Verwachting en werkelijkheid PZC AAN WALCHEREN DINSDAG 13 SEPTEMBER 1994 Q Waar uw zwarte schuren stonden, ligt het water. Waar de hoefslag van uw sterke paarden den grond deed dreunen, ligt het water. Waar uw gekleurde hekken arabesken teekenden in het groen, ligt het water. Waar uw vogels tjirpten en uw paaschlelies bloei den, ligt het water. Waar uw graan zich op den zeewind wiegde, ligt het water. Waar de warme adem van uw koeien dampte tus- schen het glanzend gras, ligt het water. Waar uw vrouwen, rechtop en zorgeloos, haar sier van goud en kantwerk droegen, ligt het water. Waar zij uw zonen baarden en uw vaderen begroe ven, ligt het water... Binnengedrongen met andermans wapenen bin nen uw dijken, heeft het kolkend en schuimend wa ter zijn ijverzuchtig geweld aan u gepleegd. Het heeft uw huizen losgewoeld, uw boomen ontworteld en tot in de diepste diepten van haar vruchtbaren schoot uw aarde dor gemaakt. Met zijn zilte zwaar te heeft het van dier en plant het ademend leven uitgeroeid. Het heeft de teedere welvingen van uw bodem geni velleerd en uw bloeiend lustoord als een dooden zeearm toegevoegd aan het gestaltelooze water dat rond uw kussen dringt. En nu is het stil geworden op uw eiland. Binnen den gekartelden rand van uw duinen gevangen als in een schelp, ligt het water zwaar en geluidloos uitge spreid over het verzonken mozaïek van uw blin kend landschap. Tusschen de struiken waar uw vo gels nestelden, wroet nu de krab; aan den wegrand waar uw kinderen speelden, wiegelt wezenloos de vormelooze weekte van de kwal. Het hart dat u heeft liefgehad weet dat het u voor goed verloren heeft, maar het aarzelt dit te aan vaarden. Want uw stilte ademt nog en uw prachtig licht dat als kantelende opalen door het water zinkt, houdt tusschen de wanhoop en de hoop het glazende geluk nog zwevende. Want nog leeft uw schoonheid, Walcheren. Nog ze geviert uw licht over de doodskou die zich in u vast gezogen heeft. Nog draagt de open schelp van uw geschubden duinrand haar opalen vracht van licht en water als een kostelijk geschenk. En nog zijn uw dorpen evenzooveel bloemenmanden. Nog leeft gij. Walcheren, en ligt uw kleinood veilig tusschen de witte schulpen van uw duinen. Nog trilt de vreugde van uw Arcadië in het sidderend licht. En nog herkent het hart dat u heeft liefgehad onder de zilte stilte den brozen wiekslag van uw vogels, den dampenden adem van uw vee, den hoefslag van uw paarden, den geur der meidoorns en de zoete warmte van uw gebenedijden grond. Nog is uw blin kend landschap als een verborgen parel aanwezig in de opalen diepte van uw schelp. Want te veel oogen zien u nog en te veel harten weigeren nog u prijs te geven. In de arken Noachs waar zij zich hebben terugge trokken, waken uw mannen over uw verdronken akkers die ook de hunne zijn. Wakend en wachtend, zonder haast en zonder angst, tot de dagen der be proeving voleindigd zullen zijn, bespieden zij uw slaap. Want zooals de sneeuw den arbeid stillegt en het land vervreemdt, maar eenmaal onherroepelijk smelten moet, zoo immers zal ook dit water dat het land vervreemd heeft, eenmaal onherroepelijk moeten wijken om deze aarde die hun erfgoed is weer aan hen vrij te geven. En zooals uw mannen de wacht betrokken hebben over uw verzonken land, waken uw vrouwen over uw goud en kantwerk. Rechtop en zorgeloos in de kleine speelgoeddorpen, waar haar nijvere levens vreugde nauwelijks ruimte vindt, pronken haar kleurige gestalten te midden van het water als feestelijke bouquetten. Rechtop en zorgeloos als de paaschlelies die haar tuintjes sierden, bloeien zij rond de stilte van uw slaap. Het hart dat u lief heeft. Walcheren, huivert voor den morgen waarin de dagen der beproeving vo leindigd zullen zijn en uw open schelp het vijandig water terug zal hevelen in de zee. Want wat thans de koelte is van uw sluimering zal dan uw doodskou zijn. Vergeef het dan aan het hartstochtelijk hart dat u heeft liefgehad, wanneer het zich niet overwinnen kan mede te helpen aan het dichten van uw dijken. Wanneer het de bedrijvigheid der stoomgemalen als het kisten van een doode schuwt. Gun het nog deze weinige oogenblikken van geluk in de opalen vreugde van uw sluimerend sterven. Laat het zich nog tot het laatst mogen doordrenken met uw licht. Laat het nog