Zijn geest
was zo ziek
Algerije toont
dubbel gezicht
Een slechte schoolmeester,
maar een vlijtig schrijver
PZC
Eind-afrekening
Adriaan Venema
Wiener laat een
schrijver tobben
kunst cultuur
Mister Panken
VRIJDAG 4 FEBRUARI 1994 1 6
Op 31 oktober 1993 pleegde Adriaan Venema zelfmoord.
Het was een dode waar nauwelijks iets goeds over te
vertellen viel. Gerrit Komrij blikte destijds nog eens terug
op 's mans literaire loopbaan. Eerst probeerde Venema het
met een studie Homoseksualiteit in de Nederlandse
literatuur. Het boek „zakte in door zijn eigen gebrek aan
inhoud", vond Komrij. Vervolgens trachtte Venema zich als
kunsthistoricus te presenteren, de werken waar dat toe
leidde waren „fout, vals, fout, vals." Tenslotte wierp hij
zich, ongehinderd door veel kennis, op als kenner van de
bezettingsjaren. „Het werden", volgens Komrij, „wéér
boeken vol scheve schaatsen, bluf en onbegrip."
Onlangs verschenen Venema's
memoires onder de titel Ver
leden Tijd. Kort voor zijn dood leg
de hij er de laatste hand aan. Het
boek is een eind-afrekening met
zijn vijanden, en werd geschreven
in het besef dat hij niet meer voor
deze gemene reeks aantijgingen
ter verantwoording kon worden
geroepen. Zijn privé-leven heeft hij
merkwaardigerwijs buiten be
schouwing gelaten, en zo werd dit
een ego-document van iemand
zonder ego. Toch wordt tussen de
regels iets van zijn worsteling dui
delijk. Zijn bestaan was niet alleen
onwaardig, maar blijkbaar ook
waardeloos geworden. Hij moet
onbewust toch zo verstrikt zijn ge
raakt in al de verdachtmakingen
die hij verspreidde, zich zo ontred
derd hebben gevoeld over al de
missers die hij maakte, zo vol ran
cune zijn geweest dat zelfmoord de
enige uitweg was.
Onleesbaar
Verleden Tijd is overigens een vol
strekt onleesbaar boek, geschre
ven in de erbarmelijke stijl die Ve
nema nooit heeft kunnen afleren,
even chaotisch opgezet als zijn an
dere werken. Nog één keer laat hij
zien dat hij een grootmeester was
in de roddel en achterklap, in de
kunst van het liegen en bedriegen.
Ook ik heb daar eens mee te ma
ken gehad. Op een dag verkondig
de hij dat bepaalde aantekeningen
uit mijn Geheim dagboek 1942-
1944 pas nadien geschreven zou
den zijn. Er kon al snel worden be
wezen dat er van zijn aanmerkin
gen niets klopte. Doch dat belette
hem niet af en toe op het geval te
rug te komen, met steeds minder
argumenten maar met steeds meer
felheid. In deze memoires is het
weer raak. Zelfs zijn verslag van de
rel die destijds ontstond is onbe
trouwbaar. In zijn beschrijving wij
ken al na een paar regels de feiten
voor achtervolgingswaanzin, Ve
nema's geest was zo ziek dat hij
zich in het hoofd had gehaald niet
de dader maar het slachtoffer te
wezen. Over het motief voor zijn
aanval was hij indertijd heel eer
lijk: woede wegens een negatieve
recensie. Nu zwijgt hij daarover.
Verleden Tijd blijkt niet alleen in
dit geval de laatste eruptie van een
paranoïde mens. Voortdurend
spaart hij zichzelf, hij spreekt niet
over zijn frustraties, hij onderzoekt
de eigen drijfveren niet, bijvoor
beeld de opmerkingen over het
oorlogsverleden van zijn ouders
komen over als een poging de lezer
wat op de mouw te spelden. Maar
hij voelde geen enkele belemme
ring om anderen te beschadigen.
Het is meelijwekkend te moeten le
zen hoezeer hij zichzelf overschat
te, van alles dat misging in zijn be
staan krijgen anderen de schuld.
Overal ziet hij complotten, gelooft
hij dat mensen tegen hem samen
spanden. Carmiggelt was een „laf
fe man", Adriaan van Dis was een
Adriaan Venema
„laffe man". Karei Appel was „hy
pocriet", zo scheldt hij ruim drie
honderd pagina's door in dit boek
dat verder met de stomste blun
ders en de meest grove onwaarhe
den is gevuld.
