Deze normloze wereld
heeft me niets te bieden
PZC
Hier liep
ooit
Anton
Heyboer
reportage
,31
ZATERDAG 25 JUNI 1994
De rust in fort Heyboer is
teruggekeerd. De gitaren en
Mariabeelden die de 70-jarige
kunstenaar in de vernieling sloeg uit
woede over gemeentelijke
bouwvoorschriften, zijn weer
gelijmd. Heyboer kan zich weer
wijden aan het grote niets.
Schilderijen van tien seconden. „Het
zijn sporen van mijn leven. Hier liep
ooit Heyboer."
Gekke man beroert een gitaar en stoot
kreten uit. „Waaahjaoehaa ie-
aaama." Kapotte schoenen aan. een Ur-
ker broek, twee vissersjasjes, een leren
puntmuts en witte streep over neus en
voorhoofd. „Als je er niet tegen kunt dat
m'n gezicht is geschminkt, haal ik het er
af. Zo treed ik op. Het heeft iets primitiefs.
Net als de muziek en de schilderijen die ik
maak."
Anton Heyboer pakt een mondharmonika
en blaast wat geluid. „Het leuke hiervan
is, datje het nooit hebt gehoord. Je kunt
het niet afmeten aan iets anders." Vijf
vrouwen kijken en glimlachen. Maria. Ma-
rike, Lotti, Joke en Petra van de overkant.
Vier 'soldaten' en een Mathilde Willink
achtige verschijning die aan de overzijde
van de straat de winkel doet.
„Ik heb de vrouwen afgebeuld, getraind
als een marinier. Behalve Petra. Op de
eerste dag van haar opleiding liet ik haar
sintels scheppen. Het lijkt hier wel een
concentratiekamp, zei ze, en legde het
werk neer. Ze is naar het Hilton in Amster
dam gereden en heeft een sherry met uien
soep besteld. Rijkeluiskind. Heeft vijf
kostscholen gehad." Zeven, gebaart Petra
breed lachend. Ze draagt een fel gekleurde
jurk, is behangen met sieraden, rinkelt en
glimt. Marike, Lotti en Joke lopen in vis
serskleren die zitten als hobbezakken. Al-
leen Maria heeft het uniform afgegooid. Ze
draagt een spijkerbroek en trui.
„Dit zijn mijn soldaatjes", zegt Heyboer.
„Ik heb ze geleerd hard te zijn. Ze mogen
nooit in een gevoel wegzakken. Er mag al
leen positief worden gedacht. Een mense
lijk leven heeft alleen zin in een tijd waarin
waarden en normen in stand zijn. In deze
tijd van verval heeft het geen zin om mens
te zijn. Daarom hebben wij een leven op
gebouwd dat sterk is. Sober, zonder luxe.
Luxe maakt mensen zwak. Net als alcohol
en seks. Je moet als vrouw niet echt jon-
getjesgericht zijn. Zij hier, zochten alle
maal een geest." Maria knikt. „Vanaf het
moment dat ik Anton ontmoette op de
Zeedijk in Amsterdam, wist ik dat ik bij
hem hoorde. Ik was 18 en hij 36. Ik voelde
dat ik voor hem op de wereld was gezet."
Bescherming
Heyboer had toen al drie huwelijken ach
ter de rug. „Ook allemaal vrouwen die vei
ligheid in mij vonden. Ik nam geen vrouw
mee uit liefde. Allemaal zochten ze be
scherming. Als de vrouw met wie ik op dat
moment was, een nieuwe niet pikte, dan
kon ze gaan. De nood van die ander was
groter. Het duurde heel lang voordat ik
met ze naar bed ging. Dat vergat ik ge
woon."
Maria tolereerde Lotti, samen heetten ze
ex-model Marike welkom en nog later
buschauffeur Joke. En nu wonen ze res
pectievelijk 34,29,20 en 19 jaar onder Hey-
boers vleugels. Een echte vent. Heyboer:
„Een echte vent is een man van wie je als
vrouw geen last van hebt. Iemand die een
totaal versoberd leven leeft. Die ook niets
lekker vindt. Die zelf het leven maakt.
