Vergeten zeemansgraf van de Royal Navy
f-
Schouwen-Duiveland was spookachtig leeg
PZC
Kransen op golven bij Westkapelle
DINSDAG 13 SEPTEMBER 1994 5
vergalloppeert zich ernstig door in deel III
op pagina 319 gewag te maken van de dood
van 10.000 geallieerden bij de landingen in
Westkapelle, Het zijn er, gelukkig,
beduidend minder: rond duizend man,
omgekomen op het land en in de zee.
De lichamen van 172 jonge geallieerde
strijders, die deel uitmaakten van de
ondersteunende eenheden van de Royal
Navy en Royal Marines, zijn nooit
geborgen. Ze rusten aan boord van hun
gezonken landingsschepen op de bodem
van de zee. Met op zak wellicht een
souvenir, gekocht in Oostende, aan de
vooravond van de fatale reis naar het
Zeeuwse schiereiland. Vijftig jaar nadien
staan ze nog altijd als 'vermist' teboek.
Hun namen zijn. bewaard voor het
nageslacht, slechts ingebeiteld in
gedenkstenen in het Engelse Shelton.
Portsmouth en Plymouth.
Bij Westkapelle heeft de zee zich vijftig jaar
geleden boven de dode hoofden gesloten.
Onkundig van de wetenschap dat daar
vlak voor hen een massagraf ligt vinden
duizenden vrijetijdsvierders in milde
jaargetijden verpozing aan de waterkant.
Geen enkel informatiebord of merkteken
brengt dit toch niet bepaald onbenullige
oorlogsfeit ter kennis van de passant en
recreant Nog merkwaardiger en
verwondering wekkend is het dat. zelfs in
de jaren toen het leven weer z'n normale
loop kreeg, nooit meer serieus is gepoogd
de wrakken van de ten onder gegane
vaartuigen te bergen en de mee
verongelukte bemanningen een waardiger
laatste rustplaats te bezorgen. Door te
verzuimen deze ereplicht te vervullen is bij
de nabestaanden een pijnlijke onzekerheid
blijven voortbestaan. Een knagend gevoel
en brandende vragen: ligt vader of zoon
daar werkelijk begraven? Of misschien
zelfs: is hij wel om het leven gekomen?
Overlevenden van eenheden, die
deelnamen aan de landingsoperatie bij
Westkapelle. hebben het plan opgevat hun
kameraden van toen te eren met een
herdenkingsplechtigheid boven het
massagraf. Gelijktijdig met de herdenking
op de dijk bij Westkapelle worden op 5
november bij het vroegere dijkgat naar bij
zeemansgraven passend gebruik kransen in
zee geworpen.
Jacques Cats
ot in de verste hoeken
van de wereld zijn ze te
vinden: velden vol
eenvoudig
vormgegeven
grafstenen in
aarsrechte rijen, opgesteld op scherp
'emeten onderlinge afstand, als
lilitairen in het gelid op een
iercitieterrein. De perken waarin de
lenen staan zijn omzoomd door een
jnillimeterd gazon dat met een schaartje
ijkt te zijn geknipt. De zo keurig
derhouden velden vormen een stille
ttuigenis van de monsterlijke misdaad
«en de mensheid.
eajden de doorgaande route bij Bergen
jZoom is zo'n erehof te vinden. Het is er
ilende bezoeker die langs de rijen loopt
ordt er nog stiller van. Daar liggen ze
imers begraven: honderden soldaten,
arinemensen en tot de geallieerde
chtmacht behorende mannen, die in de
njd voor de vrede hun leven gaven. Veel
mge zonen en jeugdige vaders, gedood op
eftijden van in de twintig, soms zelfs
inzer, kinderen bijna nog. Op de meeste
raven prijken korte persoonsgegevens,
et daaronder een bescheiden tekst, ter
rerdenking. In 1173 gevallen is bekend
ie er op dat kerkhof bij Bergen op Zoom
r aarde zijn besteld. Daarnaast liggen
aar, verspreid over het ereveld, de graven
an de onbekenden. Het zijn er 123 in
jtaal. Op de stenen staat slechts een
Igemene omschrijving: 'a soldier of the
939-1945 war'. Met daaronder drie
toorden: 'Known unto God'. Bekend bij
Bod
leze militairen sneuvelden tijdens de
orlogshandelingen, maar konden niet
lader geïdentificeerd worden. In het land
an herkomst van de soldaat moest de
imilie voortleven met de beperkte
ïtenschap dat hun zoon. vader, neef of
iom tijdens de oorlogshandelingen in
loord West Europa als vermist was
pgegeven.