Schandalen
Venema is ook kunsthandelaar ge
weest, natuurlijk veroorzaakte hij
in die hoedanigheid eveneens
schandalen. Een krant kwam in
dertijd met beschuldigingen dat
hij het brein was van een groot
schalige handel in valse werken
van Appel. Hij spande een kort ge
ding aan. dat hij verloor. Natuur
lijk wijt hij dat uitsluitend aan de
rechter, mr B. J. Asscher: „Uit al
les bleek dat hij mij zag als een rare
scharrelaar." Dat had Asscher
trouwens voortreffelijk gezien, dat
maken een paar vrolijke passages
uit deze memoires duidelijk. Lees
maar eens op pagina 100 en volgen
de hoe hij twee onwetende mensen
voor 600 een schilderij aftroggelt
dat hij vervolgens voor 45.000
doorverkoopt. Of op bladzijde 38
hoe hij fraudeerde met zijn onkos-
tenrekening in de tijd dat werkte
voor de Provinciale Zeeuwse Cou
rant. „Ik heb altijd een zekere aan
leg gehad voor dit soort slimmig
heidjes", verklaart hij.
Je kunt soms lachen om de streken
foto Klaas Koppe
van die gekke Venema, je kunt ge
schokt zijn door zijn mentale ont
reddering. Maar hij is een weerzin
wekkende persoonlijkheid ge
weest. De vriend van Komrij.
Charles Hofman, benaderde hem
zoals uit Verleden Tijd blijkt op de
enige gepaste wijze: „Met mensen
als u spreek ik niet." Nee, de Neder
landse literatuur leed op 31 okto
ber 1993 geen groot verlies.
H. W.
Adriaan Venema: Verleden Tijd. Me
moires - met foto's en registert 352 pag.
f39,50 geb. 55,- - Balans, Amster
dam.
In onze westerse wereld we
melt het van de schrijvers.
Verreweg de meeste van hen
smaken nooit het genoegen
zichzelf gedrukt te zien. De ge
dichten, romans, verhalen, es
says, toneelstukken waaraan
ze zo hard hebben gewerkt,
waarop ze zo trots waren, wor
den na hun dood prooi van de
prullenbak. En degenen die het
zo ver brengen dat iets van hen
wordt gepubliceerd? Een tijd-
schi'ift heeft waardering voor
de jonge dichter, een uitgever
laat een romandebuut druk
ken omdat de jonge romancier
misschien ooit een beter boek
zal maken. Heel vaak eindigt
zo'n loopbaan vlak na het be
gin. De uitgevers zien niets in
het tweede boek en de auteurs
kiezen voor een betere brood
winning.
Soms is er succes. Het belang
rijkste is vanzelfsprekend de
creativiteit van de schrijver.
Het komt zelden voor (denk
aan Nescio) dat iemand door
één boek zijn plekje vindt. De
beroemdheden van vandaag
hebben een heel oeuvre bij el
kaar geschreven of zijn duide
lijk van plan het bij elkaar te
schrijven. Zj zijn geslaagd: hun
werk vlot, het wordt uitvoerig
besproken en becommenta
rieerd, het wordt gretig gele
zen, en de auteurs hebben een
secretaris nodig om alle verzoe
ken voor interviews, talk
shows, lezingen, bijdragen aan
humane fondsen, uitspraken
over de politiek, vriendelijk af
te wijzen.
Dan zijn er de schrijvers die
hun werk zonder moeite gepu
bliceerd krijgen, beloond wor
den met zo nu en dan een loven
de recensie en een prijs, en die
niet beroemd worden. Zo ie
mand is L. H. Wiener. Zijn
nieuwe boek heet De langste
adem, en het gaat over dit soort
problematiek. De eerste zin is:
„Ik ben ook nog schrijver." Op
bladzijde 23 staat: „Ik ben ook
nog leraar." Wiener is leraar
Engels in Haarlem, en voor zijn
novelle is dat van belang. In de
loop van 25 jaar heeft hij 50 kor
te verhalen geschreven, hij is
(zomer 1992) 47 jaar oud, verla
ten door zijn vriendin, bezig
met een nieuw verhaal, en som
ber en drankzuchtig.
