Soms heeft de oorlog iets ongemakkelijks
Op Moffen en Jappen mag je schieten
Goed of fout kleurt de herinnering
DINSDAG 13 SEPTEMBER 1994
eteen na de oorlog
werden de bokken van
do schapen gescheiden.
Wie ook maar iets met
de bezetter te maken
had gehad, maakte kans
jliekelijk op het schavot gezet te
rden en voor langere tijd achter
ikkeldraad te verdwijnen. Dat was
jltjesdag. Tegelijkertijd doken er
itseling hordes helden op, die met
vaar voor eigen leven de vaderlandse
ak zouden hebben verdedigd,
t denken in termen van goed en fout, als
toverde bezettingsperiode gaat, is
idsdien gemeengoed gebleven. Bijna een
Iveeeuw na de bevrijding is 'de oorlog'
'steeds een uiterst delicate
Jgelegenheid, collaboratie en verzet zijn
derwerpen die emoties losmaken. Vooral
aderen van 'foute' Nederlanders weten
arvan mee te praten. Het idee dat
iderland zich vanaf mei 1940 bijna en
,c-de duistere NSB-elementen
argelaten - tegen de brute bezetter
ierde, wordt gekoesterd. 'Wat waren we
ch flink met zijn allen', zo'n gedachte
reelt het nationale eergevoel. Maar de
aagofdat beeld ook overeenkomt met de
irkelijkheid, werd lange tijd zelden of niet
steld. Fout en goed zijn begrippen, die
mwelijks nuancering dulden,
at ook de naar objectiviteit strevende
schiedschrijvers zich niet aan de goed-
itdiscussie hebben kunnen onttrekken,
Ijkt uit de talrijke publikaties van de
;elopen tientallen jaren, waarin maar al
dikwijls met een beschuldigende vinger
id gewezen. Niet dat er meteen goed- en
it-etiketten werden opgeplakt, maar het
rspectief van waaruit de oorlog werd
keken had steevast de vraag als
tgangspunt: hoe reageerden bevolking,
toriteiten en andere officiële instanties
de komst van de bezetter? In meer
itenschappelijke termen heet het dan,
at de de bezettingsperiode benaderd werd
nuiteen gezichtspunt, waarin
illaboratie en verzet de hoofdthema's
aren. Hoe analytisch en wetenschappelijk
irantwoord die begrippen ook zijn, in de
aktijk draaide het er toch op uit dat
illaboratie verwerpelijk werd gevonden en
rzetop waardering kon rekenen. Het
renswerk van Loe de Jong kan in dat
izicht als het hoogtepunt van die
istorische school' worden beschouwd.
loe en waarom
laar. is een langzamerhand steeds
ringender vraag, heeft de oorlog niets
«er te bieden dan goed en fout? Hans
lom stelde die kwestie als één van de
irsten aan de orde, toen hij in 1983 zijn
logleraarschap in de Nederlandse
ischiedenis aan de Universiteit van
msterdam aanvaardde. Je kunt, zei hij,
el bezig blijven met die kwestie van
illaboratie en verzet, maar dan heb je
einig meer toe te voegen aan het werk
en De Jong en verwante
schiedschrijvers. Terwijl er toch nog
noeg interessants over die
irlogsperiode te schrijven valt. Vooral
Interneringskamp voor NSB'ers bij Haamstede.
vragen die beginnen met hoe en waarom
mochten wat Blom betreft aan bod komen.
Hoe gevoelig de oorlog ligt werd ook Blom
meteen na het lanceren van zijn ideeën
duidelijk. Dat een notoire querulant als
Adriaan Venema meende hem de les te
moeten lezen, was tot daaraan toe. Maar
dat ook minder heethoofdigen in zijn
uitspraken een verdediging zagen van wat
zij 'het foute' en 'het slappe' in de
Nederlandse samenleving noemden, dat
was niet de bedoeling. Blom: „Het ging me
niet om de vraag wie er goed en fout is
geweest in de oorlog. Goed en fout zijn
morele, politiek geladen termen, waarvan
de wetenschappelijke geschiedschrijving
nu juist afstand probeert te nemen. Wat ik
belangrijk vind is: we moeten als historici
proberen begrip te krijgen, in de zuivere
betekenis van het woord. Niet in de zin
van: het valt wel mee. Maar willen
begrijpen hoe en waarom mensen
handelden zoals ze handelden. Als je vanuit
andere gezichtshoeken naar de oorlog gaat
kijken, zullen er nieuwe inzichten komen.