tot het laatst den war men adem van uw koeien liefkozend langs zich voe len strijken en den hoefslag hooren van uw sterke paarden en het tjirpen van uw vogels en den golf slag die zich aan uw duinen breekt. Laat het zich tot uw laatsten ademtocht verzadigen mogen aan den geur der meidoorns en zich mogen koesteren in de zoete warmte van uw grond... Want het zal koud zijn, Walcheren, bitter koud rond het hart dat u heeft liefgehad, wanneer ook deze laatste echo van uw lied waaraan het zich had vast geklampt, verwaaid zal zijn boven het puin van de ze wereld... De bevrijding van het Zuiden heeft in de literatuur aanzienlijk minder weerklank gevonden dan de viering van de 5-e mei. Deze pagina biedt niettemin een kleine bloemlezing tussen verwachting en werkelijkheid. Het grootste deel van deze geschriften werd anoniem en clandestien gepubliceerd. Na de bevrijding werd duidelijk wie de schrijvers waren. THE CAMPBELLS ARE COMING Dor is het land, en licht de lucht, stralend en ruisend van motoren in wiek aan wiek, en vlucht op vlucht, nog wijder dan het dol gerucht, uit stippen aan de kim geboren. De hemel trilt; zo dreunt de stad in rook en hinderlaag gelaten van landmijn, bom en trechtergaten, van rubberband en rups en rad langs haaks plantsoen en stenen straten. Hoog staat de lucht, en pijnlijk strak van turen door bedwongen tranen. Achter de rinkelende ramen giert als in touwen van een wrak en klappert in verscheurde vanen de stormwind van de doedelzak. Verward en voos luiden de klokken door dit waanzinnig ijl gefluit, en langzaam komt de troep getrokken, met vier aan vier geruite rokken van pijpers voor de pantsers uit. AnoniemJChr. Terpstra (1943) VLISSINGEN - ZOMER 1944 De Ruyter fronst het voorhoofd weer en tuurt naar zee, over de stromen. Hij weet, dat het niet lang meer duurt: We worden vrij, ze komen! Anoniem OP DE NADERENDE BEVRIJDING De vrijheid weerlicht aan de grenzen, het zuivrend onweer breekt zich baan. O jarenlange hartewensen, nu zult gij in vervulling gaan! Geteisterd Nederland, ten ende is haast de wanhoop, de ellende. Diep ademhalend haakt het volk naar 't naderen van de bevrijder. Men wijst elkaar de donderwolk, reeds wijkt de druk, de borst wordt wijder. Niet lang meer dat gij lijdt en zucht, rampzalig Westerbork en Vught. Twee stedenamen springen open als bloesemknoppen in het licht, twee namen, daarin brandt ons hopen, dus zijn Eindhoven en Maastricht. Reeds rijst daarin een andre klank. Twee steden zijn weer vrij. Goddank. Een Prince van Oranje stak de Maas eens met zijn leger over. Zijn onuitroeibre geest weersprak hier taai de dwingeland, de rover. Thans nadert weer een Prins het land. Verwacht hem, reikt elkaar de hand! Prinses die aan de oceaan, de drift der golven gadeslaat, gij volgt de tocht van uw gemaal, een glimlach op bezorgd gelaat. Prinses, de ure is nabij, het land der vrijheid wordt weer vrij. Siem de MaatlAnthonie Donker (1944). 6 JUNI 1944 DECISION DAY Zullen de linden weer als vroeger geuren, en wordt de nacht weer rustig en vertrouwd, en valt het floers weer af van zon en kleuren, en scheurt het web dat ons gevangen houdt? Ergens ter wereld leven vrije mensen, geen veldgrijs en geen groen besmet hun straat, het lijkt zo ver, zo buiten alle wensen, alsof het op een vreemde ster bestaat. Stil-: de granaten spatten door de nacht. Een bres wordt in de grauwe wal geslagen waarmee de Hun ons huis en hart omsloot nog staat hij en gelooft in eigen kracht. Te laat. De schemering licht op bij vlagen: de wrekers zijn gedaald in 't morgenrood. AnoniemtTheun de Vries. NA DE BEVRIJDING Schoon en stralend is, gelijk toen, het voorjaar, koud des morgens, maar als de dagen verder opengaan, is de eeuwige lucht een wonder voor de geredden. In 't doorzichtig waas over al de brake landen ploegen weder de trage paarden als altijd, wijl nog de nabije verten dreunen van oorlog. Dit beleefd te hebben, dit heellijfs uit te mogen spreken, ieder ontwaken weer te weten; heen is, en nu voorgoed, de welhaast duldloze knechtschap Waar is het, vijfjaren gesmacht te hebben, nu opstandig, dan weer gelaten, en niet één van de ongeborenen zal de vrijheid ooit zo beseffen. J. C. Bloem (1945). A.H. Nijhoff (1944)

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1994 | | pagina 30