Hij schrijft: „Daarom moet ik
niet steeds'denken aan misluk
king, verlies en de dood. Daar
om moet ik voortworstelen met
mijn novelle. Als ik daar opgeef
en geen schrijver meer ben,
sterf ik direct voor de helft af;
dan ben ik alleen leraar en dat
is niet genoeg."
Alter ego
De novelle waaraan hij werkt
gaat over iemand die duidelijk
een alter ego van Wiener is en
de bespottelijke naam van Vik
tor van Gigch heeft gekregen.
Met die alter ego wordt in het
verhaal grondig afgerekend,
gelukkig, hij bakt het echt te
bruin.
Het is Wiener mogelijk met
hem af te rekenen omdat een
oud-leerlinge contact met hem
opneemt. Zij heet Rebecca, is
net afgesturdeerd in het Frans,
23, heel mooi en erg onfortuin
lijk in de liefde. Ze komt Wiener
opzoeken in Haarlem, nodigt
hem uit enige dagen met haar
mee te gaan naar Nancy, om
daar het beroemde plein te be
zichtigen. Wiener, eenzaam in
zijn huis, met als enige metge
zel een heel beminde tamme
kraai, gaat op de uitnodiging
in. Daar in Nancy drinkt hij zo
veel dat hij op de rand van een
delirium raakt. Eind goed al
goed? De laatste woorden van
het boek zijn: „Twijfels heer
sen." Maar van Viktor van
Gigh heeft Wiener zichzelf en
de lezer verlost, en op de plaats
van een novelle over dat trieste
heerschap is een stuk proza ge
komen dat 'novelle' wordt ge
noemd en zich voordoet als au
tobiografie. Laat ons hopen dat
de verstandige Rebecca de
twijfelende schrijver wat op
montert.
Er is van allerlei aardigs in de
novelle, de karakteristiek van
de kraai, de beschrijving van
het lyceum waar Wiener is
school gegaan, de evocatie van
de door een licht delirium ver
oorzaakte angstaanval in het
zoölogisch museum in Nancy.
Het nadrukkelijke gefilosofeer
is nogal willekeurig. Echt
boeiend is alleen het getob over
het schrijven, over de nood
zaak ervan, over de teleurstel
ling van het publiceren, over de
wrok, over de jaloezie. Daar
over had ik meer en duidelijker
willen lezen.
Alfred Kossmann
L. H. Wiener, De langste adem -
Bert Bakker, Amsterdam - 24,90
Steeds verontrustender wordt
het nieuws uit Algerije. „Het
mooiste land ter wereld", zoals
iemand het in Harm Botje's
nieuwe boek Het duivelshuis
noemt, dreigt een hel te worden.
Botje ging op onderzoek uit en
dat leidde tot een van de meest
lezenswaardige reisboeken van
de laatste tijd.
Enkele jaren geleden verraste
Harm Botje met In de ban van de
Nijl, een boek over zijn ervarin
gen in Egypte. Het was een lief
desverklaring aan dit land dat zo
rijk is aan uitersten, waar drama
en hilariteit op elke straathoek
te vinden zijn. De journalist
Botje bewees een van de be
gaafdste reis-schrijvers in onze
letterkunde te zijn. Zijn nieuwe
boek Het duivelshuis is gewijd
aan Algerije, en doet weinig voor
het eerste werk onder. Hij toont
dat reisliteratuur geen opper
vlakkig, saai, gemakzuchtig gen
re hoeft te zijn.
Dit is, zo schrijft de auteur in een
handleiding, „een boek over
doodgewone, doorsnee Algerij
nen, met hun doodgewone, door
snee gedachten over zichzelf en
over hun land." Botje blijft niet
in de hoofdstad, onderhoudt zich
niet met hoogwaardigheidsbe
kleders, maar trekt rond door het
immens grote land en praat met
mensen uit alle lagen van de be
volking. Ietwat meewarig be
richt hij over een peperduur ho
tel dat is „uitgegroeid tot het
centrum voor de buitenlandse
journalisten die Algerije een
paar dagen bezoeken als er wat
spannends gebeurt." Het hotel
bevindt zich op „de enige plek in
de omgeving van waaruit je Al
giers niet kunt zien."
