Bidden, boeren en brouwen Taillevent was de eerste beroepskok Twee eeuwen trappisten in Westmalle vrije tijd 35 Lauwe tropische salade om warm voor te lopen ZATERDAG 9 JULI 1994 Langs de weg Antwerpen- Turnhout verwijzen weilanden, statige dreven en een sierlijk Italiaans klokketorentje naar de stille aanwezigheid, deze maand precies twee eeuwen, van de befaamde trappistenabdij van Westmalle. Vandaag, zaterdag, heeft de officiële viering plaats, maar het hele jaar zijn er manifestaties in het kader van dit jubileumjaar. En in de weekends heerst er een levendige drukte rond de kloostermuren. Het mag eigenaardig lijken: een streng- contemplatieve kloostergemeenschap die zoveel belangstelling, sympathie en verbondenheid wekt in brede lagen van de bevolking. Het beroemde bier heeft daar zeker mee te maken, maar er is meer dan dat. Broeder portier moet geregeld bezoe kers ontgoochelen die aan de poort komen aanbellen. „Nee, het is niet moge lijk de abdij te bezoeken. Open-deurdagen staan niet op ons programma." De bezoe kers kunnen zich in het voorportaal troos ten met de aanschaf van kaas, biergist of andere gezonde abdijprodukten, of met het nuttigen van een 'tripel' in het café aan de overkant. Maar ze kunnen ook rus tig de contemplatieve sfeer opsnuiven in de stille dreven rondom de abdij: in dit ju bileumjaar zijn die smaakvol 'verluch tigd' met panelen waarop aangepaste en stemmingsvolle gedichten zijn aange bracht. Tweehonderd jaar Westmalle is een bijna ongelooflijke geschiedenis van politieke en religieuze troebelen en conflicten, van vluchtende en weer terugkerende monni ken, van gegoede Antwerpse burgers die de monniken met alle macht ondersteun den, van avontuurlijke heide-ontginning en een moeilijke strijd om het bestaan. Van deze bewogen geschiedenis wordt een beeld geschetst in het onlang verschenen boekje Monniken in de Kempen, geschre Broeder Ivo in de kloostergangen van de abdij te Westmalle: ook de brouwerij is een roeping. foto Roland de Bruin/GPD ven door Jan Veulemans. Thans bestaat de abdij uit tweeenveertig monniken on der leiding van broeder Ivo Dujardin (56), abt sinds 1987. Broeder Ivo: „Wat mij persoonlijk het meest aanspreekt in de geschiedenis van Westmalle, is het onmogelijke begin. Het heeft een onvoorstelbare strijd en moeite gekost voordat de eerste monniken zich hier konden vestigen, vanwege de explo sieve en ondoorzichtige politieke verhou dingen van die tijd. Zo bekeken moeten we de problemen van vandaag enigszins relativeren. Die tijd was nog verwarder dan vandaag!" Tot de jaren zestig waren de trappisten wijd en zijd beroemd - en berucht - om hun Spartaanse levenswijze: slapen op een strozak, vasten en boete, onderlinge com municatie via gebarentaal... Broeder Ivo: „Je moet dat zien in zijn con text. De tijden waren toen veel harder dan nu. Vergeleken bij het leven van de door snee-bevolking hier in de Kempen was het leven van een trappist niet zo vreselijk veel ruiger. De spiritualiteit van vasten en boete was een reactie op de Franse Revo lutie. De monniken wilden eerherstel doen voor de wandaden van de Revolutie die de Kerk en de katholieke bevolking zo zwaar had getroffen." Dat bij deze handelingen de grenzen van het evangelisch en psychisch 'gezond ver stand' wel eens werden overschreden, geeft abt Ivo volmondig toe. „Dat is een gevaar dat in iedere religieuze beweging schuilt. Wanneer men een bepaalde waar de heeft ontdekt komt men al gauw in de verleiding om die te gaan overbeklemto- nen en overorganiseren... Ook vandaag zien we die neiging de kop opsteken, zowel in als buiten de Kerk. Vanuit onze cister ciënzertraditie is de aandacht en de zorg om consequent te blijven zeer sterk ge weest. Met alle risico's vandien." Toch wil broeder Ivo het kind niet met het badwater weggooien. „Er zitten belangrij ke waarden in de levenswijze van sober heid en onthechting. Het vasten wordt nu trouwens volop herontdekt. Vandaag ver talen we onze traditionele spiritualiteit minder in strikte reglementen, maar wel in onze