wallen
P
p
Benelux hangt van clichés aan elkaar
PZC
o
(n
W
reportage ZATERDAG 12 NOVEMBER 1994 22
CD
CD
CD
i—
CT+
b
f—1
Illustratie Tom Eyzenbach
In september 1944, ruim voordat de oorlog in Europa
was afgelopen, besloten de Nederlandse, Belgische
en Luxemburgse regeringen tot een unie. Een Britse
journalist bedacht de naam: Benelux. In de jaren die
volgden gingen de grenzen open en ontstond er vrij
verkeer van goederen, mensen en geld. Maar na vijftig
jaar weet men nog altijd bitter weinig over elkaar. En
wat men weet is veilig vastgelegd in oude, gekoesterde
clichés. Meest gehoord tijdens een snelle Tour de
Benelux: 'Domkoppen zijn het daar, aan de andere kant
van de grens'.
Panis Valentine neemt een slokje van haar glas
Maes pils en gooit maar meteen een krachtig
vooroordeel aan diggelen. De Hollander is niet zui
nig!
Wij zijn er stil van. Gelukkig gooit iemand twintig
frank in het gleufje, zodat het grote wandorgel De
Cap begint te spelen en ieder gesprek voor enkele
minuten onmogelijk maakt. In het Antwerps volks
café Beveren, aan de Schelde, staat er dan altijd wel
iemand op om een dansje te maken.
Goedlachse Panis zou liegen, zegt ze, als ze slechte
dingen zei over de Hollanders. Vroeger zong ze lied
jes op de vogeltjesmarkt, van Corrie Konings en zo.
Wie ging er dan met de klak rond? De Hollander. En
zat ze daarna in het café, dan kwam de Hollander
met bloemen aanzetten omdat ze zo mooi zong.
Nee, alleen de frieten in Nederland, die deugen niet.
„Te weinig. En niet genoeg mayonaise. Met frieten
wil ik een flinke smodder!" Maar laatst had ze toch
een heerlijk dagje Amsterdam gehad. Met de vaste
klanten van het café, betaald uit hun spaarkas 'De
Lustige Snoeper'.
Dat onze frieten niet deugen, vooruit. Maar we zijn
niet zuinig! Worden we daar zomaar beroofd van
een fraai, internationaal erkend cliché. Buiten in de
koele Scheldebries overleggen we. Arrogant, luid
ruchtig, schaamteloos, dat zijn we dan toch wèl? Of
gaat onze korte Tour de Benelux korte metten ma
ken met al die gekoesterde stereotiepen?
De Belg is bekrompen, bescheiden, bourgondisch.
De Luxemburger lui, kritisch, zwaar op de hand.
De Nederlander nuchter, moraliserend, gediscipli
neerd.
Hechten we nog aan deze typeringen? Kennen wij,
inwoners van kleine landjes in de kleine Benelux,
elkaar? Zijn we in elkaar geïnteresseerd, of zitten
we na een halve eeuw van open grenzen nog met de
rug naar elkaar toe?
In het Utrechtse café België, dat wijlen koning Bou-
dewijn en weduwe Fabiola prominent op de wc-
deuren heeft afgedrukt, zitten de studenten Jason
en Berry. Ze zwijgen licht beschaamd op de vraag
welke hooggeplaatste figuren uit de drie Benelux-
landen sinds kort in de internationale politieke we
reld een belangrijke plaats innemen. De Belg Claes
is secretaris-generaal van de Navo, de Luxembur
ger Santer is EG-voorzitter en de Nederlander Van
den Broek mag zich de belangrijkste EG-eommis-
saris voor buitenlandse betrekkingen noemen.
„Tja, nou je het zegt." Jason wil wel kwijt dat hij
Vlamingen aardiger vindt dan Nederlanders. Als ze
elkaar tegenkomen, gaan die Nederlanders zich al
tijd zo uitsloven, weet hij.
Vier andere studenten, waarvan er twee nota bene
Belgisch bloed hebben, trekken ook een diepe rim
pel in het voorhoofd als ze worden aangespoord hun
kennis te spuien over de zuiderbuur. Astrid vindt
de Belg maar moeilijk serieus te nemen „zodra je
hem hoort praten." En Maastricht vindt ze dichter
bij dan Brussel. Voor alle vier staat België gelijk
aan Vlaanderen. Geen van hen spreekt meer dan
enkele woorden Frans. Wallonië, da's een soort
Frankrijk. Trouwens, Luxemburg „is iets waar je
doorheen rijdt, op weg naar iets anders."
