verhalen Dichtbij fluiten kogels echt Dat jaar zou de lidcactus niet bloeien Solidariteit was ver te zoeken DINSDAG 13 SEPTEMBER 1994 ie/171 lfe©wB5dOBiiD§] andaag gepubliceerde bijdragen - verschijnen innenkort in boekvorm. I eze verhalenbundel, getiteld Chocolade, witbrood i ij tranen, Zeeuwse verhalen over de bevrijding, is l egin oktober te verkrijgen in de Zeeuwse oekhandel. Ilse krijgsgevangenen worden afgevoerd op de markt van Aardenburg. feu.vs Documentatiecentrum foto J. van Dijk/Zeeuws Documentatiecentrum Kapelaan op missie bij Sas van Gent k ben er nog eens gaan eijü kijken. Dijk en sloot en polder zijn er nog, maar nu, na vijftig jaar, kan ik niet meer trefzeker zeggen: hier was het, hier gebeurde het, bij deze doorsteek. Maar wat er dan gebeurde herinner ik mij haarfijn. We waren toen met twee kapelaans voor de parochie van Sas van Gent. We hadden een schuilplaats opgezocht, want het front kwam over ons heen en het leek gevaarlijk te worden. Er was al een granaat ingeslagen naast ons, in onze kerktoren, één achter ons in de meelfabriek en één om de hoek, in de school. We waren paraat, want het kon zijn dat we geroepen zouden worden om te helpen bij gewonden. We zouden dan om de beurt erheen gaan. Er sloegen inderdaad nog granaten in en er werd met machinegeweren in onze straten geschoten, toen mijn vriend, kapelaan Dierick er als eerste op uit moest. Bij het station waren mensen getroffen. Hoewel hij echt bang was. waagde hij zich de straten in. en zwaaide met een witte handdoek om zijn vredelievende bedoelingen duidelijk te maken. Na een tijd, die uren leek te duren, keerde hij Veilig terug. Ik vond hem dapper. Weer kwam er iemand aan onze deur. we hoorden het. Zou het mijn beurt zijn? Het was een Canadese soldaat die naar binnen sprong. Hij vergewiste zich ervan dat er geen Duitsers achter onze ramen boven zaten, en vatte toen zelf post achter zo'n raam. met zijn schiettuig, om de straat bij ons te bestrijken. Dus nog geen beurt voor mij, maar wel de bevrijding! Nou ja, de vlag konden we nog niet uitsteken. Juichen was nog te vroeg. Toen kwam mijn beurt. In de Zandstraat, vijf kilometer van Sas, waren zwaargewonden, dichtbij de overweg daar, zo luidde het bericht. Nu was de Zandstraat zo'n beetje mijn eigen terrein, ik wilde er zo gauw mogelijk heen. De fiets werd uit zijn schuilplaats tevoorschijn gehaald (na Dolle Dinsdag was die verstopt geweest) en rijklaar gemaakt. Maar hoe moest ik rijden? Roemruchte dijken De gewone grote weg liep langs het kanaal Daar reden nu oprukkende Canadese tanks en wagens, en bij Driekwart zaten blijkbaar nog Duitsers met een pantserafweerkanon. Daar tussen is het moeilijk fietsen. Het leek dus beter om wat verstolen en achteraf naar de Zandstraat te gaan. liefst in de flank gedekt door dijken. Dat kon. Want bij Sas zijn er roemruchte dijken die al velen beschermd hebben, eeuwenlang. De Graaf Jansdijk sluit er aan op de even roemruchte dijk van de Grote Sint Albertpolder. Spaanse tercio's zaten erachter en Frederik-Hendriks detachementen. Sansculotten en strijders van 1830. Hij die er nu bescherming achter zocht, had geen klaroenen of zo, maar reed op een gammel fietsje, in een lange zwarte toga, met een ronde, grote zwarte hoed op: dat hoorde zo in die tijd. Ik had die hoed wel af kunnen laten, maar ik hoopte dat die zo'n beetje als een rood kruis of een witte doek zou werken: ik had vredelievende bedoelingen,.. Doorsteek Het was een soort cross-country: een echt fietspad was er lang niet altijd. Het was zwaar, het was ook spannend. Er was niets te zien, maar je voelde je net alsof er achter elke struik één op de loer kon liggen Nu was er ergens een doorsteek door de dijk, een kasseiencorridor voor landbouwwagens. Even geen dekking in de flank, dus een meter of vier maar. Was het bij boertje Van Vooren? En daar had je het! Er werd geschoten. Er