lavrant voorbeeld
iet overal hebben de mannen, die in het
orlogsgewoel het leven lieten, op zo'n
eurig onderhouden ereveld hun laatste
Btplaats gevonden. Een navrant
oorbeeld bevindt zich op enkele mijlen uit
ekust bij Westkapelle. Nog voordat de
rijders met hun landing op de kust
avnjders konden worden, vonden de
appere mannen de dood in de golven. Het
smansgraf werd nooit geruimd.
Ie ochtend van de eerste november 1944 is
og pril als een vloot van meer dan
onderd hoofdzakelijk kleine schepen, met
Etslagschip 'Warspite' als dominerend
iderdeel, vanuit de haven van Oostende
chting noorden koerst. De hele dag
aarvoor was het slecht weer geweest en de
joruitzichten waren ongunstig. Er zou
een inleidend luchtbombardement plaats
Inden en er kon overdag geen directe
leun verwacht worden. Maar het was nu of
ooit. Aan boord van de
idersteuningslandingsvaartuigen slaapt
eelite van de vechtsoldaten, onbewust
at de zuidelijke flank van het konvooi
oor een mijnenveld vaart. Op open zee
ordt rond zeven uur reveille gehouden,
en bleek zonnetje is doorgebroken als een
uur later een commandant in zijn dagboek
noteert: „Wij zien de toren van
Westkapelle. Alles oogt vredig."
Kustbatterijen
Er verstrijken slechts enkele minuten na
het maken van deze aantekening, als vanaf
het land de eerste salvo's worden
afgegeven. De armada verlegt de koers
naar de kust en stevent op de eerder door
geallieerde bommenwerpers in de dijk
geslagen bres af. Vanuit de tot enkele
mijlen voor de kust genaderde invasievloot
opent de 'Warspite', ondersteund door de
monitors 'Roberts' en 'Erebus' het vuur.
Twee Duitse Marine kustbatterijen vormen
het voornaamste doelwit. Het zijn de
noordelijk van Westkapelle in een
duinrestant achter de zeedijk opgetrokken
geschutsopstelling met de codenaam W15
en de als enige op Walcheren in een open
opstelling geplaatste kustbatterij W17 bij
Domburg.
„De gehele kustlijn was gehuld in rook en
vlammen en het duinzand scheen tot aan
de hemel te reiken", schrijft R. W.
Thompson in De 58 dagen, de slag om de
Schelde over dat moment. Het
bombardement wordt niet beantwoord.
Aan boord van de met mensen en
materiaal volgepakte vaartuigen doet de
lange stilte de hoop rijzen dat de batterijen
tot zwijgen zijn gebracht. Die hoop blijkt
spoedig ijdel te zijn. Als de invasievloot de
kust tot op 2000 meter is genaderd, breekt
de hel pas echt los en braakt de hele
kustlijn vuur uit. Ondersteund door
kustbatterijen bij Zoutelande en
Oostkapelle stellen de W15 en W17 zich
hevig tegen de scheepsartillerie teweer.
„Het eerste ogenblik leek het alsof onze
schepen in de grond geboord zouden
worden", meldt R. W. Thompson. Behalve
de vernietigende juistheid van het
vijandelijke vuur was daar de vaststelling,
dat de eigen raketten te kort vielen en
daardoor midden tussen de
ondersteuningsvaartuigen en de
landingsboten met de eerste golf van
gepantserde voertuigen terecht kwamen.
Een directe vijandelijke treffer laat een
luchtdoelartillerieschip met 200.000
granaten ontploffen, een tweede
luchtdoelartillerieschip wordt door de
eigen raketten inbrand geschoten.