Uiteraard verblijft Botje in een
hotel in het stadscentrum, hij wil
het land écht leren kennen. „Ik
denk niet dat u veel boeken zult
verkopen, monsieur", zegt ie
mand die hoort van zijn plan
over Algerije te schrijven. „Zijn
ze in la Hollande in ons geïnteres
seerd? De Fransen zaten hier
honderdtweeendertig jaar. Ze
gingen even dom weg als ze kwa
men." Ook anderen vinden het
maar een vreemde onderneming,
waarop Botje repliceert: „Jullie
zijn de zuiderburen van Europa,
Er gebeurt hier van alles. Dat is
toch boeiend genoeg om een
boek over te maken?"
En inderdaad, het boek dat Botje
schreef is fascinerend. Verba
zingwekkend is dat hij het Ara
bisch nauwelijks beheerst, men
kan hem uitschelden zonder dat
hij daar erg in heeft. Maar hij be
schikt over zoveel inzicht en flair,
de Algerijnen zijn zo gastvrij en
aardig dat de contacten moeite
loos verlopen. Hij geeft een beeld
van Algerije zoals het werkelijk
is, onthult de achtergronden van
de angstaanjagende berichten
van de laatste jaren. Het is duide
lijk dat hij van de Algerijnen is
gaan houden, maar hij blijft kri
tisch. Wat hem in het land vooral
opviel, was het onderlinge wan
trouwen en de onverschilligheid.
De mensen met wie hij praat on
derschrijven dit, ze beseffen dat
hun land „een puinhoop" is.
Algerije is ruim een eeuw lang
een Franse kolonie geweest. Het
kwam tot een zeer bloedige vrij
heidsoorlog - met aan Algerijnse
kant bijna één miljoen doden -
die in 1962 tot onafhankelijkheid
leidde. Het land bleef ontredderd
achter, de herinnering aan de
Franse oorlogsmisdaden is nog
levend. Een van de schokkend
ste verhalen wordt verteld door
Harm Botje: Lezenswaardig reisboek.
foto W, G. Balhuizen
monsieur Nabil uit Setif, als jon
gen van vijftien was hij er getuige
van hoe zijn vader door soldaten
vermoord werd. In de loop der ja
ren kwam de macht in het zelf
standige Algerije „in handen van
een steeds corrupter wordende
kliek die zichzelf steeds openlij
ker verrijkte." De verontwaardi
ging daarover bracht velen ertoe
hun heil te zoeken bij het FIS,
het fundamentalistisch-islamiti-
sche reddingsfront. Na de staats
greep van 1992 moest het FIS on
dergronds gaan en begon een ter-
reurcampagne. Buitenlanders,
maar vooral Algerijnse intellec
tuelen worden daar het slachtof
fer van.
Schurken
Botje laat zien dat de gemiddel
de Algerijn bepaald geen gevaar
lijke gek is, men haat de corrupte
politici maar men haat ook het
FIS. Monsieur Nabil beschouwt
de leiders van deze beweging als
schurken: ze horen volgens hem
„a la lanterne, aan de galg." De
schrijver van Het duivelshuis is
niet bang uitgevallen. Hij komt
in de duurste buurten, maai- be
zoekt ook de beruchtste wijken.
Zo wandelt hij door Bab el-Oued,
een stadsdeel van Algiers dat be
kend staat als „een bolwerk van
fanatieke moslims." De praktijk
blijkt aanzienlijk ingewikkelder.
Er kan alcohol gedronken wor
den, er is een bordeel, en over de
vrouwen in deze gevreesde buurt
heet het: „Gesluierd en onge
sluierd, korte en lange rok, het
liep kris-kras gearmd door el
kaar."
De belangrijkste informant van
de auteur is Mohand, deze brengt
hem overal naar toe en deelt re
gelmatig het bed met hem. Hij is
in al zijn tegenstrijdigheden een
typische Algerijn. Mohand vecht
tegen zijn bijgelovigheid, maar
kan het niet laten: „We zeggen al
lemaal tegen elkaar dat het
idioot is. Toch doen we het."
Maar het meest kenmerkend is
dat hij zijn land tegelijkertijd
haat en liefheeft, hij wil er zo snel
mogelijk weg doch zal er nooit
los van raken.
Algerije wordt door Botje van
Bougie aan de Middellandse Zee
tot Tamanrasset diep in de Sa
hara bereisd. Hij laat de lezer het
land met al zijn contrasten zien.
