Als loods groeide je
met de wrakken mee
%1
PZC reportage zaterdag5november 1994 25
Mijnenvegen op
de Westerschelde
De slag om de Schelde is gestreden. De
vaarweg naar Antwerpen is vrij. Al
thans, de oevers van de Westerschelde zijn
van vijandelijke Duitse troepen gezuiverd
na een bittere, langdurige strijd. De sleu
tel tot de uiteindelijke bevrijding van
West-Europa is voor driekwart omge
draaid. Slechts voor driekwart, want de
haven van Antwerpen is nog steeds onbe
reikbaar. Twee maanden nadat die haven
op 4 september 1944 vrijwel onbeschadigd
in Britse handen is gevallen.
Voor het eerste konvooi Liberty-schepen
uit Engeland naai- Antwerpen kan opsto-
men, duurt het nog meer dan drie weken.
De Duitsers hebben in de Westerschelde
een groot aantal onaangename visite
kaartjes achtergelaten in de vorm van
magnetische en akoestische mijnen. De
geallieerden kennen hun pappenheimers.
Ze hebben medio oktober al een vloot mij
nenvegers verzameld in Engeland. Het
tijdstip duidt op optimisme over de slag
om de Schelde. Misplaatst optimisme, zo
blijkt later. De Duitsers vechten zich voor
al in West-Zeeuwsch-Vlaanderen liever
dood dan zich over te geven. Hitier zag als
geen ander de betekenis in van een vrij
toegankelijke haven van Antwerpen.
De Vlissinger R. Vader heeft een studie ge
maakt van de mijnenveeg-operatie op de
Westerschelde. De Tweede Wereldoorlog
is voor hem geschiedenis, maar staat toch
dichtbij. Zijn grootvader W. Vader was
zeeloods, één van de drieëntachtig mede
werkers van het loodswezen Scheldemon-
den die zijn uitgeweken naar Engeland in
de meidagen van 1940. Vandaar zijn inte
resse.
Nederlandse loodsen herdenken vandaag, zaterdag, op
eigen wijze en op eigen terrein de bevrijding van
Walcheren. De oudstgediende loods P. J. Greiner (83) en
voorzitter A. G. Nauta van het Loodswezen Scheldemonden
plaatsen een krans bij de plaquette in de loodsensociëteit,
waarop de namen van vijftien medewerkers van het
loodswezen staan. Zij zijn omgekomen tijdens de Tweede
Wereldoorlog, van wie één - C. van Baaren - na begin
november 1944. Want met de bevrijding van Walcheren
begint het werk voor de Nederlandse en Belgische loodsen
op de Schelde pas echt.
Zorgvuldig
Eén officieel document geeft aan hoe zorg
vuldig de mijnenveeg-operatie is voorbe
reid. Nagenoeg alles is tot in het detail ge
regeld en steeds keert de zinsnede 'as soon
as possible' terug. 'Zo snel als mogelijk'.
Het geallieerde leger snakt naar een aan-
voerhaven, zo dicht mogelijk bij het oor
logsfront. De Britse captain H. G. Hopper
heeft de leiding over de vloot van zeventig
mijnenvegers, waaronder vier Nederland
se. Zij zullen de eerste schepen van de Ko
ninklijke Marine zijn die na de meidagen
van 1940 een Nederlandse havenplaats -
Terneuzen - binnenlopen.
De mijnenveeg-operatie moet snel gebeu
ren. De codenaam geeft het aan: Calen
dar. Het karwei moet binnen een strakke
tijdsplanning worden afgewikkeld. Dat
lukt wonderwel, ondanks oponthoud in de
beginfase. Geallieerde militairen zijn 1 no
vember 1944 op Walcheren geland, het
laatste Duitse vestingwerk. De beman
ningsleden van de mijnenvegers horen het
kanongebulder in de verte. Hopper stuurt
een dag na de landingen op Walcheren al
enkele schepen naar de monding van de
Westerschelde. Zij moeten onverrichter-
zake terugkeren. Kustgeschut bij Zee-
brugge maakt hen het werk onmogelijk,
tot de Duitsers ook daar zich op 3 novem
ber overgeven aan de Canadezen.