keuze voor een sober en stoer leven met een duidelijk profiel. Vroeger moch ten we bijvoorbeeld alleen met elkaar pra ten in zeer nauwkeurig beschreven om standigheden: vandaag wordt dat toever trouwd aan de persoonlijke verantwoor delijkheid van eenieder. Wel zijn er mo menten en plaatsen waar we niet spre ken." Een dramatische episode in de geschiede nis van Westmalle was de missie in Kongo (1895-1924), een avontuur dat veel slacht offers kostte, veel spanningen meebracht in de gemeenschap en uiteindelijk werd opgedoekt. Een 'mislukking' die toch een verrassend positieve gevolg had met de zaligverklaring door paus Johannes Pau- lus II, eind april in het kader van de Afrika- synode, van Isidore Bakanja, een produkt van de Westmalse missie. Abt Ivo: „Het is inderdaad een bewogen geschiedenis geweest. Die missie in Kon go was niet onze eigen keuze, maar werd ons eigenlijk van bovenaf opgedrongen. De abdij heeft uiteindelijk aan de druk moeten toegeven. De recente zaligverkla ring van Isidore Bakanja heeft ons erg ge lukkig gemaakt. Hij heeft van onze mede broeders catechese gekregen en werd door hen bijgestaan in zijn laatste pijnlij ke weken. Onze prior is naar Rome ge weest voor de zaligverklaring, en in zijn toespraak verwees de paus uitdrukkelijk naar les Trappistes de Westmalle. Dat doet ons iets! Dat dit juist in dit jubileum jaar gebeurt is voor ons een extra ca deautje Toekomst De kerk van vandaag verkeert volop in het brandpunt van verwarring, tegenstel lingen en onzekerheid. Hoe beleeft een contemplatieve gemeenschap als die van Westmalle deze situatie? Abt Ivo: „Ik denk dat het heel belangrijk is de pijn van deze periode gelovig te door leven, vanuit een stuk machteloosheid, maar zonder geweeklaag. Een geloofshou ding die ik dit jaar in verband breng met de spiritualiteit van het Heilig Hart: lijden aan het leven, lijden aan de liefde, en die pijn biddend en gelovig dragen. De grote uitdaging vandaag, zowel voor onze abdij als voor de Kerk in het algemeen, lijkt mij 'de weg naar binnen': werken aan de in nerlijke fundamenten. Via het herontdek ken van de binnenkant kunnen we de monastieke roeping een bedding laten vinden in een nieuwe cultuur." Bier De naam 'Abdij Westmalle' doet vooral aan het populaire bier denken. De abdij zou niet zijn wat ze is zonder de brouwerij? Abt Ivo: „De brouwerij is ontstaan om ter plaatse bier te kunnen brouwen, in over eenstemming met een richtlijn uit Rome dat monniken aan tafel de drank van de streek mochten gebruiken. Dat de brou werij zo'n belang heeft gekregen, is toeval lig gekomen. Aanvankelijk werden, zoals in elke abdij, de overschotten weggegeven en werd de drank aangeboden aan de gas ten. Dat moet in de smaak gevallen zijn. En zo is de bal aan het rollen gegaan..." „Indien we vandaag een stichting zouden beginnen zou daar zeker geen brouwerij bij zijn. maar persoonlijk ervaar ik de brouwerij als iets wat ons is toevertrouwd en dat we gewetensvol moeten beheren. Het overgrote deel van de opbrengsten gaat naar projecten in binnen- en buiten land. Dat beleven we als een stuk roe ping." „Wel vinden we het jammer dat men de naam 'trappist' - die een beschermde naam is en verwijst naar de oorsprong van het produkt zo gemakkelijk gebruikt om abdijbieren aan te prijzen. In dit ver band verwijst broeder Rik, afgevaardigd beheerder van de brouwerij, naar een op merking van bierspecialist Jef van den Steen in het blad 'Den Bierproever' van mei '94: Vele abdijbieren zijn van een hoogstaande kwaliteit, toegegeven. Doch zelfs het beste abdijbier is nog geen trap pist, zoals de beste schuimwijn geen champagne is." Jos Vrankx Jan VeulemansMonniken in de Kempen. Twee eeuwen abdij Westmalle. Uitg. Brepols. 