen van on ze kroonprins, over van alles en ie dereen babbelt hij gaarne. Het blijft meestal bij zinloze informatie. Ook over zijn vrienden en vriendin nen, over die hele groep jonge zon derlingen vertelt hij zelden iets wat je bij blijft. Wat moet je met „onze Vlaamse Berberdichter Pafke, zo lelijk als de nacht, die met zijn poë zie zelfs een stel nonnen uit de kle ren kon krijgen" Insiders zullen vele personen her kennen. Ik herkende alleen Gerrit Komrij die wordt geportretteerd als Gerard Krijt. Grappig. Wat Mark Moors in diepste wezen bezig houdt bij al dit rumnoer is zijn lief de voor Chjarlot. een vrouw die hem verlaten heeft. Hij ontmoet haar tegen het slot nog even. Zij wil hem niet meer als minnaar. En op de laatste bladzijde vernemen wij dat ze in haar auto verongelukt is. Je bent als lezer niet zo begaan met de personage datje er een traan om kunt laten. Mooie passages Toch zijn er in dit wijdlopige boek erg mooie passages te vinden. De katholieke afkomst van de auteur bepaalt de beeldspraak. En dit is dan volgens hem het dansen: „House was een nieuwe religie, met eigen rituelen, eigen tempels, eigen iconen, een eigen liturgie." „Ge lovige mensen gingen vaak naar de kerk, in de overtuiging dichter bij God te komen en zo was het ook met ons. Hoe vaker we gingen, hoe dichter we Eros naderden, hoe be ter we konden voelen, in iedere cel van ons lichaam, dat we bestonden uit tintelend, kloppend, rillend vlees en niet alleen maar, godzij dank, uit dat mopperende ratio nele mannetje dat voortdurend over ons waakte. De kern was fictie. De fictie die gecelebreerd werd. zo als in een kerk het geloof, het mys terie: dat we niet alleen waren wie we waren, maar meer. Dat we kon- ,den zijn wie we wilden zijn, alles wat we wilden zijn, man en vrouw, jongen en meisje, kind en volwas sene, zonder beperkingen." Elders in het boek staan, minder rooms-katholiek, soortgelijke ver heerlijken van 'house', en het nachtleven. Ze maken het lezens waard. Alfred Kossmann Serge van Duijnhoven, Dichters dansen niet - Prometheus, Amsterdam - 29.90.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1995 | | pagina 18