En krijg je een geschiedschrijving, waarin
collaboratie en verzet een minder
overheersende rol spelen. In een boek als
dat van Gijs van der Ham - die bij mij is
gepromoveerd - over Zeeland in de Tweede
Wereldoorlog, zie je die veranderde aanpak
ook. Hij besteedt aandacht aan het
dagelijks leven, de mentaliteit en de
veranderingen daarin tijdens de
bezettingsjaren. Dat is heel interessant."
- In feite is het zo dat geschiedschrijvers en
andere publicisten de zwart-wit benadering
van de oorlog tot nu toe gestimuleerd
hebben.
„Natuurlijk. Vanuit de na-oorlogse
atmosfeer waren er ook belangrijke
argumenten voor die aanpak. De oorlog
was een schokkende ervaring en er vonden
in die tijd gruwelijke vervolgingen plaats.
Dat nooit meer, was de gedachte. Door
goed uit te leggen dat de normen
geschonden waren, hoopte men een
herhaling van die nachtmerrie te
voorkomen. Logisch, daar is niks op tegen.
Alleen vraag ik me af: is dat het enige, of is
er uit wetenschappelijk oogpunt méér over
de oorlog te zeggen? Die laatste vraag mag
wat mij betreft positief worden
beantwoord."
- Heeft de nadruk op goed en fout ertoe
foto Zeeuws Documentatiecentrum
geleid, dat we nog steeds een onvolledig
beeld van de oorlog hebben?
„Een volledig beeld is een illusie.
Geschiedwetenschap levert nooit een
objectieve of volledige waarheid op,
historici kunnen niet meer dan een
reconstructie van het verleden maken. In
de oorlogsgeschiedschrijving is er tot nu
toe vooral aandacht besteed aan drie
hoofdwaarden, die telkens aanleiding
gaven om in termen van goed en fout te
denken. Alleerst de nationale waarde: er
was een klein, onafhankelijk land dat door
een grote macht werd overvallen en bezet.
Vanaf de jaren zestig dook het politieke
thema meer op. Zeker achteraf kun je
zeggen dat het nationaal-socialisme een
zeer vijandige ideologie was ten opzichte
van fundamentele waarden in onze
samenleving, zoals de parlementaire
democratie. Ook die in brede kring
gevoelde emotie leidt tot het denken in
goed en fout. Het derde aspect in de
geschiedschrijving heeft te maken met wat
we nu de mensenrechten zouden noemen.
De vervolging van joden - en in tweede
instantie ook van zigeuners,
homoseksuelen en vijanden van 'het
regime' - heeft steeds meer aandacht
gekregen. Ook daarmee verval je al snel in
een goed-fout discussie."
Represailles
- Venvacht u dat het beeld van de oorlog
op korte termijn zal worden bijgesteld?
„Bij het terugblikken op de oorlog wordt
vaak impliciet aangenomen, dat iedereen
in 1940 al in de gaten had. dat collaboratie
en verzet centrale thema's van het leven
waren geworden. Nu weten we dat pas in de
loop van de bezettingsperiode die kwestie
voor veel mensen ging spelen. In het begin
deden er weinig mee aan het verzet. De
overgrote meerderheid hoopte dat het
gewone leven zoveel mogelijk door kon
gaan. Grote groepen, een meerderheid van
de bevolking wellicht, heeft gewelddadige
acties van verzetsstrijders lange tijd
negatief beoordeeld. Omdat er dan
represailles van de Duitsers kwamen. Pas
later in de oorlog is er meer begrip
gekomen."
„Heel symptomatisch is dat er van de
140.000 joden in Nederland slechts 25.000
een onderduikadres konden vinden.
Waarbij gezegd moet worden dat veel joden
vermoedelijk ook niet gezocht hebben,
omdat het buitengewoon moeilijk was om
te zien wat er gaande was. Toen veel
Nederlanders in de laatste twee jaar van de
bezetting door de arbeidsinzet werden
bedreigd, konden er 300.000 mensen
onderduiken. Als symbool zijn dergelijke
cijfers interessant: ze laten zien dat de
oorlogsperiode niet één blok is, maar dat er
een ontwikkeling is in het denken. Hoewel
het zelden zo uitgesproken wordt, zit er in
de cijfers iets ongemakkelijks. Zeker als uit
vergelijkingen blijkt, dat in Nederland 75
procent van de joden is omgekomen, in
België en Noorwegen 40 procent. Frankrijk
20 procent en Italië 15 procent. Sommigen
beginnen dan te roepen dat het in
Nederland één grote collaborerende bende
was. Vanuit een bepaald perspectief een
begrijpelijke reactie, maar dan wil ik wel
weten wat er precies aan de hand was en
hoe dat verklaard kan worden."
