Zijn geest was zo ziek Algerije toont dubbel gezicht Een slechte schoolmeester, maar een vlijtig schrijver PZC Eind-afrekening Adriaan Venema Wiener laat een schrijver tobben kunst cultuur Mister Panken VRIJDAG 4 FEBRUARI 1994 1 6 Op 31 oktober 1993 pleegde Adriaan Venema zelfmoord. Het was een dode waar nauwelijks iets goeds over te vertellen viel. Gerrit Komrij blikte destijds nog eens terug op 's mans literaire loopbaan. Eerst probeerde Venema het met een studie Homoseksualiteit in de Nederlandse literatuur. Het boek „zakte in door zijn eigen gebrek aan inhoud", vond Komrij. Vervolgens trachtte Venema zich als kunsthistoricus te presenteren, de werken waar dat toe leidde waren „fout, vals, fout, vals." Tenslotte wierp hij zich, ongehinderd door veel kennis, op als kenner van de bezettingsjaren. „Het werden", volgens Komrij, „wéér boeken vol scheve schaatsen, bluf en onbegrip." Onlangs verschenen Venema's memoires onder de titel Ver leden Tijd. Kort voor zijn dood leg de hij er de laatste hand aan. Het boek is een eind-afrekening met zijn vijanden, en werd geschreven in het besef dat hij niet meer voor deze gemene reeks aantijgingen ter verantwoording kon worden geroepen. Zijn privé-leven heeft hij merkwaardigerwijs buiten be schouwing gelaten, en zo werd dit een ego-document van iemand zonder ego. Toch wordt tussen de regels iets van zijn worsteling dui delijk. Zijn bestaan was niet alleen onwaardig, maar blijkbaar ook waardeloos geworden. Hij moet onbewust toch zo verstrikt zijn ge raakt in al de verdachtmakingen die hij verspreidde, zich zo ontred derd hebben gevoeld over al de missers die hij maakte, zo vol ran cune zijn geweest dat zelfmoord de enige uitweg was. Onleesbaar Verleden Tijd is overigens een vol strekt onleesbaar boek, geschre ven in de erbarmelijke stijl die Ve nema nooit heeft kunnen afleren, even chaotisch opgezet als zijn an dere werken. Nog één keer laat hij zien dat hij een grootmeester was in de roddel en achterklap, in de kunst van het liegen en bedriegen. Ook ik heb daar eens mee te ma ken gehad. Op een dag verkondig de hij dat bepaalde aantekeningen uit mijn Geheim dagboek 1942- 1944 pas nadien geschreven zou den zijn. Er kon al snel worden be wezen dat er van zijn aanmerkin gen niets klopte. Doch dat belette hem niet af en toe op het geval te rug te komen, met steeds minder argumenten maar met steeds meer felheid. In deze memoires is het weer raak. Zelfs zijn verslag van de rel die destijds ontstond is onbe trouwbaar. In zijn beschrijving wij ken al na een paar regels de feiten voor achtervolgingswaanzin, Ve nema's geest was zo ziek dat hij zich in het hoofd had gehaald niet de dader maar het slachtoffer te wezen. Over het motief voor zijn aanval was hij indertijd heel eer lijk: woede wegens een negatieve recensie. Nu zwijgt hij daarover. Verleden Tijd blijkt niet alleen in dit geval de laatste eruptie van een paranoïde mens. Voortdurend spaart hij zichzelf, hij spreekt niet over zijn frustraties, hij onderzoekt de eigen drijfveren niet, bijvoor beeld de opmerkingen over het oorlogsverleden van zijn ouders komen over als een poging de lezer wat op de mouw te spelden. Maar hij voelde geen enkele belemme ring om anderen te beschadigen. Het is meelijwekkend te moeten le zen hoezeer hij zichzelf overschat te, van alles dat misging in zijn be staan krijgen anderen de schuld. Overal ziet hij complotten, gelooft hij dat mensen tegen hem samen spanden. Carmiggelt was een „laf fe man", Adriaan van Dis was een Adriaan Venema „laffe man". Karei Appel was „hy pocriet", zo scheldt hij ruim drie honderd pagina's door in dit boek dat verder met de stomste blun ders en de meest grove onwaarhe den is gevuld. Schandalen Venema is ook kunsthandelaar ge weest, natuurlijk veroorzaakte hij in die hoedanigheid eveneens schandalen. Een krant kwam in dertijd met beschuldigingen dat hij het brein was van een groot schalige handel in valse werken van Appel. Hij spande een kort ge ding aan. dat hij verloor. Natuur lijk wijt hij dat uitsluitend aan de rechter, mr B. J. Asscher: „Uit al les bleek dat hij mij zag als een rare scharrelaar." Dat had Asscher