„Calendar is heel efficiënt verlopen", weet
Vader. Hij laat een papier zien. „De vaar
geul naar Antwerpen is in tweeëntwintig
dagen schoongeveegd, zes dagen binnen
de geschatte tijd. Dat is snel, want voor
dat een gebied mijnenvrij kan worden ver
klaard, moet er twee tot drie keer worden
geveegd. Anders kunnen er altijd mijnen
blijven liggen." De oogst van tweeëntwin
tig dagen vegen bestaat uit 229 grondmij-
nen en 38 verankerde, in totaal 267. Eén
mijnenveger en een motorlanceerboot
zijn bij de operatie vergaan. De sleutel tot
de haven van Antwerpen is nu helemaal
omgedraaid. De slag om de Schelde is de
finitief voorbij. Hoewel.
Rommeltje
Oudstgediende P. J. Greiner zit dan al en
kele weken duimen te draaien in Enge
land. Hij is in de meidagen van 1940 op
stoomloodsvaartuig no. 10 uit Vlissingen
vertrokken. Eerst met ruim 120 Franse
militairen naar Le Havre, vervolgens on
der begeleiding van een Engelse torpedo-
bootjager naar Groot-Brittannië. Hij werd
gelijk in een kamp gestopt. Er mochten
eens Duitse spionnen meegekomen zijn.
„Veel hadden zij in eerste instantie ook
niet met ons op", vertelt de Vlissinger.
„Na een uitgebreide keuring moesten wij
ons melden bij de Nederlandse marinestaf
in Londen. Het was een rommeltje! Ik
hoorde een vice-admiraal roepen: 'Wat
moeten we met die kerels aan'."
De medewerkers van het loodswezen
mochten uiteindelijk kiezen wat zij wilden
doen. „Anders werd het voor je gedaan."
Greiner koos de kustvaart. Hij was één
van de weinigen. „De meesten hadden
daar een hekel aan. Zij kozen voor de kon
vooivaart tussen Amerika en Engeland of
de mijnenveegdienst. Dat was ook lo
gisch. In de kustvaart zat je altijd in de
ellende. Je moest voortdurend op je hoede
zijn voor motortorpedoboten en vliegtui
gen van de Duitsers. Vooral tegen het ein
de van de middag was het raak. Dan kon
den die vliegeniers met de zon in de rug
ons aanvallen, zonder dat wê ze goed kon
den zien."
Konvooien
Greiner heeft in de kustvaart geleerd kon
vooi te varen, al was hij bewapeningsoffi
cier. „Konvooi varen is eigenlijk een
vreemde zaak. In een kluitje trokken wij
langs de kust, begeleid door bewapende
trawlers en torpedobootjagers. Je hield af-
Mijnenvegers actief op de Westerschelde. foto collectie R. Vader
Amerika aan de lopende band gebouwde
Liberty- en Victory-schepen zijn niet meer
weg te denken van de Westerschelde. „Het
liep weieens op tot veertig stuks", herin
nert Greiner zich. „Eén keer waren er op
de Westerschelde tachtig koopvaardij
schepen, in- en afkomers."
Antwerpen ontwikkelt zich tot de groot
ste aanvoerhaven van oorlogsmaterieel
en proviand, tot ergernis van de Duitsers.
Zij blijven actief met Schnellboote, onder
zeebootjes, met vliegtuigen en vooral met
glijbommen (V-l's en V-2's). De glijbom-
men zaaien dood en verderf in Antwerpen
en wijde omgeving. In de stad alleen val
len al 3.500 doden, onder wie 900 militai
ren. Het havengebied blijft redelijk ge
spaard. 'Slechts' twintig schepen worden
tot zinken gebracht. Het Kanaal Gent-
Terneuzen is medio december bevaar
baar. Alle munitieschepen gaan vanaf dat
moment naar Gent en Oostende.
Op het water zijn de onderzeebootjes het
meest gevreesd. Greiner spreekt vol weer
zin: „Je hoort ze tegenwoordig over de
zelfmoordcommando's van Palestijnen
praten. In die onderzeebootjes zaten de
zelfde types. Van die fanatiekelingen die
wisten dat zij in een levende bom zaten."
Op Schouwen-Duiveland bevindt zich een
basis, bij Burghsluis. Die wordt begin de
cember 1944 door de geallieerde lucht
macht gebombardeerd. Duitse vliegtui
gen laten zich nauwelijks zien boven de
Westerschelde. Overal staat luchtdoelge
schut. Op 23 januari 1945 droppen Jun
kers voor het laatst een partij mijnen. De
vaarweg wordt vijf dagen afgesloten. De
Britse en Nederlandse marine halen 36
mijnen boven water.
Engeltje
Schoon is de Westerschelde niet. De geal
lieerden verliezen al met al achtentwintig
schepen, de meeste lopen op een - ver
dwaalde - mijn. De Belgische loodsen A.