werd op mij geschoten. De kogels vlogen vlak langs mij heen. Ze floten. Ja. dichtbij fluiten kogels echt. Ik weet niet hoe ik er zo gauw in terecht gekomen was. maar ik lag in een sloot, plat op mijn buik. Het gonsde in mijn hoofd en ik voelde mijn hart tegen de bodem bonzen. Gelukkig was de sloot droog. De fiets en mijn steek lagen dichtbij. Ik was niet geraakt, Ik voelde nergens pijn. Het was stil. Wie zou er op mij afkomen? Vast een Duitser! Er kwam niemand. Voorzichtig richtte ik mij wat op. Er gebeurde mets. Daarom kwam ik overeind en zette mijn steek op. En... o. mijn God. daar floten ze weer. Duiken! Op de grond! Ik gaf niets meer om mijn leven. Het was niet leuk meer. Hoe moest het nu? Zij hadden het blijkbaar wel heel leuk gevonden. Ze sprongen naar mij toe. Twee Canadezen met vuile uniformen, zwartgemaakte gezichten en takken op hun hoofd. Ze lachten hun tanden bloot en zeiden zoiets als: 'Sorry Father, did we make you afraid?' Een van de overbodigste vragen die ooit aan mij gesteld werden. Maar omdat ze zo sterk naar de brandy roken, denk ik dat ze eigenlijk ook bang waren, die vooruitgeschoven patrouille, en dat begrijp ik. Toen ik in de Zandstraat aankwam, was ik te laat. De gewonden waren door een Canadese ambulance weggebracht. Enkelen waren gestorven Een paar dagen later mocht ik ze mee begraven. Oorlog is een bizarre zaak. F. W. J. Bastiaensen Temeuzen Herinneringen van een jongetje van acht e stonden op de Molendijk en keken in zuidelijke richting. „Kijk", zei mijn tante, die met haar man en dochter bij ons in huis was gekomen die ochtend, „ze zeggen wel eens de kogel gaat door de kerk. Nou gaat ie ook door de kerk. Zie je wel." En ik zag het. De oude dorpskerk van Ellewoutsdijk werd met succes door vliegtuigen beschoten. Een deel van het dorp stond in brand. Ook het moors ogend witte gebouw met de schilderijencollectie. Mijn vader had de bejaarden uit Walcheren, die daar tijdelijk onderdak hadden gevonden, helpen evacueren naar veiliger lijkende oorden. Rookwolken stegen op. Veel inwoners van het dorp zouden daar niet meer zijn. Ze waren vertrokken naar familie of bekenden. Behalve de drie familieleden was ook nog een ouder echtpaar gearriveerd. In onze mooie kamer, waar we zelden zaten, waren ze ondergebracht. Met een kroontjespen hadden ze samen met hun zoon nog een brief geschreven. „Voor als er wat gebeurt, denk ik", zei mijn vader. En er gebeurde veel die dagen. Teveel voor een ventje van acht om het allemaal precies te onthouden. Het zijn flarden die in het geheugen blijven hangen. Een paar dagen na de kogels door de kerk, vlogen de kogels om de molen aan de overkant van de weg en om onze huizen die daar vlakbij stonden. Onze evacués waren al vertrokken. Toen de beschieting begon vluchtten we met ons bord in de hand naar de schuilkelder, die gegraven was in de tuin van de overburen. We aten konijn. Het was maar beter zelf het konijn op te eten dan dat het misschien zou sneuvelen of door de Duitsers zou worden geslacht. We doken de schuilkelder in. Het was een ingenieuze schuilkelder, in een v-vorm gegraven, want als de ene poot van de v zou instorten konden we altijd nog langs de andere poot ontsnappen. We zaten er nog niet of het huis van de buren kreeg een voltreffer en we hoestten allemaal van het stof en de rook die naar binnen dreven. Ik zag hoe ons buurmeisje zich aan haar vriend vastklemde. Dat moest van angst zijn. Het was duidelijk. We konden niet bij die molen blijven. De geallieerden dachten vast dat het een Duitse uitkijkpost was en daardoor was het een doel voor beschietingen. We besloten te vluchten. Nu werden we zelf evacué. Ik mocht iets uitzoeken om mee te nemen. Veel speelgoed had ik niet. Mijn bromtol deed het niet meer zo goed, dus die viel af. Ik besloot de pop van een rups. die ik in de tuin had gevonden, mee te nemen. Het jampotje waai- de toekomstige