Een beetje schilder schept een eigen stad Portretten naar de jongste vorderingen der kunst Cornells Springer Fotografie in Zeeland 1842-1870 P7C kunst cultuur een stukje Dom van Trier nam en de rest niet eens te achterhalen is, komt dan niet meer bij hem voor, maar toch zijn de stadsgezichten nooit geheel 'betrouw baar'. Als een huis hem niet beviel aarzel de Springer niet om terwille van het 'mooie plaatje' dat pand uit de rij te halen. Maar zodra het Amsterdam betrof was hij redelijk betrouwbaar. Dat heeft te maken met de grote vraag naar Amsterdamse stadsgezichten." Grootverdiener Springer voerde penseel en houtskoolstift met rappe hand. Hij had een hoog werk tempo. Laanstra: „En hij had genoeg op drachten. Hij heeft bij voorbeeld in het jaar 1859 niet minder dan 21 schilderijen gemaakt en daar kreeg hij 4040,25 gulden voor. Op basis van die gegevens mag je stellen dat hij hard werkte. En als je dat bedrag relateert aan het dagloon van de gemiddelde Amsterdammer - één gulden - mag je ook zeggen dat hij op zijn 42e veel verdiende. Slechts 5 procent van de Am sterdamse beroepsbevolking verdiende 4000,- gulden of meer. Hij heeft ooit voor het doek Gezicht op de Herengracht van de familie Van Eeghen 5000 gulden be taald gekregen. Dat was in zijn toptijd." „Hij zat vaak te schetsen. Eerst natuurlijk de indrukken van zijn reizen, dan deed hij motieven op. Die schetsen vertaalde hij op zijn atelier in compositieschetsen en van daaruit ontstond het schilderij. Ty pisch kenmerk van Springer is dat hij zijn stadsportretten verlevendigde met fi- guurgroepen, soms in eigentijdse kledij, vaak in 17e-eeuwse kostuums. Hij vestig de dus niet alleen de aandacht op panden die zijn hart gestolen hadden, maar gaf zijn schilderijen ook een stukje alledaags leven mee. Figuurstudies van mensen deed hij meestal tijdens de opbouw van het schilderij." Na zijn woonplaats Amsterdam is de Zuiderzeestad Enkhuizen Springers favo riete onderwerp. Het vissersstadje had in Springers tijd - voor de rigoureuze kaal slag - nog een schat aan zeventiende- eeuwse huizen en gebouwen. Maar als ab soluut hoogtepunt beschouwt Laanstra het werk dat ontstaan is tijdens zijn be zoek aan Alkmaar in 1870. Op het omslag van zijn boek prijken dan ook het stadhuis aan de Langestraat en de Grote Kerk. Laanstra: „Dit is het enige schilderij waar op Springer zichzelf heeft afgebeeld. Hij zit te schetsen terwijl omstanders zijn werk bewonderen." Kapjes „Het doek geeft een prachtig tijdsbeeld van de stad Alkmaar. Handkar en kruiwa gen, veldwachter, mensen in Noordhol landse kledij uit die tijd: vrouwen met kapjes op het hoofd en er staan ook wat deftige burgers op met hoge hoed. Kijk eens hoe zo'n neo-gothisch stadhuis bouwkundig uit de doeken wordt gedaan: door de lichtval springen de timpanen er krachtig uit; hij schildert details als muu rijzers en de stenen zijn niet zo maar een paar veegjes, het metselverband is tot op de voeg nauwkeurig." „Ik vind dat we Springer als de belangrijk ste Hollandse schilder van het stadsland schap mogen beschouwen. Zelfs in Eu ropa kende hij zijn gelijke niet. De mooie stukken van Springer hangen in het bui tenland. In Londen, Parijs, Bremen en Sint Petersburg. Ik heb er zelfs een gevon den in Napels. Ik denk dat hij 650 schilde rijen gemaakt heeft, waarvan ik er nu 512 heb opgespoord. Van de 140 schilderijen die ontbreken weet ik - door de vele schet sen die ik bestudeerde - hoe ze er uit moe ten zien, maar of ik ze ooit in handen zal krijgen?" Rob Bouber Publikatie: Willem Laanstra, Cornells Springer, geschilderde steden; uitgave van Kunstwerk Rokin Art Press, Amsterdam - 99,50. Expositie: Amsterdamse kunsthandel Frans Ja cobs aan het Rokin 46. Uitersten. Werk van Cor nells Springer geconfronteerd met werk van Karei Appel. Openingstijden: dinsdag tot en met zaterdag van 12 tot 17 uur; te zien tlm 23 juli. Willem Laanstra had al eens over Cornelis