Gombert en P. Lerooy en de Nederlandse
loods C. van Baaren komen om bij
scheepsongevallen.
Oudstgediende Greiner vaart tussen alle
klippen door, alsof een engeltje boven zijn
hoofd hangt. „Het bleef natuurlijk gevaar
lijk. Langs de hele Nederlandse kust wa
ren mijnen op drift. Je mocht daarom niet
te hard varen, maar je was dan wel een ge
makkelijker doelwit voor die onderzee
bootjes. En bovendien: het was lastig kon
vooi varen in die smalle vaargeul van de
Westerschelde. Soms lag er geen schip
meer op z'n plaats. Dan moest je weieens
een gokje wagen en het hoofdvaarwater
verlaten, om via een zijgeul daarin terug
te keren."
De Belgische en Nederlandse loodsen
moeten werken als paarden. Er is een
chronisch tekort. Zelfs een enkele loods
die gepensioneerd is, wordt teruggeroe
pen. Loodskwekelingen - onder wie Grei
ner - varen als volwaardig loods. „Ik was
in de praktijk groot gebracht en alles was
veranderd op de Westerschelde. En het
bleef zich wijzigen. Er gingen zoveel sche
pen verloren. Je groeide met de wrakken
mee."
Achttien dagen op, drie dagen vrij. Dat is
het ritme waarin de loodsen moeten
werken. „Ik was in november in Zeeland
aangekomen", vertelt Greiner. „In fe
bruari zag ik mijn vrouw pas terug, met
mijn zoon die na mijn vertrek naar Groot-
Britannië in augustus 1940 was geboren.
Hij ging al bijna naar de kleuterschool."
Victory
's Avonds om acht uur klinkt op 4 mei over
de Westerschelde een oorverdovend la
waai. Alle schepen blazen. Zij brengen
drie korte stoten en één lange ten gehore:
de letter V van Victory. Niet dat de Twee
de Wereldoorlog al is afgelopen op de Wes
terschelde. Het mijnengevaar blijft be
staan.
Het passagiersschip Christiaans Huygens
loopt 28 augustus 1945 in de monding van
de Westerschelde, ter hoogte van de
Steenbank, op een mijn. Het schip breekt.
Het Nederlandse vrachtschip Meerkerk
ondergaat bijna één jaar later, 16 juni
1946, hetzelfde lot bij de Steenbank en
zinkt. Bij dit scheepsongeluk komen
twaalf bemanningsleden om.
De wrakken van deze late slachtoffers van
de Tweede Wereldoorlog bevinden zich
nog steeds op de Westerschelde-bodem.
Ze zijn nooit opgeruimd, omdat ze niet in
de weg liggen. Het merendeel van de acht
entwintig konvooivaarders die eind 1944
en begin 1945 in de golven zijn verdwenen,
is wel geborgen.
War Diwan
Met de toekomstige verdieping van de
Westerschelde is het waarschijnlijk nood
zakelijk nog meer van deze wrakken bo
ven het wateroppervlak te halen. Het bij
Borssele gezonken koopvaardijschip The
Viceroy komt mogelijk op de nominatie te
staan. Ondertussen is bergingsbedrijf Van
den Akker uit Vlissingen al een jaar bezig
met de War Diwan, een schip dat 16 de
cember 1944 in de monding van de Wester
schelde is getorpedeerd. Het voorschip is
in 1952 geborgen. Nu is het achterschip
aan de beurt, dat door de stroming enkele
kilometers verderop een rustplaats op de
bodem heeft gevonden.
De Tweede Wereldoorlog heeft niet alleen
sporen nagelaten op de zeebodem, ook in
de hoofden van de loodsen. Oudstgedien
de Greiner is een koele kikker. „Ik was dat
ook in de oorlogsjaren. Dat moet je zijn als
leidinggevende, ook al doe je het in je
broek. Want ben ik bang. dan houden die
matrozen het ook niet meer." Korte tijd
na de oorlog heeft hij er nog wel last van
gehad. „Ik wreef voortdurend met mijn
handen over mijn hoofd. Ik had dat zelf
niet in de gaten, maar mijn vrouw wel. Ik
naar de dokter. 'Je bent een beetje over
spannen', zei hij. 'Je hebt je in de oorlog
groot moeten houden. Dat komt er nu uit'.
Ik kreeg een potje met tien tabletjes mee
en het was over."