Het hospitaalschip draait, zoekend naar
een veilig heenkomen, weg en loopt op een
zeemijn. Mannen vallen uit de lucht en
drijven op hun reddingsgordels met het
gezicht naar beneden in de zee. Anderen
zwemmen rond of klampen zich vast aan
wrakhout en reddingsboten.
Vijandelijk vuur
De als eersten onder hevig vijandelijk vuur
gelegde ondersteuningsvaartuigen hebben
het het zwaarst te lijden. In minder dan
geen tijd zijn er nog maar vijf van de
vijfentwintig in actie. De rest wordt
getroffen, vat vlam. kapseist of zinkt.
De redactie van de Encyclopie van Zeeland
Geallieerde troepen landen bij Westkapelle.
Foto Zeeuws Documentatiecentrum
Etmiegeltank, voor het onschadelijk maken van mijnen, komt bij Westkapelle aan land. foto Imperial War Museum.
Overlevenden van een half-gezonken landingsvaartuig waden naar het strand. foto Zeeuws Documentatiecentrum
Late bevrijding
oor de omvangrijke inundaties
raakte Schouwen-Duiveland in
1944 voor het grootste deel ont
volkt. Op de Westhoek na, zetten
de Duitsers vrijwel het het hele
eiland onder water om zo te
Vorkomen dat de geallieerden vaste voet aan wal
jouden zetten. Bewoners kregen het bevel hun spul-
en to pakken en werden gedwongen te evacueren
"aar alle delen van Nederland. De meesten reageer
den verslagen: ze hadden nooit eerder een stap bui
en het eiland gezet. Enkele mensen bleven achter
op het overstroomde Schouwen-Duiveland. Zo tel-
e Kerkwerve op 1 juni 1944 nog acht inwoners,
osterland twintig, Ouwerkerk achttien en Nieu-
*erkerk elf. De bevolking van Zierikzee was terug
gebracht tot vierhonderd man.
e bewoners die nog huisden in de zeer afgeslankte
otpen raakten steeds meer geïsoleerd. Vervoer naai
en buurgemeente of een ander Zeeuws eiland was
'jna onmogelijk en soms zelfs verboden. In Bruinis-
bijvoorbeeld, dat nog 64 zielen telde, was het vol
gasachterblijfster A. Wiebrens-Beekman (92) 'een
estige boel'. Iedereen woonde op de dijk of in het
Inh I3" <-)udestraat dat n*et was ondergelopen,
etoverige gedeelte van het vissersdorp stond wa-
onp ^on nerSens naar toe. Als je een stukje wilde
de uging een Paar keer de straat op en neer. Ver-
fKon je geen kant op." De inderhaast achtergela-
n hu'zen vormden volgens Wiebrens-Beekman een
troosteloze aanblik. „Ik kan niet beschrijven hoe het
er precies uitzag. Overal was water. Het was ver
schrikkelijk, spookachtig leeg om ons heen."
Door de afzondering en de weinige contacten met
mensen van buiten verloren de 64 Bruse inwoners op
den duur ieder besef van tijd. „We konden ons ner
gens op richten omdat de klok uit de kerktoren was
gestolen." Maar ook interesseerde het de inwoners
na verloop van tijd niet meer hoe laat of welke dag
van de week het was. „Je was uitsluitend bezig met
overleven. Daarop richtte je je hele bestaan."
Wiebrens-Beekman en haar gezin waren in eerste in
stantie geëvacueerd naar Willemstad, maar ze wer
den in mei '44 gedwongen terug te keren naar het
ondergelopen Bruinisse. „Mijn man had een schip
dat van de Duitsers in de vaart moes't blijven." De
Bruënaren hadden weinig trek terug te keren naar
hun vrijwel uitgestorven geboortedorp „We hadden
net een behoorlijk onderkomen in Willemstad. Wat
moesten we in Bruinisse? We gingen niet graag terug
naar een dorp waar niets te eten en niets te doen was.
Bovendien waren al onze vrienden en bekenden ook
weg. Maar ja. we hadden ons er bij neer te leggen. In
die tijd had je geen vrije keus."'