Springer (1817-1891) gepubliceerd. Maar de Zaankanter beschouwde zijn studie over de stadsgezichtenschilder nog niet afgerond. De afgelopen tien jaar onderzocht hij zestig nieuwe werken en op basis daarvan verschijnt deze maand de monografie Cornelis Springer, geschilderde steden. Alle nieuwe feiten zijn gerangschikt en de niet eerder beschreven schilderijen gecatalogiseerd. Kortom: Laanstra geeft nu een compleet beeld van de Nederlandse meester van het stadsgezicht. Cornells was de vierde zoon van de Am sterdamse aannemer Willem Sprin ger en diens echtgenote Maria Doetzen. Hij werd in 1817 geboren. Zijn ouders de den hem in de leer bij de huis- en rijtuigen schilder A. de Wit. Laanstra: „Springer komt uit een familie van architecten en aannemers. Zijn oorsprong ligt in Dene marken: zijn voorouders waren vatenma- kers, kuipers. Ze zijn door huwelijken in Amsterdam blijven hangen en van liever lee timmerlieden geworden." „In de avonduren kreeg hij van zijn oudere broer, die architect was, les in bouwkun dig tekenen. Hij had talent en dat bleef niet onopgemerkt. Cornelis werd inge schreven op de stadstekenschool. Sprin ger maakte daar zulke vorderingen dat een landschapsstudie bij Osdorp uit 1834 werd toegelaten tot een in Amsterdam ge houden tentoonstelling van 'Werken van levende meesters'." „Hij was pas 17 jaar toen hij al op die 'sa lon van de academie' mocht exposeren. Ik heb dat landschapje bij Osdorp helaas niet kunnen achterhalen. Maar ik heb wel een rijtuigplankje kunnen vinden waarop hij een stilleven penseelde toen hij 16 was. Er mankeert nog van alles aan, de verhou dingen zijn niet correct, maar je bespeurt er al het oog voor detail en voor de licht werking." Het landschap lokte, maar Springers voorliefde ging steeds meer uit naar de ar chitectuur. Drie jaar later had hij al vol doende niveau om zich aan de Grote Kerk in. Haarlem te wagen. Laanstra: „Van groot belang voor zijn ontwikkeling is zijn leerperiode bij Kaspar Karssen, die aan zien genoot als schilder van nauwkeurig uitgevoerde stadsgezichten. Op advies van Karssen reisde Springer door Frank rijk, België en Duitsland. Hij vond wat hij zocht: kastelen, imposante kerken en rui nes. Het gevolg was dat hij zeker tot 1850 allerlei fantasielandschappen ging schil deren, een gewoonte in die tijd." Onbetrouwbaar „Fantasielandschappen waren in zwang. Er was nog geen sprake van betrouwbare topografische stadsgezichten. Een anek dote uit die tijd illustreert dat. Een bezoe ker loopt over een tentoonstelling van Verveer, ook een schilder van stadsgezich ten en tijdgenoot van Springer. De bezoe ker houdt stil bij een schilderij en zegt te gen Verveer: 'Prachtig schilderij, mijn heer. Maar welke stad stelt het eigenlijk voor?' Waarop Verveer in woede ontsteekt en de bezoeker toebitst: Een beetje schil der schept een stad voor zichzelf!" „In de 16e, 17e en 18e eeuw waren kerk en staat en de rijke bourgeoisie de opdracht gevers van schilders. In de 19e eeuw zijn de schilders eigenlijk vrije ondernemers die voor hun inkomen afhankelijk waren van de opdrachten van kooplieden en bur gers. En die richtten zich vaak naar de kunstkritiek. De critici hadden het niet zo op de fantasielandschappen en misschien is het daaruit te verklaren dat Springer te gen 1850 meer topografisch realistische stadsgezichten ging maken." „Allengs kwamen er in zijn werk meer top ografische elementen. In 1854 is het her kenbare stadsgezicht bij hem de hoofd moot. Steden en dorpen uit Holland, Utrecht en Zeeland kwamen nu aan bod: onder meer Amsterdam en Haarlem, Woerden, Gouda, Oudewater, Leiden, Brielle, Zierikzee, Veere, Goes en Middel burg. Later kwam hij toe aan Kampen en Zwolle, Friese steden als Leeuwarden, Bolsward, Makkum en Franeker en de Duitse steden, die hem bekoorden, heeft hij nooit kunnen vergeten." „Een fantasieschilderij als uit 1842, waar bij hij een toren met twee pieken van de