Veel verder dan het cliché van een Belg als de wat
dommige, leuke, bescheiden, in taalstrijd verwik
kelde en extreem-rechts stemmende Vlaming ko
In café De Engel tegenover de Antwerpse kathe
draal is de Nederlander een vaste, zij het niet altijd
even welkome verschijning. De noorderbuur heeft
vooral in de weekeinden zo massaal bezit genomen
van het Antwerpse centrum dat de plaatselijke be
woner z'n eigen kroeg soms niet terug herkent. De
Hollanders staan daar bekend als 'de gevelpissers',
die zaterdagavond massaal de voegen uit de goti
sche kathedraal staan te urineren.
Maar ook hier is het cliché sterker dan de bedaarde
nuance van de Vlaamse stamgast. „We hebben
meer met elkaar- gemeen dan we wel eens willen toe
geven," zegt Michael Bosschaerts, frequent bezoe
ker van De Engel. Bosschaerts, een handelaar in
staal, heeft respect voor de Nederlander. „Jullie zijn
rationeler. De Nederlander is niet gierig, maar hij
weet wel precies waar hij z'n geld aan wil uitgeven.
Ik vind dat geen tekortkoming."
De vaak veronderstelde arrogantie van de Neder
lander wordt volgens Bosschaerts gespiegeld door
het minderwaardigheidscomplex van de Belg. „We
hebben minder zelfbewustzijn, een tikje minder
identiteit. Hoeveel machten hebben België in de ge
schiedenis bezet? De Fransen hebben hier gezeten,
de Spanjaarden, de Nederlanders, de Duitsers. We
zijn het slagveld van Europa. Waterloo, Ieperen, het
Ardennen-offensief. Het heeft de mensen hier altijd
klein gehouden en voorzichtig."
In Waterloo verkoopt Michaël Glupczyski toe
gangskaartjes voor het prachtig geschilderde Pa
norama van de grote slag waar Napoleon in 1815
„Als je in Nederland de weg vraagt, dan zijn ze veel
gedienstiger. De Belg zegt gewoon dat 'ie de weg
niet weet. Ze hebben gewoon geen zin om te ant
woorden." Zijn woorden maken geen indruk. Hij
gooit er nog een schepje bovenop: „Jij wijst nie
mand de weg. Als er een zwarte komt, houd je ook je
mond."
Maar nu is de oude blondine op haar praatstoel ge
klommen. De Luxemburgers, daar wil ze ook nog
wel wat over zeggen. Die hebben une tête dure, een
harde kop. „Denken altijd dat ze gelijk hebben. Pre
tentieus, dat is de Luxemburger. Ze achten zich su
perieur aan ons. Ze vinden ons lui. Ze vinden dat we
niet goed leven."
Haar kennis loopt ons achterna, nadat we ons tac
tisch uit het strijdperk hebben teruggetrokken. Hij
stelt zich voor als Rexhe Hoxhaj - een etnische Al
banees die 26 jaar geleden de Joegoslavische repu
bliek Kosovo verliet en zich in België vestigde. Hij
schaamt zich voor de uithalen van zijn kennis. De
Hollanders, wil hij wel kwijt, staan boven de Bel
gen, absoluut. „Jullie hebben een veel grotere
geestelijke vrijheid." We nemen geroerd afscheid.
Het Vlaamse weekblad Knack schreef twee jaar ge
leden een serie, getiteld Grensverkeer. Interessan
te Vlamingen en Hollanders, werkzaam in eikaars
land, kwamen aan het woord over de cultuurver
schillen. Benno Barnard, een Hollandse Belgofiel,
vertelde dat het voor hem de 'belgitude' is waar
voor hij definitiefis gevallen: 'De belgitude, die zich
kenmerkt door zijn anti-patriottisme, anarcho-bur-
gerlijkheid, ongebreidelde bunkerzucht, gevoel
voor humor en zelfspot'. Allemaal clichés, geeft
Barnard toe, maar daar kom je wel op uit.
Stalagmiet
Wat was er eerder, het cliché of de mens die zich
ernaar gedraagt? In de grotten van Han fluisteren
de Belgen en kakelen de Hollanders. De gids vertelt
dat twee weken geleden een stalagmiet, achtdui
zend jaar oud, door een toerist was afgebroken en
meegenomen. En nu geven, honderden meters on
der de grond, Vlamingen de schuld aan Walen, be
schuldigen Nederlanders de Vlamingen en anders
om.
De Waalse gids verbaast zich over de Hollanders.
„Rond het middaguur houden we vaak alleen Ne
derlanders over die de grot ingaan. De Belgen gaan
in het restaurant zitten, maar de Nederlanders eten
brood tijdens de rondleiding! Ze eten gewoon door!
We noemen dat het boterhambezoek."
Nederlandse groepen heeft hij graag. „Ze willen al
les van je weten, ze stellen vele vragen. De Belgen,
vooral de Walen, volgen je alleen maar. Met hen
loop ik wel eens anderhalf uur door de grot zonder
dat iemand een mond opendoet." En de Luxembur
gers? Die hebben nergens respect voor, zij roken
zelfs in de grot.