vlinder in zat nam niet veel plaats in. Ik kon het zelf vasthouden. Een veilig gevoel. Mijn moeder besloot de linnenkast mee te nemen. Het was een huwelijkscadeau waar ze erg zuinig op was. De lidcactus vol knoppen moest in vredesnaam maar thuis blijven. Voor we vertrokken moest er nog iets belangrijks gebeuren. Mijn vader moest een koperen vijzel in de tuin begraven. Die bewaarden mijn ouders voor een echtpaar uit Goes, waar mijn moeder vroeger had gewerkt. Iedereen had toch het koper moeten inleveren. Dus was een onderduikadres gezocht. Mijn vader zocht een goede plek uit. Bij een pruimenboom, een Reine Victoria. In die omstandigheden een mooie naam. Ik hielp kijken waar het precies was. zodat we hem later snel konden terugvinden. Op een boerenkar reden we door het Piaswegje. Dat was ook een goede naam, want een deel van het jaar stond het onder water. In Oudelande gingen we bij een oom en tante logeren. Ik vond dat wel leuk, want er waren drie kinderen en zo af en toe viel er een illegaal blaadje bij hen in de brievenbus. Dat werd dan door mijn tante hardop voorgelezen. Mijn moeder vond dat maar eng. Het huis stond namelijk vlakbij de straat en wie weet. luisterde er iemand en konden er nare dingen gebeuren. Mijn tante zei dan dat ze in haar eigen huis zat en dat zij daar de baas was. Dat dacht een buurman twee huizen verder ook, maar die was opgepakt omdat hij naar de Engelse radio luisterde. Boter We hadden een van onze evacués meegenomen. Het was een koe uit Schouwen-Duiveland. want ook dieren moeten soms evacueren. We vonden in de buurt van het Slagtweipaadje een weiland voor het beest. Mijn vader kwam twee keer per dag met een dampende emmer melk naar ons evacuatieadres. Mijn moeder roomde de melk af en karnde van tijd tot tijd boter. Altijd een mooi moment als er klonten in de melk kwamen. Dan duurde het niet lang meer of er vormde zich een bleek stukje boter. Zo hadden we' onze zuivel en wat ook bijzonder was. mijn tante had nog altijd thee van voor de oorlog. Ze was er erg zuinig mee, wat inhield, dat de thee zeer doorzichtig was. Maai- het was echte thee! Wij waren niet de enige evacués. Er was ook nog een ouder echtpaar: een vrouw in Bevelandse dracht en haar man die in een invalidewagen zat. Een huis vol mensen. De gesprekken gingen elke avond over de oorlog en de komende landingen. Dat zou toch een keer gaan gebeuren. Alleen wisten we niet waar en wanneer. Midden in een heel donkere nacht was het zover. Mijn moeder trok me overeind van het kermisbed waar ik op lag te slapen. ..Kleedje onmiddellijk aan. We worden beschoten." Ik hoorde enorme klappen. Vallend glas en roepende mensen. De vlucht vanuit het huis naar de schuilkelder aan het eind van het tuinpad is me altijd bijgebleven. Mijn vader rende achter de invalidewagen aan, de boerin volgde. Mijn moeder sleurde me mee. Overal lawaai, knallen en lichtflitsen. En daar zaten we dan. Met tien mensen bij elkaar. De schuilkelder bestond deels uit een betonnen muurtje en was verder opgebouwd uit geperste strobalen. De mensen dachten, dat als daar schei-ven in terecht kwamen, ze zouden worden afgeremd en niet binnen konden dringen. In die kelder kwam ik erachter, dat nachten wel erg lang kunnen duren. Steeds was er het geluid van granaten die verweg werden afgeschoten, gierend door de lucht vlogen en dan gevaarlijk dichtbij met een oorverdovend lawaai ontploften. Eén viel vlakbij en verwoestte een schuurtje. Een verstikkende lucht drong door in onze kelder. Er werd niet veel gepraat. Houtmijt We wachtten en wachtten tot het eindelijk dag werd en we de verwoestingen enigszins konden zien. Vlakbij was een voltreffer op een houtmijt gevallen. Het hout lag deels over de straat. Toen we ons even op straat waagden riep een boerenvrouw ons en vroeg of we niet een sterappeltje wilden hebben. Dat lustten we wel. Na nog een angstige nacht werd