Wanneer zie je nog een echte vent? De po
tentie van mannen is volledig naar bene
den gezakt. Dat hangt daar maar te wach
ten op verlossing." Niet Anton. „Hij is wel
potent hoor", weet Maria, maar seks
doodt creativiteit. Heyboer: „Een man
schildert uit z'n ballen. Neem Dali. Die
had een mooie vrouw. Daar kon-ie wel
mee naar bed gaan, maar dan kon hij drie
dagen niet werken."
Hij drukt zich op uit de beschilderde fau
teuil in Maria's huiskamer. „Kom, laten
we hier vandaan gaan. Dit is Maria's huis.
Veel te veel tierlantijn." Foto's van kleine
Anton in Indië, op Curasao, Mariabeel
den, kruisbeelden, gitaren, piano's, home
trainers, roeimachines, oosterse tapijten,
televisies, een kaptafel vol dure cosme
tica. „Ach, Maria is een kind. Ze heeft hele
maal geen jeugd gehad. Soft-incest door
stiefvader, kindertehuis, ze is ook de enige
die boodschappen doet en eet zoals ze bui
ten eten. Ik neem al dertig jaar geen hap
Europees eten meer. Ik leef van graan met
zeewier en schapekaas. Van het brood uit
deze maatschappij kun je niet leven, dat is
dood. Dus malen we zelf ons graan. Joke
weet echt alles van gezond eten."
Washandje
De gang op, de stank in. De penetrante
geur van urine. Schelpen knisperen onder
de schoenzolen. „Die schelpen liggen er
zodat je niets ruikt van de plas van de hon
den." Twintig herdershonden. Poepen
doen ze in een container, net als Heyboer
en de vrouwen. „De container wordt één
keer per week door een taxi opgehaald."
Heyboers huis kent geen badkamer of toi
let. „Ik heb me in geen twintig jaar gewas
sen. Ik ben toch schoon omdat het oor
spronkelijke afweermechanisme van de
huid weer is gaan werken. Joke heeft zich
ook nooit meer gewassen. De rest doet wat
met een washandje." Hij stroopt zijn
mouw omhoog en toont zijn schone huid.
Trekt zijn veterloze schoen en sok uit. Een
zeer jong ogende voet. strak in het vel. Het
onderbeen evenzo. „Als je durft, moet je
voelen. Ik onderga een regeneratieproces.
Ik word steeds jonger."
Een lange kronkelige gang met tussen
deuren. Links de 'huizen' van de vrouwen
(„soms vraag ik me af wat ze de gehele dag
doen"), rechts vijf autobussen achter el
kaar. Scheepsboeien van twee meter
hoog, oude fornuizen, kroonluchters,
diepvriezers met wilde zalm voor de hon
den, tonnen met opgerolde tekeningen,
tonnen met graan, genoeg om zes jaar van
te leven. En nergens, nergens in de bijna
2500 vierkante meter grote uitdragerij een
raam. „Stel je voor, sta ik hier met je te
praten, zie ik ineens een auto. Dat vind ik
onbeleefd."
Zijn schip, noemt Heyboer het. Een eigen
handig gebouwd fort van honderd meter
diep en 23 meter breed. Direct aan de
doorgaande weg door het doipje Den lip,
twintig kilometer boven Amsterdam, en
toch van de buitenwereld afgesloten. Heel
soms staat hij op het dak van zijn fort met
uitzicht over het polderlandschap, be
schermd door een kooi, die straling en
stromen moet afweren. „Sinds '82 ben ik
één keer echt buiten geweest en dat was
om opnieuw met Maria te trouwen. Inmid
dels zijn we weer gescheiden. Dat is beter
voor de vennootschap. Nu zijn alle meisjes
gelijkwaardig. Wat moet ik buiten, wij
hebben onze eigen wereld. Ik ben een ster.
Dan kun je niet meer op straa t. Net als Bri
gitte Bardot, Marlène Dietrich, Michael
Jackson en die ene, hoe heet-ie ook al
weer..." Een wiegende heupbeweging. „El-
vis Presley ja!"