Gedurende haar ongeveer halfjarig verblijf in het
desolate Bruinisse was Wiebrens-Beekman getuige
van vele plunderingen door Duitse soldaten. De lege
huizen met talrijke goederen waren voor hen een ge
makkelijk doelwit „Zonder pardon braken ze de wo
ningen open en drongen naar binnen. Even later zag
je ze naar buiten komen met hoge hoeden op en kle
ren aan die oorspronkelijk eigendom waren van de
bewoners. In het begin stoorde ik me eraan, later niet
meer. Je was inmiddels zoveel gewoon."
Voor de achterblijvers in Zierikzee ging het leven in
grote lijnen gewoon door. Het stadje was geredu
ceerd tot een klein dorp met zo'n 450 inwoners en
beschikte nog over enkele winkeltjes, een arts en - op
heel beperkte schaal - onderwijs J. K. Snaters (66).
„Iedereen zat bij elkaar in de klas, ongeacht leeftijd
of niveau. Volgens mij deden ze dat uitsluitend om de
jongeren van de straat te houden." In Zierikzee wa
ren vooral mensen achtergebleven, die volgens de
bezetters onmisbaar waren, zoals enkele personeels
leden van de gemeente, de PZEM, technische men
sen van de waterschappen èn provinciale waterstaat
en politieagenten. In de loop der maanden vestigden
zich nog tientallen anderen zonder vergunning in
Zierikzee. „Die bleven onzichtbaar totdat het winter
werd", weet toenmalig gemeente-ambtenaar H. E. S
Sinck (76). „Toen het koud werd zagen de Duitsers
rook komen uit schoorstenen van huizen die officieel
onbewoond waren. Vanaf de Dikke Toren hielden ze
de stad voortdurend in de gaten, zodat illegaal ver
blijvende mensen op den duur door de mand vielen.
Helaas werden ook velen door hun buren aangege
ven."
Sinck zelf vertrok naar Kloetinge toen het Zierik-
zeese gemeentebestuur in 1944 daar naartoe verhuis
de. De meeste bewoners hadden de stad toen al lang
verlaten. „Mensen beseften nauwelijks wat er ge
beurde. Ze moesten op heel korte termijn vertrek
ken. zodat vrijwel niemand nog tijd had om afscheid
te nemen van familie of vrienden De meesten wilden
overigens ook wel weg, je zag het water met het uur
stijgen Sincke trok in bij een gepensioneerde Kloe-
tingse veldwachter en ging dagelijks aan het werk in
het gemeentehuis, dat inmiddels was gevestigd in
een voormalige kleuterschool. „Dat was echt een
noodoplossing. Denk bijvoorbeeld eens aan de we's;
die waren berekend op de kleine mens."
Hoewel de Zierikzeese ambtenaren in Kloetinge wei
nig te doen hadden - 'je had er tenslotte niets te ver
tellen' - werden ze door de Duitsers flink aan het
werk gezet. „Voortdurend wilden ze lijsten hebben
met allerlei persoonsgegevens. Die hadden ze dan
weer nodig voor 't. één of ander.' Uit hoofde van zijn
functie ging Sinck af en toe nog wel eens terug naar
Zierikzee. „Dat was altijd beroerd. Je wist nooit wat
je te wachten stond."
In tegenstelling tot de rest van Zeeland vierde
Schouwen-Duiveland pas in mei 1945 de bevrijding.
Bewoners keerden weer mondjesmaat terug en be
gonnen met de droogmaling. „Het vroeger zo prach
tige dorp lag er grauw en dor bij", vond Wiebrens-
Beekman. „De meeste bomen waren dood. huizen
waren kapot geschoten en meubilair was door het
zoute water ernstig aangetast. Het was vreselijk.'
Ook Zierikzee. dat binnen de wallen redelijk droog
was gebleven, was volgens Sinck een ravage. Het
was een chaos, alles was kapot. De eerstkomende ja
ren richtten we ons volledig op de wederopbouw
Nog niet wetende wat ons in '53 te wachten stond."
Ingrid Dekker