Zelfs ging hij naar Mali om de
Toeareg wat beter te leren ken
nen. Algerije heeft namelijk een
gemengde bevolking, de Berbers
- waartoe de Toeareg en de Ka-
bylen behoren - zijn de oorspron
kelijke inwoners. Vooral de Ka-
bylen krijgen veel aandacht in
dit boek. Wij zijn de echte Alge
rijnen, beweren ze, en ze zijn heel
trots op hun tradities. Van mos-
lim-fundamentalisme moeten zij
niets hebben en op de Arabieren
zien ze neer. „Wat de Arabieren
aanraken gaat naai- de malle
moer", verklaart iemand zelfs.
Welke kant zal het opgaan met
het hopeloos verdeelde Algerije?
Ook na lezing van dit verhelde
rende boek valt die vraag niet te
beantwoorden. Maar Botje geeft
zo'n hartveroverend beeld van
land en volk dat je vanzelf gaat
hopen dat het een goede kant zal
zijn.
Hans Warren
Harm Botje Het duivelshuis 232 pag
I 34,90 - Prometheus, Amsterdam.
De Vlissingsche Courant van
maandag 1 januari 1844 bracht
onder de 'Gemengde Berigten': 'Men
mort over de schoolvacantiën en men
slaat geen acht hoe nuttig dezelve door
den wakkeren Panken besteed worden;
die vlijtig man graaft oude potten met
menschenbeenderen uit de aarde en
wijdt daar door zijn' roem der
onsterfelijkheid.'
Peter Norbertus Panken (1819-
1904) was een Brabantse
schoolmeester. Geen goede, als we
enkele bewaard gebleven officiële
documenten mogen geloven. Hij
werd namelijk met ingang van 1 ja
nuari 1863, dus nog geen 44 jaar
oud, na allerlei strubbelingen ont
slagen als zijnde incompetent en
lui. Oordeel van de schoolcommis
sie: 'Inzonderheid kan men het
schrijven en het rekenen slecht
noemen. IJver laat te wenschen
over'. Enzovoorts. Panken zou bij
na vijfentachtig jaar oud worden,
had dus nog ruim veertig jaar te le
ven. Hij heeft die tijd zeer goed be
steed. Hij hoefde bovendien geen
armoe te lijden. Hij behoorde van
huisuit al tot de notabelen, had ve
le nevenbaantjes, zijn pensioen, en
bleek na zijn dood dan ook een van
de rijkste mensen van het dorp te
zijn geweest.
Al was zijn carrière bij het onder
wijs gebroken, hij genoot alom res
pect. 'Mister' (Meester) Panken,
zoals hij in de Brabantse Kempen
genoemd werd (zijn leven speelde
zich, op een paar reizen na, af tus
sen Duizel, Westerhoven en Ber-
geijk) schreef. Vanaf zijn negen
tiende tot op zijn sterfbed. In auto-
biografische aantekeningen, sa
menvattingen daarvan en in een
dagboek heeft hij zijn leven vastge
legd. Hij had daarbij duidelijk een
lezerspubliek voor ogen. De 'Waar
de Lezers' van het begin worden al
snel zijn 'Beminde Vrienden'. Be
halve die 'dagboeken' zoals ik het
geheel van de egodocumenten ge
makshalve maar noemen zal,
schreef hij ook allerlei artikelen
over archeologie, streekgeschiede
nis en folklore. Enkele van die
stukken werden tijdens zijn leven
in tijdschriften gepubliceerd.
Zijn autobiografische aantekenin
gen worden thans integraal uitge
geven en het eerste deel daarvan,
De Dagboeken van P. N. Panken,
de jaren 1819-1858 betreffende, ver
scheen onlangs, ingeleid en be
zorgd door dr Peter Meurkens.
Een begenadigd schrijver was
Panken beslist niet. Alleen harts
tochtelijke liefhebbers van egodo
cumenten zullen - en dan nog
slechts af en toe - genoegen bele
ven aan deze notities. Ze zijn, zoals
Peter Meurkens opmerkt „niet al
leen een privédocument van een
solist, maar ook een afspiegeling
van een cultuur Pankens ver
slag is op enigerlei wijze te vergelij
ken met het relaas van een buurt
bewoner die temidden van zijn be
kenden zijn visie op een bijzondere
gebeurtenis, die tevens de visie
van die anderen is, aan een journa
list vertelt" (pag. XVII inleiding).
De volhardende lezer krijgt inder
daad een aardig inzicht in het cul
turele patroon van het negentien
de eeuwse Kempenland.