Atelier
Kruip door, sluip door. De trap op naar
zolder, het atelier van Heyboer. Stapels
doeken in de duisternis. Het enige licht is
dat van een tl-buis boven zijn werktafel.
Hij pakt een linnen doek en legt het plat
op tafel. Links van het doek staat een ko
peren pan zwarte verf met daarin een bos
je kwasten. Rechts een pan rode en
blauwe verf. Heyboer neemt een tiental
kwasten in elke hand, strijkt zonder kij
ken in enkele bewegingen over het doek,
zet de kwasten terug en zwiert het schilde
rij op de houten vloer. Klaar. Binnen tien
tellen. „Dit is de kunst waarmee ik eindi
gen zal. Sporen van mijn leven, zoals dat
van dieren in de jungle. Hier liep ooit Hey
boer. Dit vind ik echt." Ze gaan in rood/
zwart en blauw/zwart. „Rood is yang,
mannenlijk, en blauw is yin, vrouwelijk.
Maar kleuren zeggen me geen pest."
Eerst maakte hij er honderd per dag, nu
vijftig. „Zo'n man in Brabant bijvoor
beeld. Heeft lekker gegeten, cognacje op
en zegt dan tegen z'n vrouw: ik moet een
ding van Heyboer hebben. Hij belt, krijgt
Petra aan de lijn en die zegt dan dat we
hele mooie abstracten hebben voor twee
honderdvijftig gulden. En dan koopt zo'n
man er een paar. Tweehonderdvijftig gul
den is natuurlijk ook helemaal niet duur.
De helft gaat naar de belasting, het doek
kost geld en Petra moet ook ergens van
leven."
Natuurlijk zijn de schilderwerkjes geen
kunst. Er wordt helemaal geen kunst
meer gemaakt in het westen. „Ik ben een
artiest, geen kunstenaar. De kunstenaars
zijn dood. Oude meesters waren het. Na de
industrialisatie zijn de vormen der dingen
veranderd, aangepast aan het comfort. Ik
neem niets meer serieus. Appel is groot ge
worden als zakenman, niet als schilder. Ik
maak mezelf voor beleggers totaal onmo
gelijk. Dat vind ik wel kunst in me. Dan
bel ik Petra en zeg ik: verdubbel de prijzen
maar. Je moet liefde voor me voelen en
dan hang je een ding van me op. In Den
Haag hangt veel van me. Maai' de musea
willen niets meer van me. Ik ben te ordi
nair geworden. Niet erudiet. Te bereik
baar voor iedereen en te voorspelbaar. He
le collecties worden opgedoekt omdat de
werkster ook een Heyboer heeft hangen.
Dat mag niet, dat is verboden, want dan is
het geen kunst meer."
Joke maant Heyboer naar beneden te ko
men. Hoogste tijd voor zijn dagelijkse por
tie medicijnen tegen epilepsie. Heyboer
slikt de pillen en krijgt een fles thee in zijn
handen gedrukt. Ondertussen bereidt Jo
ke het eten voor. Graanpannekoekjes met
schapekaas en een lading knoflook. Hey
boer verfrommelt een knapperig velletje
gedroogd zeewier en propt het in z'n
mond. De medicijnen maken hem suf. Een
fles thee knoeit dan minder snel. Hij zakt
wat onderuit in de bank. De leren punt
muts scheef op zijn hoofd. Het hoofddek
sel moet hem behoeden voor lage obsta
kels; Heyboer wandelt van de ene naar de
andere hersenschudding. De muts is een
idee van toegewijde Joke. „Dat is een ech
te vrouw. Je merkt het niet. maar ze is er
gewoon. Ze leidt het hele gebied."
De witte streep over neus en voorhoofd is
vervaagd. Het optreden bijna voorbij.
Langzaam komt hij overeind. Schuifelt
uit Joke's keuken naar een autobus die
ooit dienst deed op de route Nederland-
Oostenrijk. De bus is ingericht als atelier,
voor de momenten dat de pijn in zijn
knieén hem te veel wordt en hij zittend
moet werken. „Maar ik moet staan als een
danser. De dingen die ik maak, maak ik
helemaal vanuit m'n voeten."