95 blz. De Fransman Taillevent is de eerste beroepskok in de geschiedenis van de kookkunst wiens naam in herinnering is Sebleven. Hij is de schrijver van 'Le Viandier', een manuscript dat algemeen wordt beschouwd als het eerste echte kookboek van onze westerse eetcultuur. Als chefkok van het Franse hof was hij echter niet de eerste die de geneugten der lafel in woorden wist uit te drukken. Er bestaan Iwee eerdere manuscripten van kookboeken: het zogenaamde Petit Traité uit 1306 en een anoniem geschrift uit 1350. Taillevent, die 600 jaar geleden leefde van omstreeks 1312 tot 1395, was echter de eerste die een zó gedetailleerd en uitge breid verslag geeft van de Middeleeuwse keuken. Er bestaan verscheidene manu scripten van Le Viandier, door de decennia heen zijn ze met kleine wijzigingen en aan passingen verschenen. Het eerste exem plaar in druk verschijnt pas zo'n 100 jaar na de dood van Taillevent. In het jaar 1326 kwam de veertienjarige keu kenleerling Guillaume Tirel in dienst van Jeanne d'Evreux, echtgenote van Karei de Schone. Hij kreeg de post van braadspit draaier, een niet erg benijdenswaardige functie, want de grote, zware spiezen wer den boven enorme open vuren gedraaid en keukenhandschoenen kende men nog niet! Tirel kreeg de bijnaam Taillevent, een naam die hij zijn hele leven zou behouden. Volgens overlevering zou hij de bijnaam te danken hebben aan zijn grote neus (Taille vent zou zoiets als windvaan betekend heb ben). Over zijn eerste jaren in de hofkeuken is niet veel bekend. In 1346 verschijnt hij opnieuw in de annalen, nu als kok (maïtre queux) bij Philips VI. Dat hij deze functie naai' zeer grote tevredenheid moet hebben vervuld, moge blijken uit het feit dat Philips hem in het jaar 1349 voor zijn grote verdiensten een huis in Saint-Germain-en-Laye schenkt. Taillevent blijft in dienst van het konings huis Valois. Adelstand Hoogtepunt is waarschijnlijk zijn indienst treding aan het hof van Karei V, waar hij van 1368 tot 1373 de scepter over de keuken zwaait. Karei V stimuleerde 'geleerden' op allerlei gebied hun ervaringen en kennis aan het papier toe te vertrouwen of te laten optekenen. Zo moet ook Taillevent de op dracht hebben gekregen zijn professionele kennis van de kookkunst op schrift te stel len. Of hij het manuscript ook zelf geschre ven heeft, is niet met zekerheid te stellen, i Vast staat wel dat hij er zeer nauw bij be trokken moet zijn geweest. In 1381 treedt Taillevent in dienst van Karei VI. Die verheft hem na enkele jaren in de adelstand en maakt hem ten slotte in 1392 (Taillevent is dan 80 jaar!) 'Hoofd van de ko ninklijke keuken en bevoorrading', een ere- functie die de bekroning betekende op zijn lange en succesvolle loopbaan. Over de Middeleeuwse keuken (de kook kunst) wordt nog wel eens laatdunkend ge sproken: hij zou zwaar, lomp en overdadig gekruid zijn. De overdadige kruiding zou I uitsluitend toe te schrijven zijn aan het maskeren van het niet al te vers of soms zelfs bijna bedorven vlees. De keuken was inderdaad zwaai', men be schikte nog niet over verfijnde kookmetho- des. In de keukens van de meeste huizen was er slechts een open vuur waarboven aan een heugel de kookpot hing. Kon men be halve over open vuur ook beschikken over kooltjes, dan kon hierboven ook een treeft met een pot of pot op drie poten worden ge plaatst. Voor klein wild of bijvoorbeeld speenvarkens had men eventueel de be schikking over een spit dat draaide voor of De grafsteen van Guillaume Tirel, bijgenaamd Taillevent, is voorzien van zijn beeltenis met wapenschild waarop drie kookpotten en zes rozen. fotoGPD boven het open vuur. Alleen in de keukens van de zeer rijken was soms een oven aan wezig. Geen borden Het meeste voedsel werd gekookt; ook vlees. Het vlees of gevogelte werd zeer klein gesneden en wel om een aantal redenen: al lereerst om het in niet te lange tijd goed gaar en verteerbaai' te maken. De berei dingsmethoden lieten te wensen over, maar ook het vlees is vermoedelijk taai geweest. Bovendien was het met de tanden van de gemiddelde Middeleeuwer niet al te best ge steld. Ten slotte en zeker niet onbelangrijk borden en bestek zoals wij die nu kennen bestonden nog niet. Men at stukken vlees o: gevogelte van een dikke plak brood, een tel joor, een voorloper van ons bord. Dik-vloeibare gerechten verschenen in eer nap die met z'n