Harmen van der Werf
stand, hield het schip voor je in de gaten,
maar tegelijkertijd moest je zelf bestek
houden. Want dat schip voor je kon elk
moment worden afgeschoten. Dan was 's
nachts het flauwe blauwe licht van het
schip voor je opeens weg. Konvooi varen
is: je vaart gezamenlijk en eigenlijk al
leen."
Steeds hield Greiner zich voor: 'ik ben be
zig me naai- Vlissingen te knokken'. „Om
dat soort werk te doen, moest je fatalist
zijn. Ik zit er nu zo gezapig bij, maar aan de
oostkust van Engeland was het in die da
gen elke dag feest. Ik heb ze gezien, de tan
kerschepen die onverwacht uit elkaar
klapten en direct in lichterlaaie vlogen. Je
kon er de krant bij lezen."
Voor zijn terugkeer naar het loodswezen
stapte hij nog op een andere tak van sport
over, zoals Greiner zelf zegt: het redding
wezen. „Ik wilde altijd iets nieuws bele
ven." Dat nieuws kwam. Hij maakte op de
'Schelde' van Smit Sleepdiensten de inva
sie van Normandië mee. „Wij waren daar
als reddingwezen de loopjongens voor het
vuile werk. Wij moesten kapot geschoten
schepen opvangen en natuurlijk de be
manningsleden eraf halen. Je sliep op de
scheepsbrug op de grond, met een zwem
vest om."
Een marineman geeft met een omgekeerd v-tje aan 'weer een mijn onschadelijk ge
maakt'. foto collectie R. Vader
bevelvoerder captain II. G. Hopper (uiterst
foto collectie R. Vader
Onverwacht verlof
Alle naar Engeland uitgeweken loodsen
moesten zich augustus-september 1944 in
Londen verzamelen. Zij wisten niet pre
cies waarom. „Ik kreeg opeens verlof',
zegt Greiner, „maar het was verlof met.
een reukje. Eenmaal in Londen kwam ik al
die knapen van het loodswezen weer te
gen. We dachten natuurlijk dat de bevrij
ding van Nederland nabij was. Dat viel te
gen. Ze waren te optimistisch over de
strijd om de Westerschelde. Ondertussen
hadden we geen pest te doen, tot 28 no
vember."
Als voorlopers van de echte, grote kon
vooien varen 26 november 1944 drie kust
vaarders de haven van Antwerpen in. Het
allereerste konvooi van negentien koop
vaardijschepen wordt twee dagen later,
op 28 november, feestelijk onthaald in de
Sinjorenstad. Het is eindelijk gelukt. En,
nood breekt wet, Nederlandse en Belgi
sche loodsen werken samen. Dat is onge
hoord, maar een Britse marinecomman
dant wilde niet anders./Hij weet niets van
de hevige concurrentiestrijd tussen Ne
derlandse en Belgische loodsen voor de
oorlog èn hij wil er niets van weten.
De loodsen zijn weer aan het werk op hun
oude stek, de Westerschelde, maar
vloeiend verloopt het niet de eerste dagen.
De zeeloodsen moeten voor de rede van
Oostende op de Liberty-schepen over
stappen, waarna zij voor Terneuzen door
rivierloodsen moeten worden afgelost.
Greiner vindt die organisatie nog steeds
ongelooflijk. „Iemand aan de top had de
fantasie dat we voor de kust van Oostende
op al die koopvaardijschepen moesten
overstappen. Dat werd een chaos. De
oude loodsboten waren uit Engeland op
gehaald. Daar was werkelijk geen speed in
Motor launcher 221 op de Westerschelde tijdens de mijnenveeg-operatie Calendar, met
links) en zeeloods A. Hoek (uiterst rechts).
De plaquette met de namen van alle gevallen medewerkers van het Nederlands loods
wezen in de loodsensociëteit aan de Vlissingse Boulevard De Ruyter. foto Ruben Oreel
Nederlandse Schelde-loodsen tijdens een briefing op de kade in Terneuzen, met twee
de van rechts zeeloods A. Hoek. foto collectie R. Vader
te branden. Het konvooi werd helemaal
uit elkaar getrokken, omdat schip voor
schip moest worden beloodst. Dat was een
uitgelezen kans voor die Duitsers die in
speedbootjes bleven komen. Zo van 'mag
ik even over wat richeltjes schieten'. Op
den duur brachten wij de schepen maar
helemaal naar Engeland, naar de Downs
bii Deal. Dat was veiliger."
Na 28 november 1944 komt een ketting-
dienst op gang naar Antwerpen. De in