leven nu een vinden Anne zou het paradijs PZC •"(cT De les van het Achterhuis DINSDAG 13 SEPTEMBER 1994 en poosje geleden, toen Marjolein naar school fietste, stond op de stoep van het asielzoekerscentrum een gezin dat kofiers (zich meedroeg. Later las Marjolein in trant, 'dat die mensen naar hun eigen ld terug moesten, omdat het er niet erg noeg was - naar Iran, of zo'. „Dat vond best stom. Het was eigenlijk zo'n beetje [zelfde als in de film, als Anne en de deren in een wagen naar Westerbork rden weggevoerd." jjolein Dekker (11), Anneke Wimmers lenRutger van Raalten (12), drie rlingen van de Goese Prof Dr jhnstammschool, lazen het dagboek van ine Frank en gingen vervolgens een dag ar het Achterhuis. „Wat ik van Anne ank heb geleerd, is datje vooral veel iten moet spelen." ralen door het Anne Frank Huis is ideren door de bruine bladzijden van de jchiedenis. De tramlijnen 13 en 17 ippen er nog altijd, vijftig jaar nadat de One Polizei op een mooie, warme imerdag in augustus '44 de acht derduikers uit het huis aan de Insengracht haalde. De Westertorenklok, zoals Anne noteerde - 'om het lartier zegt hoe laat het is', laat zich ook de zomerse julidag in 1994 horen. Voor museum heeft zich een lange rij ihtenden verzameld: Engelsen, panners, Amerikanen, Israëliërs en ook litsers. Marjolein, Anneke en Rutger fenen geduld en likken aan een ijsje. WOENSDAG, 23 FEBRUARI 1944. Ik ga haast elke ochtend naar de zolder om de bedompte kamerlucht uit m'n longen te laten waaien. Vanochtend, toen ik weer naar de zolder ging, was Peter aan het opruimen. Al gauw was hij klaar en terwijl ik op mijn lievelingsplekje op de grond ging zitten, kwam hij ook. Wij keken alle twee naar de blauwe hemel, de kale kastanjeboom aan wiens takken de druppeltjes schitterden, naar de meeuwen en de andere vogels die in hun seheervlucht wel van zilver leken en dat alles ontroerde en pakte ons alle twee zo, dat we niet meer konden spreken." thuilplek arjolein, Anneke en Rutger beklimmen biedig de 'lange, hypersteile, echt Jlandse been-breektrap' die naar de luilplek voert waar de familie Frank, het ön Van Daans en tandarts Dussel zich re jaar lang verborgen hielden voor de te bezetter. „Kijk", roept Anneke bijna :hend als ze voor het raam staat dat icht biedt op de binnenplaats, „daar atde boom die Anne zo mooi vond." VRIJDAG, 29 OKTOBER 1943: M'n zenuwen ben ik lang niet altijd de baas, vooral 's zondags voel ik me er ellendig aan toe. Dan is de stemming in huis drukkend, slaperig en loodzwaar, huiten hoor je geen vogel zingen, een doodse en benauwende stilte hangt over alles heen en dit zware klemt zich aan mij vast alsof ik mee moest naar een diepe onderwereld. Vader, moeder en Margot laten me dan bij tijd en wijle onverschillig, ik dwaal van de ene naar de andere kamer, de trap af en weer op en heb een gevoel als een zangvogel die in een volslagen duisternis tegen de spijlen van zijn nauwe kooi aanvliegt. 'Naar buiten, lucht en lachen!', schreeuwt het in Vlnr: Marjolein, Rutger en Anneke, me. Ik antwoord niet eens meer, ga op een divan liggen en slaap om de tijd, de stilte, de verschrikkelijke angst ook, te verkorten, want te doden zijn ze niet." foto Ruden Riemens meke: „Als ze vertelt, dat ze graag naar ten wilde en zo, da's best droevig. Aan begin had ze een leven net als iedereen, lama werd ze eigenlijk van de tenwereld afgesloten. Best wel zielig. Ik nkdatze een beetje is dichtgeklapt. Ze i niemand om te vertellen wat ze echt Me. Wij kunnen met onze vriendjes en indinnetjes naar de bioscoop en zo. ar zij had eigenlijk helemaal niemand Kr. Ze had alleen haar dagboek." rolijk kjolein: „Als ze bijvoorbeeld 's ruzie met ar moeder had of als ze een slecht Meur had - ze kon nooit 's naar buiten met vriendinnetjes te spelen. Ik denk ije het zelf meegemaakt moet hebben, écht te weten hoe het was. Wat me [altis, dat ze toch vaak zo vrolijk was. ar heel zelden staat er in het dagboek t ze heel verdrietig was." Rutger: „Je kunt je niet voorstellen datje twee jaar zo moet leven. Ze is er volgens mij ook erg door veranderd. Eerst was ze een beetje hebberig. Maar ze is later heel anders geworden - dat ze steeds meer rekening hield met anderen." DONDERDAG, 19 NOVEMBER 1942. „Ik zie 's avonds in het donker vaak die rijen goede, onschuldige mensen lopen, met huilende kinderen, steeds maar lopen, gecommandeerd door zo'n paar kerels, geslagen en gepijnigd tot ze er haast bij neervallen. Niemand wordt ontzien, ouden van dagen, kinderen, baby's, zwangere vrouwen, zieken, alles, alles gaat mee in de tocht naar de dood. Ik word zelf bang als ik aan allen denk met wie ik me altijd zo innig verbonden voelde en die nu overgeleverd zijn aan de handen van de wreedste beulen die er ooit bestaan hebben. En dat alles omdat ze joden zijn." Hakenkruizen De school van Anneke. Marjolein en Rutger staat vlak naast een asielzoekerscentrum. Laatst verschenen daar hakenkruizen. De school, de telefooncel èn het asielzoekersgebouw raakten er mee besmoezeld. Rutger, uit de grond van z'n hart: „Als je dat ziet, denk je: krijg de pest. Ik snap gewoon niet waarom ze tegen die mensen zo doen." Anneke: „Dat mag toch eigenlijk niet. Die mensen komen hier niet voor hun plezier. Ze zitten duizenden kilometers van hun eigen land en vinden het hier waarschijnlijk ook niet zo leuk. Wie weet wat ze allemaal mee hebben gemaakt." Marjolein: „Hartstikke stom dat er nog steeds mensen zijn die proberen de zaak een beetje te verzieken. Toen ik een poosje geleden naar school fietste, zag ik bij het asielzoekerscentrum een gezin staan met allemaal koffers. Later las ik in de krant, dat die mensen naar hun eigen land terugmoesten omdat het er niet erg genoeg was - naar Iran. of zo. Best stom. Eigenlijk een beetje hetzelfde als in de film, als Anne en de anderen in een wagen naar Westerbork worden weggevoerd. Als wij naar een arm land gaan. word je daar heel hartelijk ontvangen. Die mensen geven wat ze hebben. Dan trekken ze hun beste jam uit de kast. Maar als zij hier komen, worden ze in een gebouw gestopt en moeten ze het maar uitzoeken." Rutger: „Onze godsdienstleraar; die ging naar Turkije, geloof ik. Hij zat daar in de bus naast een man en die zei: hallo, ik ben - ik zal maar zeggen - Hassan. En die nodigde hem uit om 's avonds te komen eten. Kreeg-ie een héél gerecht. Enne, hij mocht er ook blijven slapen. Zei die Turkse man: zal ik je tas even ophangen? Onze leraar wist eerst niet wat-ie moest doen, want je weet maar nooit. Toen-ie later snel in z'n tas keek, zat alles er nog in. Nou, als zo'n Turkse man naar Nederland komt, is het enige wat hij te horen krijgt: wat moet je hier?" Onderdak Marjolein: „Maar een land zit nóóit vol. D'r is altijd wel plaats. Als wij hier oorlog hadden, zouden we ook hartstikke blij zijn. als we in een ander land onderdak konden krijgen." Anneke: „Het kan óns ook overkomen." Marjolein: „Die mensen in Joegoslavië leefden een paar jaar geleden net zo goed als wij. In een mooi huis. met goed eten. Moetje nu zien." Anneke: „Ik snap ook niet hoe mensen zoals jij en ik zomaar andere mensen kunnen doodschieten. Hoe kün je dat? Mensen die vroeger buren waren, die van elkaar een kopje suiker leenden, die schieten mekaar overhoop omdat ze een ander geloof hebben." MAANDAG, 3 APRIL 1944. „Het is heus niet leuk om elke middag en elke avond bijvoorbeeld zuurkool te eten, maar je doet veel als je honger hebt. Ons weekmenu van 's middags bestaat uit: bruine bonen, erwtensoep, aardappels met meelballen, aardappel-chalèt, bij de gratie Gods nog eens raapstelen of rotte wortelen en dan maar weer bruine bonen. Aardappels eten we voor elke maaltijd, te beginnen bij het ontbijt wegens gebrek aan brood. Onze