tweeën werd gedeeld. Men at met de handen, heel soms met een lepel. De vork bestond nog niet en tot in de late Middeleeuwen beschouwde men een mes aan tafel als gevaarlijk. Bij grote banketten was er dan ook een voorsnijder aanwezig. die waar nodig de gerechten in stukken ver deelde. Het aantal voedingsmiddelen dat men tot z'n beschikking had was zeker niet klein te noemen. Uiteraard praten we in het geval van het boek van Taillevent over de keuken van de rijken, maar zijn receptuur geeft on der meer aan: rundvlees, indien niet vers dan gepekeld voor de winter, varkensvlees eventueel verwerkt tot worsten (deze hin gen dan samen met de hammen en spek in de schoorsteen te roken). Voor het roosteren beschrijft Taillevent uitsluitend jonge die ren als kalveren en speenvarkens. Gevogel te was in zeer ruime mate voorradig: behal ve de voor de hand liggende kippen en gan zen beschrijft hij ook vogels als lijsters en merels en de lieveling van het hof. de pauw. Taillevent noemt een kleine vijftig soor ten gezouten vis (waaronder walvis en dol fijn), er waren noten en paddestoelen in de herfst en men kende alle soorten kool, diver se knollen, prei, postelein, ui en een hele rij van kruiden. Behalve kruiden kende men ook een aantal specerijen. Deze werden rijkelijk gebruikt ondanks of eigenlijk juist óm hun hoge prijs. Vaak wordt gesteld dat vele kruiden en spe cerijen de slechte smaak van bijvoorbeeld vlees moesten maskeren. Gedeeltelijk zal dat misschien ook wel het geval zijn ge weest, maar dat is nog geen directe verkla ring voor het feit dat men hiervoor dure spe cerijen gebruikte. Meer voor de hand lig gend zouden kruiden zijn, die direct uit de kruidentuin te verkrijgen waren. Felle kleuren Veel logischer is de gedachte dat men door middel van specerijen wilde laten zien dat men rijk én gecultiveerd was. Saffraan bij voorbeeld werd niet gebruikt om de smaak maar om de klem-. In de Middeleeuwen wer den felle kleuren zeer gewaardeerd. Door het lange koken kregen veel gerechten een wat onbestemde kleur. Saffraan zorgde er voor dat de gerechten een aantrekkelijker aanzien kregen. Overigens waren ook de kleuren groen en rood heel populair, voor groen gebruikte men het groen van prei en voor rood zonnebloemen (de tomaat was nog niet bekend!). Gerechten werden ook fraai aangekleed ter tafel gebracht. Een bijzonder geliefd en op veel prenten afgebeeld gerecht is een pronk- gerecht waarbij bereid pauwevlees opge diend wordt in z'n originele jasje; dat wil zeggen in een vel (niet zelden was de bek van de kop verzilverd of verguld) met daarop de veren. De mooie staartveren werden op maat afgebroken en als een waaier achter het opgemaakte beestje geschikt. Ook an der gevogelte moest er soms aan geloven en uitgedost in vol ornaat ter tafel veschijnen. Gerechten werden veelal gezamelijk ter ta fel gebracht en Taillevent beschrijft ook hoe deze met hout, stof en perkament fraai aan gekleed kunnen worden tot heuse tafelstuk ken, als waren het decorstukken in een to neelvoorstelling. Het onderscheid tussen vóór- en hoofdgerechten kende men niet, al les werd tegelijkertijd op tafel gezet. Oosterse keuken De Middeleeuwers hielden van uitgespro ken smaken; bitter, zuur, zoet en zout waren smaken die hogelijk gewaardeerd werden en ook door en met elkaar gecombineerd ge geten werden. De invloed van de keuken van het Midden-Oosten ligt daar voor een deel aan ten grondslag. Door de kruistoch ten en de latere handelscontacten met de Oosterse Wereld kwam men in aanraking met citrusvruchten, dadels en kostbare spe cerijen zoals nootmuskaat, kardemon en kaneel. In veel gerechten is ook de keuken van bijvoorbeeld Perzië en India te herken nen. Sommige gerechten kregen zelfs Oosters aandoende namen. De invloed van deze keukens is dan ook bepalend geweest voor de vaak zwaai' gekruide Middeleeuwse ge rechten. Voor exotische specerijen, waar mee iemand zijn welvaart kon tonen, was men bereid vermogens te betalen. Vijfhon derd gram saffraan kostte even veel als een paard, terwijl men voor een gelijke hoeveel heid nootmuskaat wel zeven koeien kon ko pen. De gedachte dat specerijen voornamelijk werden gebruikt om slechte of onaange name bijsmaakjes te maskeren, is dus niet echt te rechtvaardigen. Bovendien zouden deze specerijen onaangename bijsmaaKjes waarschijnlijk alleen maar extra accentue ren. Logischer is dus de gedachte dat men door middel van wat ter tafel kwam zijn rijk dom en verfijnde manieren wilde tonen. Erg veel hebben we er kennelijk de afgelo pen zeshonderd jaar culinaire geschiedenis niet bijgeleerd... Janny van der Lee de kleine kaart selder enpepersliertjes door de rijst. Ontvel de tomaten en snijd ze in acht partjes. Snijd de eieren in vieren. Maak de pindasaus aan. Bak de in de lengte gehalveerde bananen even aan beide zijden bruin in de olie. Verdeel nu over vier bordjes de overgebleven helft van de ijsbergslasliertjes en schep daarop de rijst. Schik de tomatenpartjes naast de rijst, leg er enkele eipartjes bij en schik de in blokjes gesneden banaan op de rijst. Schep ten slotte wat van de nog warme, pittige pindasaus over de par tje ei en de stukjes banaan en serveer de bordjes tropische salade als lichte lunch op een zonnige dag op terras, in de tuin of op het balkori. Kleine porties zijn ook lekker bij de barbecue. Rien van Reems Sap van een limoen en een beetje olijfolie vormen de dressing voor deze tropische salade. foto Rien van Reems De zomer vraagt om lichte maaltijden. Op warme da gen gaan we ons liever niet te buiten aan zware kost. Wel mag het bij hogere temperatu ren best een beetje pittig zijn. In de tropen eten de mensen immers ook vaak tamelijk he te gerechten. Wat gedacht van een tropische salade, een beetje in de trant van de Indo nesische gado-gado? Zo'n salade mag best lauw zijn. Vaak worden salades te koud geserveerd. Ze komen dan zo uit de koelkast. Dat is niet echt aangenaam. De temperatuur verschillen tussen het gerecht en de omgeving zijn te groot. Dat komt ook de smaak niet ten goede. Het is als met het bier (met uitzondering van pils, want die moet liefst koud zijn) dat het lekkerst smaakt wan neer de temperatuur niet te laag is. In België stelt een goede kastelein je voor de keus: een tripel uit de koelkast of van het schap. De kenner kiest voor het laatste, ook als het warm is. Natuurlijk zorgt de goede kastelein er voor dat het 'schap' buiten bereik van de zon blijft. Terug naar de tro pische salade. Die serveren we dus op kamertemperatuur met een warme pindasaus. Het ge heel komt licht lauwtjes op het bord. Een gerecht om warm voor te lopen. We hebben als ingrediënten nodig: een kopje rijst, 1 kippe- bouillon-blokje, 1 Surinaams rood pepertje (ajoema), 2 flin ke stengels bleekselderij, een half kropje ijsbergsla, 2 bakbananen (goed rijp, bij de toko), 2 rijpe tomaten, 2 hard gekookte eieren, sap van 1 li- moentje, een eetlepel olijfolie, olie om de bananen in te bak ken en een pakje petjel, kant en-klare pittige pindasaus die we alleen maar even hoeven op te koken met een beetje wa ter. Bereiding: eerst ivassen we de rijst door die een keer of vijf met koud water te spoelen. Kook de rijst vervolgens met toevoeging van het bouillon blokje gaar en droog. Dat bete kent opzetten met twee vinger diktes water en als al het vocht geabsorbeerd is de rijst in een stomer doen en verder gaar stomen. Wanneer u geen sto mer hebt, gaat het ook in zo'n rondzeef van metaalgaas bo ven de met kokend water ge vulde rijstpan. Als de rijst gaar is en droog doen ive die in een kom en roeren we er de eetlepel olijfolie en het limoensap door. We snijden de bleekselderij- stengel na ze van draden en ve zels te hebben ontdaan, in heel kleine stukjes. Ook het peper tje snijden we ragfijn en vervol gens koken we de reepjes een paar minuten om de scherpte er af te halen, ivant het gaat meer om de kleur en de smaak. We snijden de schoongemaak te ijsbergsla eveneens in smalle reepjes en roeren vervolgens de helft van de sla, alle bleek-

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1994 | | pagina 35