Onze Lieve Vrouwekerk uit Maastricht en Cornelis Springer, Stadsgrachtje te Zierikzee, 1858. Cornelis Springer, De Markt en het Stadhuis te Veere, 1860. Herman Buckmann, de Vlissingse Poort in Middelburg, circa 1868. collectie Zelandia lllustrata De eerste Middelburgse portretfotograaf H. D. Erdegaingh vervaardigde circa 1845 een daguerreotype van Marinus van Haaften. collectie Prentenkabinet Rijksuniversiteit Leiden was met een professionele portretstudio. Tot nu toe werd die primeur gegund aan Amsterdam, waar rond 1850 de eerste stu dio's opdoken. Na een farmacie-opleiding in Dordrecht opende Erdegaingh in 1828 in Middelburg een apotheek. Om verzekerd te zijn van voldoende inkomsten werkte hij vanaf 1834 ook bij het Middelburgse kantoor van de Waarborg voor Goud- en Zilver werken. In 1842 verkocht hij zijn apo theek, verhuisde met zijn gezin naar de Korte Herengracht en opende daar op 18 augustus een fotografisch atelier. Uit de tot 1847 in de Middelburgsche Courant verschenen advertenties valt op te ma ken. dat het atelier in elk geval tot dat jaar heeft bestaan. Hij maakte er 'Daguerréo type Portretten. Groepen, Copijen van Familie-Portretten of Schilderijen enz. naar de jongste vorderingen der kunst'. In 1850 vertrok Erdegaingh naar Utrecht, twee jaar later kwam hij in Breda terecht, 'pitten op de vierkante centimeter is het 'vaak. Als eenmaal de grote lijnen van het Schiedverhaal bekend zijn, valt er voor pre onderzoekers weinig eer meer te Fa'en- Wel kan er nog aan de detaillering en "kleuring van het beeld worden gewerkt. Die irfijning van de historie levert dikwijls kleine surprises op, die het schilderij dat de potegeschiedschrijvers in grove streken ■lebben gepenseeld aan diepte doet winnen. mensionaal te zien. Vanaf 1860 waren er stereoplaatjes te huur: stadsgezichten van de grote Europese en Amerikaanse steden, taferelen uit het dagelijks leven en zogenaamde academische - bedoeld werd: erotische - figuren. De opkomst van het visitekaartportret, een uitvinding van de Parijse fotograaf Disdéri, zorgde voor een verdere popularisering. Ook Roelse kon met die kaarten zijn klantenkring aanmerkelijk uitbreiden. De vraag werd zo groot, dat zich in 1864 en 1865 talrijke nieuwe fotografen aandienden. Jacobus Hermanus Bal, Jacob Korsten, Jan Wen- del Gerstenhauer Zimmerman en Her man Buckmann openden ateliers. Laatst genoemde Buckmann fotografeerde voor zijn komst naar Middelburg in Den Haag en Rotterdarruen mocht zich 'photograaf van H. M. de Koningin' noemen. Verburg en Van Bennekom hebben de meeste gegevens voor hun verhaal over de vroege fotografie ontfutseld aan de Mid delburgsche Courant en apotheekregis- ters. Hun werk levert geen revolutionaire nieuwe inzichten op, maar het boek - met een alfabetische lijst van de tussen 1842 en 1870 in Middelburg werkzame fotografen - biedt wel een waardevolle aanvulling op de provinciale cultuurgeschiedenis. Jan van Damme Publikatie Adri Verburg en Josephine van Ben nekom, In Zeeuws licht gevangen, uitgave in de reeks Zeeuwse Katernen, 17,50. Expositie In Zeeuws licht gevangen, vroege fo tografie in Middelburg 1842-1870, van 17 juni tlm 13 augustus in de Zeeuwse Bibliotheek in Mtd- delburg. Congres: Zeeuwsch Genootschap der Weten schappen, thema Romantiek; vandaag ivrij dagopening om 20 uur in de Stadsschouwburg in Middelburg. Mevrouw M. M. Boom, conserva torvan de fotocollecties in het Rijksprenten Ka binet in Amsterdam, spreekt morgen izaterdag om 11.15 uur over Zeeuwse fotografie en de ver andering van het 19e eeuwse landschap. Voorts zijn er lezingen over de schilder B. C Koekkoek, Zeeuwse componisten tussen 1830 en 1930 en ro mantisch natuuronderzoek in Nederland. Volgende week vrijdag verschijnt in de reeks Zeeuwse Katernen het boek In Zeeuws licht gevangen. In dat werk be schrijven Adri Verburg en Josephine van Bennekom hoe anderhalve eeuw geleden de eerste beroepsfotografen in