Hij komt nooit in musea. Bezoekt niet
eens zijn eigen tentoonstellingen. Al die
poeha rond zogenaamde kunst. „De ge
meente Amsterdam die twee ton betaalt
voor een rood geverfd ding en vervolgens
een miljoen voor de restauratie ervan. Dat
is toch niet meer te verkopen aan het
volk? Die lieden moeten medicijnen ne
men. Ik ben die gewone soldaat. Wat ik bo
ven doe is niets. Maar in het Zen (boedd
histische meditatie) is dat heel ver. Het
eten terugbrengen naar nagenoeg niets en
dan ook nog de hele dag vullen met dingen
die niets zijn. Als je dat jaren volhoudt,
ben je een Zen-meester. Daar ben ik de
enige in. Iedereen is bezig zijn intellect in
zijn werk te leggen. Niets is de rijkdom van
mijn leven. Vijftien jaar lang heb ik ge
leefd zonder iets. Geen matrassen, geen
kachel soms, amper kleding. Dat was
mooi, met niks. Al die spullen die je in m'n
schip ziet, heb ik aangeschaft voor de
meisjes. Twee pakhuizen heb ik opge
kocht. Ongezien. Honderdduizend gulden
per koop. Vrachtwagens vol spullen heb
ben ze gebracht."
Can-can figuren
Het is lange tijd stil. Waar hecht Heyboer
aan? Aan soberheid, eenvoud, de meisjes.
Zijn werk kan hem gestolen worden. „Als
morgen alles in vlammen opgaat, dan lag
dat op mijn weg. Dan is dat mijn lot en zal
ik daarin berusten. Misschien zou het wel
mooi zijn. Alles, een leven in as." Heyboers
dagelijkse gang naar zijn atelier is meer
een meditatieve handeling dan een crea
tieve behoefte. Ook voor het geld hoeft hij
niets meer te maken. „Dat heb ik voor het
laatst gedaan in februari. Petra had geld
nodig. Toen heb ik dikke billen en dijen
geschilderd. Jongensdromen. Die can-can-
figuren verkochten als warme broodjes.
Maar zoiets kan ik niet te lang doen, daar
word ik knetter van. Ik kan het, maar ik
ben het niet."
Al zijn werk heeft hij ondergebracht in een
Vennootschap Onder Firma, op naam van
zijn vier vrouwen. Het viertal mag ook de
handtekening van Heyboer gebruiken.
„Ik leef voor na m'n dood." Heyboer doelt
niet op een hemelse beloning voor zijn
kloosterbestaan („daar geloof ik niet in"),
maar op een oudedagsvoorziening voor
'de meisjes'. In een zwaar beveiligd pand
in Amsterdam zijn volgens Heyboer al
leen al vijfhonderd schilderijen en vierdui
zend etsen opgeslagen, waarvan zo'n drie
duizend nooit gezien zijn. „We hebben het
aanbod gehad een deel van het werk te
ruilen tegen een kasteel in de omgeving
van het Limburgse Kessel. Een echt kas
teel met zalen van hier tot ginder. We heb
ben er samen over gesproken. Ik en de
meiden. We hebben elkaar aangekeken en
gevraagd: wat doen we? Als we nu met de
honden in de taxi stappen, wonen we in
een kasteel. Maar ach, dat doen we nu ook
„De meisjes hebben nu samen één mil
joen. Soms denk ik, zal ik er nog een mil
joen bijverdienen. Maar dat kan niet in
Nederland vanwege de belasting. Om een
miljoen over te houden, moet ik wel voor
drie miljoen maken." Eigenlijk is de VOF
nog veel rijker. „Maar ik ben bestolen voor
twee tot drie miljoen gulden door een plas
tisch chirurg in Amsterdam. Hij stond
ruim dertig jaar geleden borg voor me
toen ik me hier in Den lip vestigde. Als
dank heeft hij heel veel werk gekregen.