het weer licht en kwamen onze bevrijders het dorp binnenrijden. Een snelle motorrijder die me bijna omver reed is de enige herinnering die is blijven hangen van wat toch een heerlijke dag moet zijn geweest. Na een paar dagen was ook het gebied om ons eigen huis bevrijd en konden mijn ouders gaan kijken wat er was overgebleven. Op weg erheen zagen ze aan de slootkant van het Piaswegje een dode Duitse soldaat met op zijn borst foto's van zijn vrouw en kinderen. Het huis stond er nog maar zat vol scherfgaten. In ons kleine woonkamertje maar liefst 76. Onder de tafel was een gat gegraven en daarin stond de stoel van mfjn vader. Op de grond lag rottend stro van lucerne klaver, op de muren waren brand en bloedvlekken en in een hoek van de kamer stond een lege rumfles. Tussen alle troep ontdekte mijn moeder ook de lidcactus. Die zou dat jaar niet meer bloeien... We besloten al snel terug naar huis te gaan. Met onze koe. die het ook had overleefd, met de linnenkast, die een scherfgat had opgelopen en met het jampotje met de pop. Vijzel Het huis werd zo goed en zo kwaad het ging wat gerepareerd. Als het regende stonden overal emmers en teilen. Door de kieren zagen we soms het rode lichtje van een passerende V-l. Zolang de motor maar draaide was er weinig aan de hand. „Weet jij nog waar de vijzel ligt?" Het moest hier in de buurt zijn. In het kleine boomgaardje waren zo hier en daar granaten gevallen. Ook vlakbij de Reine Victoria. Maar gelukkig lag de vijzel onbeschadigd - wel groen uitgeslagen - op de bevrijding te wachten. Bij de eerstvolgende reis van mijn moeder naar Goes ging hij mee terug, netjes gepoetst om het oude plekje weer in te nemen. De winter die volgde was moeilijk. We gingen na een lange tijd van wat we maar vakantie zullen noemen weer naar school. We kregen instructies hoe we ons moesten gedragen als er een V-l in de buurt zou neervallen. „Ga op je hurken zitten, veer wat op en neer. stop je vingers in je oren en doe je mond open, dan kunnen je trommelvliezen niet scheuren." Met een groepje kinderen oefenden we dat zo af en toe onderweg van school naar huis. Een angstige dag was de Nieuwjaarsdag van 1945, toen er plotseling een klein vliegtuig over onze huizen vloog en de kogels tegen de muren ketsten en dat nog wel op het moment, dat we de molenaar een gelukkig nieuwjaar wensten. Toen we op een dag in mei de Liberty- schepen op de Schelde langdurig hoorden blazen, trokken we de conclusie, dat het nu echt vrede zou zijn. C. M. de Meester, Goes Evacué op de Rouaansekaai ie nacht voor de bevrijdingsdag van Middelburg was het in de kelder van het herenhuis aan de Rouaansekaai onrustiger dan in de voorafgaande nachten. Verjaagd uit ons onder water staand huis mochten wij met nog zestien andere evacués van de gastvrijheid genieten bij de al wat oudere dominee en zijn lieve vrouw. De reden van de toegenomen onrust die avond was tweeerlei. Ten eerste werden de geluiden van de dichterbij komende beschietingen steeds heftiger en ten tweede waren de emoties die ontstaan waren door discussies tijdens de gezamenlijke avondmaaltijd nog niet verdwenen. De aanleiding hiertoe was een uitspraak van een mede-geévacueerde geestelijke, afkomstig uit een naburige gemeente. Gewoontegetrouw las deze eerwaarde na afloop van de maaltijd het laatste nieuws voor uit een illegaal verspreid krantje. Zijn commentaar hierop loog er niet om. „Ze moesten maar al de r.. moffen ophangen." Hoewel mijn bijbelvastheid zeer beperkt is. meende ik toch de eerwaarde te moeten wijzen op het bijbelverhaal uit het boek Genesis, waarin Abraham de toezegging kreeg dat de inwoners van Sodom gespaard zouden worden, indien er tien rechtvaardigen zich in de stad zouden bevinden. De reactie hierop was. dat ik voor een smerige NSB'er werd uitgescholden. Zelf had ik weinig moeite met deze emotionele uitspraak, maar mijn vrouw die in