grootste attractie is het plakje leverworst elke week en de jam op droog brood. Maar we leven nog en het is zelfs vaak nog lekker." Rutger: „Zij hadden het nog goed. Moetje nagaan hoe de mensen het hadden die het echt slecht hadden." Anneke: „Je staat er eigenlijk nooit echt bij stil, dat mensen het ergens anders veel slechter hebben dan wij. Wij zitten wel 's te mokken van: waarom mag ik dit niet of mag ik dat niet? Een mooi iets, of zo. Of: mag ik nog een dropje? Maar andere kinderen mogen nóóit wat. Die zijn al hartstikke blij met een korstje brood. En hier gooien sommigen hun korstjes weg." Rutger: „Bij ons voor de deur geven ze de korsten aan de ganzen. Als je dat allemaal bij mekaar optelt, krijgen ze wel tien broden in de week. Stel je voor dat Anne 's kon komen kijken hoe we nu leven. Het zou voor haar een paradijs zijn." Marjolein: „M'n vader zegt wel eens: bij ons hebben het konijn en de cavia het nog beter dan de mensen in de ontwikkelingslanden - drie keer op een dag eten, vers water." Rutger: „Soms denk ik wel eens: stel je voor dat ik in de Tweede Wereldoorlog een vogel was of een muis. Dan had je nergens last van." DINSDAG, 11 APRIL 1944. In die nacht wist ik eigenlijk dat ik sterven moest. Ik wachtte op de politie, ik was bereid, bereid zoals de soldaten op het slagveld. Ik wou me graag opofferen voor het vaderland, maar nu, nu ik weer gered ben, nu is mijn eerste wens na dc oorlog, maak me Nederlander! Als God me laat leven, zal ik meer bereiken dan moeder ooit, ik zal niet onbetekenend blijven, ik zal in de Ander beeld Rutger: „Wat ik van Anne Frank heb geleerd, is datje veel buiten moet spelen." Anneke: „Als je het dagboek gelezen hebt, krijg je een heel ander beeld van zo'n oorlog." Marjolein: „Voor de meesten is het: Anne Frank, daar heb ik wel 's van gehoord, maar niet dat ze er zoveel van afweten. Als je het boek leest, ga je je er meer voor interesseren." Rutger: „Nadat ik het had gelezen, ging ik op tv naar allerlei oorlogsdingen kijken en ben ik er over in tijdschriften gaan lezen." Anneke: „Wat ik helemaal erg vind: d'r was een tv-uitzending over D-day en toen vroegen ze de mensen op straat: weet u wat D-day was? Een heleboel mensen wisten dat niet eens. Dat vond ik hartstikke erg. Ik denk datje dat niet mag vergeten. Want hoe zouden we nu leven als die soldaten er niet waren geweest?" DINSDAG. 1 AUGUSTUS 1944. Hier eindigt het dagboek van Anne Frank. Drie dagen later stopt 's ochtends tussen tien uur en half elf een auto voor het huis aan de Prinsengracht. Een SS- Oberscharführer en drie Nederlandse helpers van de Grüne Polizei stappen uit. Anne en de zeven andere onderduikers worden gearresteerd. Het is zeker dat zij werden verraden. Anneke: „Ik zou wel eens willen weten, door wie ze zijn verraden. En waarom? Zoiets doe je toch niet?" Rutger: „En ik zou wel eens willen weten wat ze dachten toen die Duitsers binnenkwamen. Wat zou Anne gedacht hebben toen ze hoorde dat de boekenkast werd geopend terwijl ze wist dat er eigenlijk niemand kón komen. Dat zet mij weer aan het denken. En ik geloof dat de meeste mensen dat wel zouden willen weten." Geen afscheid Anneke: „En ik zou ook wel willen weten wat Miep Giesen (één van de helpsters van de onderduikers) dacht toen ze al die rommel zag toen ze weg waren; wat er door haar heen ging. Ze heeft niet eens afscheid van ze kunnen nemen." Op de benedenverdieping van het Achterhuis is een tentoonstelling gaande: 'Ik droom over vrede'. Er hangen tekeningen en teksten gemaakt door kinderen uit het voormalige Joegoslavië. En er staat een wensboom. Anneke noteert op een groen wensbriefje: Ik hoop dat de oorlog snel voorbij gaat zodat jullie weer een normaal leven kunnen leiden net zoals ivij. Anneke, Rutger. Marjolein. Willem van Dam

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1994 | | pagina 29