Middel burg met de nalatenschap van de illustere Fransman Nièpce pionierden. De boek presentatie wordt gecombineerd met een expositie in de Zeeuwse Bibliotheek in Middelburg, waar de oudste in Zeeland gemaakte foto's te zien zijn. Het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen be steedt morgen (zaterdag), tijdens de twee de dag van het congres in het kader van het 225-jarig bestaan, aandacht aan de in troductie en popularisering van de foto grafie. Aan die vroegesgeschiedenis van de por tretfotografie is in Zeeland voor altijd de naam verbonden van H. D. Erdegaingh, die voor Nederland de primeur had van de eerste eigen fotostudio. Op 18 augustus 1842 liet hij in een advertentie in de Mid delburgsche Courant weten, dat hij 'ten zijne huize op het Molenwater' Daguerreo type portretten kon maken 'in minder dan eene minuut'. Daguerre Wat Erdegaingh in Middelburg deed, was de echo van een stormachtige ontwikke ling in Frankrijk. In 1826 was Joseph Nicé- phore Nièpce er voor het eerst in geslaagd een beeld vast te leggen op een tinnen plaat, die bestreken was met een laag Sy- risch asfalt. Om dat resultaat te bereiken had hij een belichtingstijd van twaalf uur nodig. Louis Jacques Mandé Daguerre pers', een categorie 'alleskunners' die zich met bijna alle takken van wetenschap be zig hield. De in Zierikzee woonachtige Pie- ter Hendrik van der Weijde .- journalist, uitgever, lector, organist, pianist, compo nist, uitvinder - was zo'n duizendpoot, die zich in het verschijnsel verdiepte en in 1842 al publiceerde over fotografie op pa pier. Erdegaingh Van der Weijde bracht zijn kennis voor zover bekend niet in de praktijk. Huibert Daniel Erdegaingh deed dat wel. Lange tijd werd aangenomen dat hij een uit En geland afkomstige daguerreotypist was, die in 1842 Middelburg aandeed. Verburg is in het archief gedoken en ontdekte, dat de familie Erdegaingh in die tijd al ruim een eeuw in de Zeeuwse hoofdstad was ge vestigd. Huibert Daniel werd 27 mei 1806 in Middelburg geboren. Die kennis brengt Verburg in zijn boek tot de conclusie, dat Middelburg de eerste stad in Nederland in beide steden was hij werkzaam bij di verse kantoren van 'de Waarborg' en werd er niets meer vernomen over zijn fotografi sche activiteiten. Zilver Hendrik Hermanus Roelse werd in 1852 de opvolger van Erdegaingh. Hij opende een atelier aan de zuidzijde van de Dam. Hoe wel de Engelsman Frederic Scott Archer in die tijd met fotografie op glas een goed koop alternatief voor de daguerreotype ontwikkelde, hield Roelse vast aan het ou de procédé, waarvoor een met kostbaar zilver bedekte koperen plaat nodig was. Volgens Verburg is het aannnemelijk, dat de gegoede burgerij in Middelburg de voorkeur gaf aan een portret op een plaat van edelmetaal. Pas met de introductie van de stereofotografie werden bredere la gen van de bevolking aangesproken. De nieuwe vinding bood de mogelijkheid 'platte' foto's door een kijkertje driedi- sleutelde aan het procédé en slaagde erin de belichtingstijd drastisch terug te bren gen. In 1839 werd zijn vinding officieel er kend door de Franse staat en volgde er een uitgebreide publiciteitscampagne voor de 'Daguerréotype', die 'als een ge schenk van Frankrijk aan de wereld' werd omschreven. De fotografie begon aan een mondiale zegetocht. Alle buitenlandse opwinding ten spijt kreeg Daguerre's revolutionaire ontdek king in Nederland een lauwe ontvangst. Verburg veronderstelt dat er in de Lage Landen onvoldoende wetenschappers van niveau waren, die met de nieuwe inge wikkelde technieken uit de voeten kon den. Alleen binnen de overal in het land actieve Natuurkundige Gezelschappen was er interesse. Vooral apothekers, die over de benodigde chemicaliën beschik ten, bleken bereid in te spelen op de uit Frankrijk overgewaaide ontwikkelingen. Ook waren er de 'all-round wetenschap-

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1994 | | pagina 25