Schatrijk is hij geworden. Ik legde ook
voorraad bij hem neer en die heb ik nooit
teruggekregen. Zijn advocaat heeft ons
nog ooit tweehonderdduizend gulden ge
boden als we er niet meer over zouden pra
ten. Maar wij laten ons niet afkopen. En
nu zit die man daar met een gigantisch
vermogen. Er zitten schilderijen bij van
acht bij acht meter in canvas. Nee, ik heb
geen aangifte gedaan. De man voert waar
schijnlijk dagelijks een strijd met zijn ge
weten."
Oorlog
„Het is mooi dat die vrouwen gekomen
zijn. Dan heeft mijn leven toch nog zin ge
had. Want deze wereld heeft me helemaal
niets te bieden. Als de vrouwen er niet wa
ren, dan zouden ze me ter plekke mogen
afschieten. In de oorlog had mijn aanwe
zigheid ook zin. Als koerier heb ik veel jon
ge Polen geholpen met vervalste papie
ren. Maar in tijd van vrede... Heb je de ge
zichten gezien van die veteranen op D-
day? Ze hebben iets afstotelijks. Doen
niet meer mee aan deze wereld. Hun we
reld ligt daar." Hij staart wat voor zich uit.
Oorlogsherinneringen. „Je kunt het geen
herinneringen noemen. Ik moet me soms'
herinneren dat ik hier ben. In de staatsge
vangenis in Berlijn ging echt iedereen
dood. Bij het bombardement in '43 kon ik
vluchten."
„Toen ik uit de oorlog kwam heb ik van de
vuilnisbelt geleefd in Heemstede. Daar
vond je hele diners. Ik woonde in een af
braakbuurt in Haarlem. Zonder relatie of
vrienden. De mensen meden me. Toen ben
ik begonnen met krassen. Ik kon het niet,
maar dat interesseerde me niet. Kort
daarna ben ik beland in het krankzinni
gengesticht in Santpoort. Godfried Bo-
mans heeft me eruit gehaald. Ik ontmoet
te hem op verlof in Haarlem op zoek naar
een kamer. Hij zei dat het me nooit zou
lukken een kamer te vinden als ze hoor
den waar ik vandaan kwam. Van Bomans
mocht ik toen een kamer bewonen boven
de sociëteit waarvan hij voorzitter was. Ik
wilde me waarmaken. Ik wilde proberen of
ik'•kunstenaar kon worden. Op een dag
heb ik toen aan tafel in de sociëteit een
tekening gemaakt met papier en bruine
inkt. La Familie qui pense heb ik het ge
noemd. Het hangt nu in het Stedelijk Mu
seum in Amsterdam. Dat tekeningetje is
zó goed. Een regelrechte Rodin. Hoe het in
me is gekomen... Ik had nog nooit zulke
figuurtjes gemaakt. Daarna heb ik op zink
dingen gesneden. Dat was echt wereld
klasse. Alleen Picasso kon het ook. Verder
heb ik nooit een ets gezien die mij in de
verste verte kon benaderen."
„Met etsen was ik één van de grootsten ter
wereld. Maar dat vond ik zo vervelend om
te zijn. Ze werden duur en gekocht door
buitenlandse musea. Ik had alleen nog
markt in New York, Toronto en Keulen. Ik
werd een beleggingsobject. Ik was niet
meer de koerier van de Polen. Toen ben ik
gestopt met etsen. Het is niet te bevatten
wat er ligt opgeslagen. Als we de oude et
sen zouden drukken, dan zouden we een
soort multinational hebben. Maar de in
spiratie daartoe ontbreekt. Als een vrouw
het me zou vragen, trots op me zou zijn,
zou ik het doen. Een vrouw zoals Greta
Garbo. Voor zo'n vrouw doet een artiest
het. Niet voor de meisjes, dat zijn soldaten
geworden. Daar hoeft niets voor in het le
ven."
Monique de Knegt
foto Ton Hendriks
Anton Heyboer: In deze tijd van verval heeft het geen zin om mens te zijn.