- Dergelijke cijfers manen ivellicht tot
voorzichtigheid als we het over goed en
fout hebben?
„Als we meer doen aan vergelijkend
onderzoek, meer aandacht besteden aan de
stemming onder de bevolking, zullen
collaboratie en verzet minder dominante
thema's zijn. De geschiedenis is nu
eenmaal niet zwart-wit, het beeld van het
verleden verandert onder invloed van de
maatschappelijke omstandigheden."
Jan van Dam me
De vijand heeft geen gezicht
e vijand bestaat niet. Hij ont
staat. De vijand, dat is een be
dreigend systeem. Daarna is hij
een hele tijd niets. Er kan een
moment komen dat hij doelwit
wordt. De kans dat een militair
ooit oog in oog komt te staan met de vijand is ge
ring, zeker als strijd wordt geleverd met geavan
ceerde apparatuur. De vijand heeft zelden een ge
zicht.
Dat maakt het gevecht minder moeilijk. Wie de vij
and ziet als een man met een vader en moeder, een
geliefde, dromen, zou het te kwaad kunnen krijgen.
Maar zover komt het zelden. Vóór de gelaatstrekken
zichtbaar worden is van de vijand al een groep ge
maakt, die wordt aangeduid als De Jap, De Mof, De
Plopper op wie men makkelijker het vuur opent dan
op iemand met een naam, een cultuur, een identiteit.
i middag in de Majoor Berghuyskazerne in Mid
delburg. De oversten E. C. Bolsius, commandant van
het opleidingscentrum militaire administratie, J. L.
't Hart, legerpredikant en D. Verbruggen, provin
ciaal militair commandant van Zeeland, laten hun
gedachten gaan over het begrip vijand, dat naar hun
idee moelijk te definiëren is. Bolsius, peinzend: „Ik
zou zeggen, het systeem dat datgene bedreigt wat
het kostbaarste is. Namelijk vrijheid." Verbruggen:
..In ruime zin. Je, binnen bepaalde democratisch
overeengekomen regels, vrij kunnen bewegen, zeg
gen wat je wilt en doen wat je wilt." 't Hart: „Dat
mag je verdedigen tegen wie het bedreigt. Tegen een
systeem waarin geen recht bestaat, mag je je verwe
ren. Je kunt moeilijk Stauffenberg veroordelen die in
Juli 1944 een bom onder de tafel van Hitier plaatste.
Jekunthet'Gij zult niet doden'niet absoluut, als een
geïsoleerd gebod, hanteren."
Absurd
Ze zijn het erover eens: zodra de vijand menselijke
trekken krijgt, wordt het gevecht moeilijk. De artille-
nst richt op een onzichtbaar' doel dat hem is aange
reikt door een waarnemer die coördinaten heeft
vastgelegd. De cavalerist ziet geen mensen, maar
ren eenheid tanks. Een infanterist vecht in het don-
hor. Ziet een helm, geen individu. Bolsius: „Oorlog
voeren is absurd. Als men zich tot in finesses bewust
zou zijn van wat precies de gevolgen zijn, dan is dat
niette doen, niet te verdragen. Komt het toch tot een
"Jfelijke confrontatie, dan gebeurt dat aan het eind
vaneen reeks handelingen die volgens een bepaalde
volgorde zijn verlopen. Op een bepaald momen ziet
ren militair dat zijn beste kameraad wordt gedood.
°at werkt escalerend. Pas daar wordt de vijand con
creet." 't Hart: „De afwezigheid van een gezicht is
het zelfbehoud voor wie aan het gevecht deelnemen.
Men ziet de gevolgen niet. Het is als op de schietbaan
waar ook geschoten wordt op poppen zonder gelaat
strekken. Blijkbaar hebben we het vermogen ie
mand die ons bedreigt van een etiket te voorzien, uit
re sluiten. Zo functioneert het etiket 'Moffen'. Zo kan
het etiket 'Hollanders' of 'Limburgers' werken.