Hoewel Panken nooit echt per
soonlijk wordt, en ons, zijn Bemin
de Vrienden, zelfs leugens op de
mouw speldt, bij voorbeeld over
zijn ontslagprocedure, of interes
sante informatie onthoudt, zoals
over de positie van zijn moeder,
waarover een en ander bekend is
uit andere bronnen, leveren juist
die kijkjes in het volksleven van de
Brabantse Kempen aardige tafere
len op, zoals ook heel oude fotogra
fieën dat kunnen doen. En bij alle
saaiheid is er zelfs soms afwisse
ling. Op een haast romantisch ver
slag van een bezoek aan het bos
pad tussen Boxtel en Oirschot
waar op 2 juni 1838 een 17-jarige
Italiaanse koopman in schilderij
en, Caglioni, werd vermoord ('Op
de plaats zelve (...)is te zijner ge
dachtenis, een houten kruis opge-
rigt. Boven op hetzelve is een
doodshoofd en kruisje, in het hout
uitgehouwen. 'Bidt voor de
ziel') volgt aansluitend een nuch
tere opsomming van de boeken die
hij gelezen heeft, waarbij hij niet
verzuimt al de bladzijden op te tel
len: 5402. Later zal hij nog vaker op
deze curieuze manier met zijn bele
zenheid pronken.
Archeoloog
Informatief zijn ook de aanteke
ningen over zijn opgravingen als
amateur archeoloog. Zijn gegraaf
in de vele grafheuvels in de buurt
prikkelde de nieuwsgierigheid van
de bevolking. 'Heidensche kerkho
ven' noemt hij zelf de tumuli. Me
nige grafurn werd opgegraven en
ging in scherven. Schatgraverij,
vermoedde men, en ging ook aan 't
werk, maai" vond as en beenderen,
geen goud. „Onder anderen zeide
eene ongeveer tachtigjarige vrouw j
(uit de hut) tegen eene andere: wat
ziet men toch hier in onze oude da
gen nog gebeuren!? Hetwelk
beantwoord werd door: Mer 't is en
mirakel Mie! (Maar het is een won
der Mie!) Een ander, den inhoud
der urnen bedoelende, vroeg mij
Meester! dat zijn dan zeker alle
maal joden-schenken?" (p. 68)
Tamelijk uitvoerig beschrijft hij
zijn vakantie-uitstapjes in de
buurt, maar ook naar Antwerpen
en Brussel. In 1855 bezocht hij Pa
rijs, het verslag daarover staat niet
in dit dagboek.
Mister Panken is altijd een een
zame figuur gebleven. Als kind had
hij blijkbaar niet eens een roep
naam (wat in die tijd meer voor
kwam) en daar hij niet trouwde, al
tijd kostganger bij anderen ge
weest is tot zijn dood toe, zal hij wel
nooit vertrouwelijk door iemand
aangesproken zijn. Een privé-le-
ven heeft hij door dit alles nauwe
lijks gekend. Als het waar is dat hij
aan chorea (dansersziekte) leed,
zoals een doktersattest uit de ont
slagperiode vermeldt, moet hij het
voor de klas ook niet gemakkelijk
hebben gehad. Kortom, hij lijkt
een wat zonderlinge en tragische
figuur.
Trots
Kerkbezoeken, kerkfeesten, op-1
tochten en het speuren naar ar
cheologische overblijfselen lijken
zijn vreugden te hebben uitge
maakt. Elke letter die van hem ge
publiceerd wordt vermeldt hij met
trots, en als iets geweigerd werd,
hoopte hij toch dat de Beminde
Vrienden die tekst via zijn dag
boek onder ogen kregen. Dat hij in
zijn schoolmeesterscarrière werd
gefnuikt moet hem zwaar gefrus
treerd hebben. Maar al was hij de
allerbeste schoolmeester van het
hele Kempenland geworden, hij
zou nooit de postume bekendheid
gekregen hebben die hij nu geniet.
Die dankt Mister Panken. die vlij
tige man, aan zijn nijvere geschrijf.
H. w.
De Dagboeken van P. N. Panken. Me
morieboek van een Brabantse school
meester eerste band: 1819-1858, ingeleid
en bezorgd door dr Peter Meurkens. 138
pag Met diverse registers Gebonden
f44,50 Kempen Uitgevers, Eindhoven
ISBN 90-74271-14-6.