verwachting was maakte zich ontzettend boos. waardoor er een gespannen sfeer was ontstaan. Een oudere mede-geévacueerde dame fluisterde ons echter een oude spreuk in het oor: 'Wie een dominee wil eren. moet niet met hem bivakkeren' Niettemin trachtten wij toch die laatste nacht met ons twintigen ineengestrengeld de slaap te vatten. De beschikbare ruimte in de kelder was voor zo'n groot aantal mensen zo beperkt, dat indien een onzer zich omdraaide, de rest gedwongen werd deze handeling mede uit te voeren. De volgende dag was echter alles weer vergeten en vergeven en konden wij onze bevrijders inhalen en hartstochtelijk toejuichen. Moe na deze emotievolle dag zouden wij gezamenlijk een feestmaaltijd aanrichten. Plotseling werd deze festiviteit onderbroken door de kreet 'de kelder staat onder water'! In de feestvreugde was het gemeentepersoneel vergeten de riolering af te zetten en liepen de kelders vol. Een oud verpleegster onder ons. die als enige die dag daarvoor weigerde tijdens een hevige beschieting de kelder in te gaan daar ze moest assisteren bij de bevalling van een mede-geëvacueerde vrouw, nam de leiding op zich en verzocht ons een keten te vormen, om de inmiddels nat geworden bedden en koffers naar boven te brengen. Maar ook hier liet de gewenste solidariteit het afweten. De vader van een vrij groot gezin gaf zijn kinderen het slechte voorbeeld door zich langs een ieder van ons te wringen teneinde zijn eigen spulletjes eerst in veiligheid te brengen. Notabelen Een paar dagen na de bevrijding kregen enige notabelen, geëvacueerd uit de nabijgelegen stad. de gelegenheid met een Engelse buffalo een kijkje te gaan nemen hoe onze woonplaats uit de strijd was gekomen. Volgens de geruchten zouden maar weinig huizen onbeschadigd gebleven zijn. Onder grote belangstelling werd er op de terugkomst van de heren gewacht en groeide de spanning, om te vernemen hoe de stad de talrijke beschietingen en bombardementen had doorstaan. Bij aankomst van de buffalo schoten wij vanzelfsprekend allereerst op onze mede- geëvacueerde stadgenoot af. Op onze vraag hoe de stad er uitzag, volgde er een uitvoerig verhaal over de toestand van zijn eigen woning. Hoeveel dakpannen er af waren, hoeveel ruiten er gesneuveld waren, hoe het behang er uitzag en verdere details aangaande de beschadiging van zijn woning. Maar op onze indringende vraag hoe het met de beschadigingen in de stad zelf stond, antwoordde hij enigszins bedremmeld dat hij daar niet zo op had gelet! Gelukkig waren er andere notabelen, die ons uitvoerig over de toestand in onze stad konden inlichten. Windowlithe Ondanks de hartelijke huisvesting die onze gastvrouw en gastheer ons boden, verlangden wij toch zo spoedig mogelijk naar onze eigen stad terug te keren. Daar leek echter voorlopig weinig kans op te bestaan gezien het feit dat onze woning nog steeds in het water stond. Toch deed zich spoedig de gelegenheid voor, dank zij onze vroegere buren, om ons in de oude binnenstad te vestigen. Zonder meubels, slaapbenodigdheden en eetgerei, vertrokken wij onder hartelijke dankzegging aan ons gastgezin naai- de ons aangeboden woning. Bij aankomst bleek dat de meeste dakpannen ontbraken en alle ruiten eruit lagen. Door dakpannen van de straat en belendende gebouwen bijeen te sprokkelen konden wij het in ieder geval droog krijgen. Van onze bevrijders kregen wfj windowlithe. een soort ondoorzichtig gaas waarmede wij de kamers wind- en tochtvrij konden maken. Met de bijeengeschraapte spulletjes voelden wij ons weer gelukkig en konden de te verwachten baby hoopvol tegemoet zien. In het kapot geschoten Sint Joseph Ziekenhuis, op een kamer zonder plafond, werd onder de hoede van de liefdevolle nonnetjes in plaats van een oorlogskindje ons gezond bevrijdingskindje geboren! C. C. Kamermans, Vlissingen

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1994 | | pagina 37