De Luxemburger gedraagt zich als een hereboer die
opdrachten uitdeelt, zegt Monique Gebben, Hol
lands hotelière in het Luxemburgse Bigonville.
„Eerlijk gezegd, ik heb 't niet zo op ze. Doe niets
extra's voor de Luxemburger, want dan vraagt hij
om méér." Monique Gebben heeft geen Luxembur
gers in dienst, want werken kunnen ze ook niet. „Ze
willen een kalme baan op een bankkantoor en voor
de harde arbeid hebben ze Italianen en Portugezen
geïmporteerd."
In het Groothertogdom zijn ze niet onder de indruk
van die kritiek. Op de dorpsmarkt in Munshausen
hanteren de boeren een gezegde over de Nederlan
ders: „Deen Hollanner hei hupt eng lass." De Hol
lander heeft ze niet allemaal op een rijtje, zoiets. En
de Belg is de dummkupf waarover je moppen tapt
aan de bar. Waar hebben we dat eerder gehoord?
Maurice Wilbrink
men de academici-in-spe niet. Hooguit per ongeluk
hebben ze ooit iets uit de Belgische literatuur tot
zich genomen. „Ik had op school een strikt Neder
landse boekenlijst," zegt een van hen.
De Vlaamse journalist Geert van Istendael schreef
ooit in zijn haat-liefde-voorwoord van het boek Het
Belgisch Labyrint: Ik bemin België omdat het niets
heeft van Hollands aanmatiging, zelfgenoegzaam
heid, tactloosheid, agressiviteit en kaal onbegrip
voor wat buiten de grenzen ligt. Het is de overdrij
ving die bij haat-liefde hoort. Net zoals Van Isten-
daels Ik haat België omdat het noordelijk deel er
van liever achterbaks, duf en provinciaal is dan
dat het de noodzakelijke culturele band met Neder
land erkent en wil inzien dat de Hollandse ernst en
zin voor organisatie veruit te verkiezen zijn boven
ons belegen amateurisme.
Beperkte Van Istendael zich in deze kritiek tot de
Vlamingen, ook de Walen kunnen buitengewoon
parochiaal zijn. Dat ondervond Maryse Hegeman,
dominee in de Waalse kerk in Utrecht. Als iemand
de blik zuidwaarts richt, is zij het wel. Onder het
genot van Belgische pralinen vertelt ze hoe ze ooit
toenadering zocht tot de moederkerk. „Jaren gele
den wilden we een jumelage, een uitwisseling aan
gaan met de Waalse kerk in Doornik. Uit die plaats
kwamen in 1580 protestantse vluchtelingen aan in
Utrecht. Het leek ons interessant de band na zoveel
eeuwen aan te halen. Maar daar in Doornik voelden
ze er niets voor. Voor hen is de mentale afstand
enorm. Bovendien leek Utrecht hen ook wel ver met
de auto."
definitief werd verslagen. Michaël heeft Poolse
voorouders, spreekt Frans, want is een Waal, maar
probeert het in het Vlaams en als dat niet lukt scha
kelt hij met evenveel plezier over naar het Engels.
Talen zijn voor Michaël Glupczyski een vreugde.
Voor veel Nederlanders ook, heeft hij gemerkt. „De
Nederlander doet altijd zijn best om een andere taal
te spreken. En anders vraagt hij je eerst of het in het
Nederlands kan." Nee, dan de Vlaming. Die begint
meteen in het Vlaams te ratelen zonder zich ergens
wat van aan te trekken. De Vlaming èn de Waal
hebben trouwens een andere instelling dan de Hol
lander als ze de slag bij Waterloo bezoeken.
Michaël: „Jullie Hollanders weten al waarom je hier
komt. De Hollander heeft een boekje bij zich van
het Belgisch verkeersbureau, die is voorbereid. Hij
is al op de hoogte waarom hier een monument
staat." Glupczyski vindt de Nederlander ook meer
relaxt dan de Belg, „plus cool."
Aan de overkant van de straat, met uitzicht op die
wonderlijke heuvel met de leeuw die is opgericht
ter ere van de Prins van Oranje die hier gewond
raakte, peilen we de mening van twee Brusselaars.
Een met veel plamuur en stijfsel overeind gehou
den oudere dame wil alleen anoniem de buurvolk-
jes verbaal te lijf. In het Frans, want tot het Vlaams
verlaagt zich nooit, ah non! Les Hollandais? Zuinig.
Altijd overal aanwezig. Niet sympathiek. Maar
hoezo dan? De schouders worden opgetrokken bij
zo'n overbodige vraag.
Haar mannelijke gezelschap begint van deze Brus
selse stuursheid wat ongelukkig te kijken. Hij zegt: