Toen de dood nog geen taboe was Alsnog eerherstel voor Eduard Flipse Het laatste portret PZC_ kunst cultuur Toonkunstenaar Lodewijk de Vocht, 1977. Jii foto Guy Verwimp Eerst denk je aan een grap. Het zal wel iets te maken hebben met de altijd weer verrassende mentaliteit van onze zuiderburen. Post mortem foto's, portretfoto's van opgebaarde overledenen. Wie maakt er van zulke op lichtgevoelig papier vastgelegde doden nu een tentoonstelling? Merkwaardig. En confronterend. De expositie biedt een kijkje in het eigen voorportaal, want ooit liggen we er allemaal zo bij. De expositie In het licht van de dood in het Antwerpse Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven is zeker niet bedoeld als grap. Ook sensatiezucht is ver te zoeken. Bij nader inzien toont de tentoonstelling een prachtig beeld van een samenleving, waar de doden nog bij de levenden horen. Foto's van de overleden Hendrik Conscience (1883), Karei van de Woestijne (1929), Willem Elsschot (1960), Camille Huysmans (1968), Maurice Gilliams (1982). Naast die grote namen is ook de 'gewone' burger ruim vertegenwoordigd. Ook zij wilden de strijd aangaan met de dood. Hoe spelen we in op de Antwerpse Zo mer van de Fotografie? Die vraag zong begin dit jaar rond in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven aan de Minderbroedersstraat in de Sinjo renstad. Het centrale thema 'Macht en on macht' bracht wetenschappelijk mede werker Clement Caremans op een idee. Bij het grasduinen in de collectie van ruim 100.000 foto's, die in het museum wordt bewaard, kwam hij een beperkt aantal post-mortem foto's tegen. Het archief van het cultuurmuseum bestaat voor het grootste deel uit nalatenschappen van zorgzame Antwerpenaren. Een honderd tal erflaters bleek in de verzamelingen af beeldingen van op hun sterfbed gefotogra feerde familieleden te hebben opgeno men. De dood als gestileerd stilleven, wie had het over macht en - vooral - on macht? Bijkomend voordeel was, dat het museum meteen de gelegenheid had een deel van de dodenmaskers te laten zien, die anders toch maar in de kelders liggen te verstof fen. En zo ging het balletje aan het rollen. Post-mortem foto's en dodenmaskers werden aangevuld met 'doodsbrieven', rouwadvertenties, bidprentjes en - als die er waren - publikaties over de overledene. Op die manier ontstond er een tentoon stelling, waar letterlijk een levendige do- densfeer hangt. Stemming In de ruime expositiezaal lijkt de begrafe nisstoet net vertrokken. Uit verborgen luidsprekers klinkt Chopins Marche Fu- nèbre, om de stemming erin te houden. De tot dertig bij veertig centimeter uitver grote foto's van de overledenen hangen in gelijst aan de muren. In de vitrines in het middengedeelte vertellen bidprentjes en tijdschrift-artikelen iets van het verhaal achter de geportretteerden. Wie fris van een terrasje op het Conscienceplein het museum binnenstapt, zal even moeten slikken. De zomerse uitbundigheid van het Antwerpse centrum is plotseling heel ver weg. Museummedewerker Caremans begrijpt dat bezoekers moeten wennen. En dan niet alleen omdat het buiten lekker zo mert. „De dood", zegt hij, „is in onze sa menleving volstrekt taboe. Zoals de Vic toriaanse tijd reserves had ten aanzien van het sexuele hebben we nu de dood in een verdomhoekje gestopt. Alleen als het ver weg is, in Rwanda of Cambodja, dan willen we nog wel eens een in stukken ge hakt kind in de krant zetten. Maar als het onze naaste omgeving betreft, hoeven we er* niets van te weten. Een eeuw geleden was het kerkhof nog een verlengstuk van het burgerlijk gezin. Er werd tijdig een stukje grond gekocht, en als het zover was ging het hele gezin op bezoek bij het graf. Thuis was er een post-mortem portret van de dierbare overledene aanwezig. Zo werd de familieband in stand gehouden. Mo menteel laat meer dan de helft van de Ant werpenaren zich cremeren. Dat is veelzeg gend." Rouwrand De expositie geeft een indruk van die ver anderende normen en waarden. De opzet is chronologisch. Het dodenmasker van Karei Lodewijck Ledeganck uit 1847 is het oudste stuk, het in bronskleurige was ge goten masker van de schrijver Gerard Walschap is nog maar vijf jaar oud. Eind 19e en begin 20ste eeuw is het drukwerk overvloedig, na de Tweede Wereldoorlog is het aantal rouwbetuigingen van maat schappelijke organisaties en verenigin gen, waarmee de overledene te maken had, veel kleiner. Ook de rouwbrieven en - advertenties zijn aan mode onderhevig. De zwarte rouwrand is de laatste tiental len jaren in onbruik geraakt, zodat een overlijdensbericht nauwelijks meer van een trouwaankondiging te onderscheiden is. In de manier waarop de overledenen wer den geportretteerd, zijn categorieën aan te brengen. Er waren natuurlijk de grote namen, de volkshelden die op hun voorde ligst in beeld gebracht moesten worden. Componist Peter Benoit (1834-1901), die aan de wieg stond van het Koninklijk Vlaams Conservatorium in Antwerpen, ligt als een ware strijder op zijn sterfbed. Duidelijk iemand die nooit zal opgeven. Van zijn dodenmasker zijn drie afgietsels gemaakt; het laatste exemplaar heeft nog het meeste weg van een fors uitgevallen boekensteun. Hendrik Conscience (1812-1883), de De leeuw van Vlaanderen die zijn volk leerde lezen, werd door tijdgenoten op handen gedragen. Post-mortem foto's, dodenmas kers, tijdschrift-artikelen en zelfs een litho van het voor hem opgerichte monument, waar een leeuw de wacht houdt. Vergeten Benoit en Conscience zijn figuren die nog niet in de vergetelheid zijn geraakt. Dat ligt anders met talrijke voormannen van de Vlaamse Beweging. Dikwijls gaat het om leiders, wier namen op ieders lippen hebben gelegen. Toen de Vlaamse kwestie minder urgent werd, raakten ze vergeten. De in 1919 overleden Vlaamse voorman dr August Laporte maakt desondanks de in druk dat hij de tijd zal trotseren. Het tijd schrift 'Ons Volk Ontwaakt' plaatste het post-mortem portret kort na zijn overlij den groot op de voorpagina. De jonge fla mingant Herman van den Reeck, die tij dens de herdenking van de Gulden Spo renslag in 1920 door een politiekogel werd getroffen, groeide uit tot een cultfiguur. Een veelbelovend student, gevallen voor de Vlaamse zaak, slachtoffer van dom po- litie-optreden, alle ingrediënten waren aanwezig. Zijn post-mortem foto werd ge bruikt voor het ontwerp van een affiche, waarmee de knechting van een meerder heid van het Belgische volk onder de aan dacht werd gebracht. Ook het doodspor tret van de boerenleider Emiel Vliebergh, die in 1925 overleed, werd voor propagan- da-doeleinden aangewend. Kerkelijke machthebbers verstonden eveneens de kunst van de manipulatie. Het in 1926 gefotografeerde sterfbed van kardinaal Désiré Mercier heeft niets vre digs. De op hoge leeftijd overleden hoog waardigheidsbekleder ligt in vol ornaat, getooid met een mijter; kruisbeeld en hei ligenbeelden completeren het machtsver toon. Foto's van zijn begrafenis laten een grote menigte zien, die de kardinaal de laatste eer bewees. Later werd duidelijk dat het om een zorgvuldige geënsceneer de massabijeenkomst ging, in werkelijk heid waren er weinig burgers die een traan lieten. Zeker voor bekende persoonlijkheden werden kosten noch moeite gespaard om een treffend laatste beeld te verwerven. Alexander Struys - overleden in 1941 - was een schilder die zich specialiseerde in het portretteren van mensen in hun laat ste levensfase. Vooral zijn doeken met stervende kinderen genoten in wijde kring bekendheid. Op zijn post-mortem foto ligt de schilder onder één van zijn werken, waarop een man op zijn ziekbed te zien is. Componist Edward Keurvels werd in 1916 in een allegorische setting opgebaard. Hij ligt naast een piano en in zijn handen prijkt een partituur. De in 1977 gestorven toonkunstenaar Lodewijk de Vocht werd ook opgebaard naast een piano. De overi ge tierelantijnen in de kamer geven het ge heel een kitscherige sfeer. In Nederland is er weinig over post-mor tem foto's bekend, aangenomen wordt dat het genre in België een grotere populari teit heeft, gekend. De doodsbeleving is er ongetwijfeld minder ingehouden geweest dan in het calvinistische noorden. Een be waard gebleven brief uit 1876 geeft een in druk: „Onze meid is gisteren naar den pas toor van Vosselaere gaan zien: er was nie mand der familie bij - gij weet dat een doode pastoor ten toon ligt met zijne kleederen aan en de deur open - heel de kamer woelde vol kleine jongens, het is ré- voltant om te hooren hoe onbetamelijk het daar toeging. Zij gaven hem kleine kaakslagen en trokken aan zijnen neus, een Spellekens, die maar een muizentui- mel hoog was en onder de linker arm een brood hield, gaf hem met de rechterhand zooveel kruiskens dat er een blauwe vlek op zijn voorhoofd kwam." Toen de fotografie de kinderschoenen was ontgroeid, werd er ook in Antwerpse bur gerkringen veelvuldig geportretteerd. Meestal gaat het om foto's, die door onbe kende amateurs zijn gemaakt. Beroemde fotografen als Edgar Barbaix en Sacha Stone werden alleen voor gestorven groot heden als Karei van de Woestijne en Isi- door Teirlinck ingeschakeld. Sereniteit Toch zijn het vooral de amateuristische portretten, die sereniteit en rust uitstra len. De foto had een functie in het rouw proces: de beeltenis van de opgebaarde overledene werd aan familie en vrienden gestuurd, kreeg een plaats in de huiska mer en werd in medaillons gemonteerd. Zo is Lode Zielens één van de Antwer penaren, die op de expositie even aan de vergetelheid wordt ontrukt. De man was 28 november 1944 één van de burgers, die het slachtoffer werd van een in de stad ontplofte V-bom. Hoewel de wonden in zijn gezicht zichtbaar zijn, ligt hij erbij als of een zachte dood zijn deel is geworden. Camille Huysmans - filoloog, politicus, burgemeester van Antwerpen - werd in 1968 eveneens door een onbekende ver eeuwigd. Een kleurrijk socialist, die na een bestuurlijk leven in 1965 - hij was toen 94 jaar - nog eens in de volksvertegen woordiging gekozen wilde worden. On danks de bijna 15.000 voorkeursstemmen lukte dat niet. Die wilskracht is ook in zijn post-mortem foto's terug te vinden. Waar schijnlijk heeft Huysmans vooraf be paald, hoe hij na zijn overlijden in beeld gebracht wilde worden. In zijn zwarte pak met wit overhemd en dito strikje lijkt hij zijn socialistische idealen aan de nabe staanden door te willen geven. Het portret van de in 1982 gestorven Mau rice Gilliams is het sluitstuk van de do- dengalerij. Fotografe Annike Verschuren maakte een close-up van het hoofd van de dichter. Hard, niets verhullend, zonder de verzachtende omgeving die bij de eerdere portretten voor een zekere berusting zorg de. De expositie in Antwerpen biedt met ruim zeventig doodsportretten en aanverwante zaken als dodenmaskers en 'rouwdruk- werk' een niet-alledaagse blik op een sa menleving, waar de dood nog geen taboe was. De post-mortem fotografie is ook in Vlaanderen inmiddels in de marge terug gedrongen, alleen de allergrootsten ko men nog voor de lens. Minder welgestel- den geven tegenwoordig de voorkeur aan foto's van levende mensen, ook als ze over leden zijn. In een maatschappij, waar Ma gere Hein niet meer bij het leven hoort, is dat niet verwonderlijk. Jan van Damme Expositie: In het licht van de dood, Post-mortem foto's, tot 1 oktober in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, Minderbroe dersstraat 22 in Antwerpen. Geopend: dinsdag tot en met zaterdag 10 tot 17 uur; de catalogus is pas over enkele weken beschikbaar. Auteur Pol de Mont, 1931. Kardinaal Désiré Mercier, 1926. foto AMVC Maria Rooman, 1928. fotoH.Nicca Auteur Karei van de Woestijne, 1929. foto Edgar Barbaix De volledige rehabilitatie van diri gent Eduard Flipse in 1947 is in de geschiedschrijving consequent onderbe licht gebleven. Tengevolge van de zuive ring meteen na de oorlog mocht Flipse twee jaar lang zijn Rotterdams Philhar- monisch Orkest niet dirigeren. Flipse had van de Ereraad een speelverbod ge kregen tot 8 mei 1948 omdat hij in oor logsjaren teveel geheuld zou hebben met de Duitse bezetter. Maar van alle toen opgevoerde 'feiten' werd hij in '47 weer vrijgesproken: op 16 mei van dat jaar dirigeerde hij het orkest opnieuw. Dat eerherstel echter is te wei nig bekend en ten onrechte wordt Flipse ook nu nog zijn vermeende pro-Duitse gezindheid nagedragen, aldus Jan Kos ten. Ter gelegenheid van het 75-jarig be staan van het Rotterdams Philharmo- nisch Orkest beschrijft Kosten in twee boekdelen de totale RPhO-geschiede- nis. Vorige week verscheen het eerste deel, de jaren 1918 tot 1958, van oprichter Jules Zagwijn tot en met dirigent Eduard Flipse. De dirigent (1896-1973) werd in Wissenkerke geboren. Hij begon zijn muzikale opleiding bij de Goese componist en toonkunstdirecteur Otto Lies. Van 1930 tot 1965 was hij eerste diri gent van het Rotterdams Philharmo- nisch, daarna was hij nog verbonden aan de Antwerpse Philharmonie. Flipse be steedde veel aandacht aan eigentijdse Nederlandse en Belgische componisten. Bij wijze van extra eerherstel gaat Jan Kosten zeer uitvoerig in op de oorlogsja ren en met name op het volgens hem vol strekt ten onrechte gebleken dirigeer- verbod voor Flipse na de oorlog. De schorsing kreeg Flipse omdat hij met het orkest in de oorlog drie concerten voor de Wehrmacht had gegeven, omdat hij voor de Duitse platenmaatschappij Odeon platenopnamen had gemaakt, hij „ijveriger dan noodig en oirbaar was" sa mengewerkt had met het door de Duit sers gecontroleerde departement van volksvoorlichting en kunsten, en ten slotte omdat Flipse de in de oorlog ont slagen joodse orkestleden na de bevrij ding allerminst met open armen ontvan gen zou hebben. Eerder in zijn boek heeft Kosten dan al uitvoerig stilgestaan bij de activiteiten die Flipse later heftig kwalijk genomen zouden worden. Met veel nieuw gevon den archiefmateriaal maakt Kosten aannemelijk dat Flipse met zijn schippe ren tijdens de bezetting wel degelijk aan de goede kant heeft gestaan. Maar uit de beschrijvingen van Kosten wordt ook duidelijk dat de trucjes waarmee Flipse de hele oorlog lang op het randje balan ceerde om zijn orkest bijeen en spelend te houden, makkelijk aanleidig hebben kunnen geven tot de gedachte aan een of andere vorm van collaboratie. Juist daarom legt Jan Kosten in zijn boek zo de nadruk op de rehabilitatie die Flipse in 1947 ten deel viel. De drie Wehr- machtsconcerten gaf het orkest pas na dat Flipse en het orkestbestuur „zeer ernstig bedreigd waren". Flipse heeft op die concerten de opdracht geweigerd om het Horst^Wessei-lied te spelen en hij weigerde de bloemen na afloop alsmede enig honorarium, aldus Kosten. Over Odeon kwam in het eerherstel vast te staan dat deze onderneming voor 51 procent uit Engels kapitaal bestaan had. „En het verhaal over de ongunstige beje gening der joden bij hun terugkeer werd door geen andere getuige dan de aan brenger ondersteund." En Kosten ver meldt dat ook de joodse orkestleden om wie het hier ging, zich destijds ten volle haden aangesloten bij het massale Rot terdamse volksprotest tegen Flipse's di- rigeerverbod. Op 16 mei 1947 maakte de in eer herstel de Flipse een glorieuze entree in Rotter dam. Iets te triomfalistisch, vond het ge meentebestuur. Het had liever gezien dat Flipse zou terugkeren met een ge woon optreden, iets minder demonstra tief, in plaats van met een feestconcert zoals op die avond. Uit protest zond het gemeentebestuur geen vertegenwoordi ger naar de uitverkochte avond in de pas gebouwde noodschouwburg in de Aert van Nesstraat. Peter van Eijkelenburg Dirigent Eduard Flipse. foto Wim Riemens

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1994 | | pagina 15