Je vervangt een mens door een groep of een sys
teem." Verbruggen: „Ik heb zeventien jaar bij de
commando's gezeten. Die komen wel in gevechtssi
tuaties - ik ken het van oefeningen - waar je je tegen
stander ziet. Maar meestal verlopen gevechtshande-
"hgen anoniem."
Systeem
geallieerde soldaten, die in juni 1944 de kusten
van Normandie en Bretagne bestormden, vochten
met tegen een reële vijand, maar tegen een systeem.
e Amerikanen en Canadezen hadden persoonlijk
niets te duchten van de Duitsers en toch gingen ze.
Een sluitende verklaring voor hun bereidheid een
eind te maken aan het nationaal-socialisme. is niet
eenvoudig te geven. De legerpredikant 't. Hart
meent dat hun inzet voor een deel berust op het men
selijk mechanisme dat als 'irrationaal vertrouwen'
valt-te omschrijven: ieder voor zich is er op de een of
andere manier van overtuigd dat hem niets zal over
komen. Hij duidt op een ander element. „De waarde
ring voor het leven lag op een ander niveau dan nu
het geval is. Het begrip vrijheid stond hoger geno
teerd." Verbruggen: „De Engelsen hadden zelf te lij
den onder de aanvallen van de nazi's. Zij hadden dus
een duidelijk motief. Dat gold niet voor de Canade
zen en de Amerikanen. Als je de soldaten van toen
hoort, krijg je toch een beeld van mensen die het ge
voor het westen het beeld van de communistische
agressor. Ook voor militairen betekende dat een om
slag. Plotseling was er geen vijand meer. Onwennig^
„Nee", zegt Verbruggen, „het was een opluchting. De
wereld werd van een groot probleem verlost, is een
stuk veiliger geworden. We hebben allemaal gewon
nen. Er bleek nauwelijks voldoende capaciteit om de
wapens te ontmantelen. Wapens waarmee, doordat
ze er waren, wél de vrede hebben gegarandeerd."
Bolsius is het daarmee eens: „Kernbewapening,
daar heb ik mee geworsteld. Een wapen waarmee je
beschadigingen aanbrengt tot in het nageslacht, dat
is voor mij een groot probleem geweest. Tenslotte
heeft het toch als paraplu gewerkt. De vrede is er
door bewaard. De afschrikking heeft een functie ge
had. Ik ben blij dat dié wapens niet zijn gebruikt."
't Hart: „De verhouding tussen doel en middelen,
dat is een vraagstuk waar je onder gebukt gaat."
Brandweerman
De middelen worden nu voor andere doeleinden in
gezet, stellen ze niet zonder tevredenheid vast. Het
militaire apparaat van de NAVO raakt gaandeweg
minder ingesteld op een confrontatie met de vijand.
Steeds meer raakt men gewend aan de rol van
scheidsrechter of brandweerman. Verbruggen signa
leert dat onderdelen van het Nederlandse leger op
veertien plaatsen, overal ter wereld, actief zijn zon
der dat sprake is van een vijand. „Crisisbeheersing,
daar past het etiket van een vijand niet bij. De men
sen die uit het voormalig Joegoslavië terugkomen
gebruiken het ook niet."
De afwezigheid van een duidelijke dreiging maakt
het militaire apparaat niet overbodig, daar zijn ze
van overtuigd. Bolsius: „Doelstelling nummer één is
minder urgent geworden en dat betekent dat de om
vang van dat apparaat kan worden beperkt. Maar er
zijn in internationaal verband andere taken voor in
de plaats gekomen." 't Hart: „Het gaat richting
brandweer. Daar stelt men zich ook niet de vraag of
die nodig is. Van de eventuele verdediging tegen een
vijand zijn de taken verschoven in de richting van
het blussen van branden." Verbruggen: „Ik geloof
niet dat iemand behoefte heeft aan,een vijand."
A. J. Snel
foto Ruden Riemens
voel hadden dat ze iets moesten doen. Ze waren ge
dreven door hun opvattingen over vrijheid
Gedurende tientallen jaren is dan niet precies duide
lijk geweest hoe de vijand eruit zag, wel werd aange
nomen dat hij zich aan gene zijde van het IJzeren
Gordijn gereed hield om toe te slaan en dat kernwa
pens nodig waren om hem daarvan te weerhouden.
Met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie vervaagde