trouwens voortreffelijk gezien, dat maken een paar vrolijke passages uit deze memoires duidelijk. Lees maar eens op pagina 100 en volgen de hoe hij twee onwetende mensen voor 600 een schilderij aftroggelt dat hij vervolgens voor 45.000 doorverkoopt. Of op bladzijde 38 hoe hij fraudeerde met zijn onkos- tenrekening in de tijd dat werkte voor de Provinciale Zeeuwse Cou rant. „Ik heb altijd een zekere aan leg gehad voor dit soort slimmig heidjes", verklaart hij. Je kunt soms lachen om de streken foto Klaas Koppe van die gekke Venema, je kunt ge schokt zijn door zijn mentale ont reddering. Maar hij is een weerzin wekkende persoonlijkheid ge weest. De vriend van Komrij. Charles Hofman, benaderde hem zoals uit Verleden Tijd blijkt op de enige gepaste wijze: „Met mensen als u spreek ik niet." Nee, de Neder landse literatuur leed op 31 okto ber 1993 geen groot verlies. H. W. Adriaan Venema: Verleden Tijd. Me moires - met foto's en registert 352 pag. f39,50 geb. 55,- - Balans, Amster dam. In onze westerse wereld we melt het van de schrijvers. Verreweg de meeste van hen smaken nooit het genoegen zichzelf gedrukt te zien. De ge dichten, romans, verhalen, es says, toneelstukken waaraan ze zo hard hebben gewerkt, waarop ze zo trots waren, wor den na hun dood prooi van de prullenbak. En degenen die het zo ver brengen dat iets van hen wordt gepubliceerd? Een tijd- schi'ift heeft waardering voor de jonge dichter, een uitgever laat een romandebuut druk ken omdat de jonge romancier misschien ooit een beter boek zal maken. Heel vaak eindigt zo'n loopbaan vlak na het be gin. De uitgevers zien niets in het tweede boek en de auteurs kiezen voor een betere brood winning. Soms is er succes. Het belang rijkste is vanzelfsprekend de creativiteit van de schrijver. Het komt zelden voor (denk aan Nescio) dat iemand door één boek zijn plekje vindt. De beroemdheden van vandaag hebben een heel oeuvre bij el kaar geschreven of zijn duide lijk van plan het bij elkaar te schrijven. Zj zijn geslaagd: hun werk vlot, het wordt uitvoerig besproken en becommenta rieerd, het wordt gretig gele zen, en de auteurs hebben een secretaris nodig om alle verzoe ken voor interviews, talk shows, lezingen, bijdragen aan humane fondsen, uitspraken over de politiek, vriendelijk af te wijzen. Dan zijn er de schrijvers die hun werk zonder moeite gepu bliceerd krijgen, beloond wor den met zo nu en dan een loven de recensie en een prijs, en die niet beroemd worden. Zo ie mand is L. H. Wiener. Zijn nieuwe boek heet De langste adem, en het gaat over dit soort problematiek. De eerste zin is: „Ik ben ook nog schrijver." Op bladzijde 23 staat: „Ik ben ook nog leraar." Wiener is leraar Engels in Haarlem, en voor zijn novelle is dat van belang. In de loop van 25 jaar heeft hij 50 kor te verhalen geschreven, hij is (zomer 1992) 47 jaar oud, verla ten door zijn vriendin, bezig met een nieuw verhaal, en som ber en drankzuchtig. Hij schrijft: „Daarom moet ik niet steeds'denken aan misluk king, verlies en de dood. Daar om moet ik voortworstelen met mijn novelle. Als ik daar opgeef en geen schrijver meer ben, sterf ik direct voor de helft af; dan ben ik alleen leraar en dat is niet genoeg." Alter ego De novelle waaraan hij werkt gaat over iemand die duidelijk een alter ego van Wiener is en de bespottelijke naam van Vik tor van Gigch heeft gekregen. Met die alter ego wordt in het verhaal grondig afgerekend, gelukkig, hij bakt het echt te bruin. Het is Wiener mogelijk met hem af te rekenen omdat een oud-leerlinge contact met hem opneemt. Zij heet Rebecca, is net afgesturdeerd in het Frans, 23, heel mooi en erg onfortuin lijk in de liefde. Ze komt Wiener opzoeken in Haarlem, nodigt hem uit enige dagen met haar mee te gaan naar Nancy, om daar het beroemde plein te be zichtigen. Wiener, eenzaam in zijn huis, met als enige metge zel een heel beminde tamme kraai, gaat op de uitnodiging in. Daar in Nancy drinkt hij zo veel dat hij op de rand van een delirium raakt. Eind goed al goed? De laatste woorden van het boek zijn: „Twijfels heer sen." Maar van Viktor van Gigh heeft Wiener zichzelf en de lezer verlost, en op de plaats van een novelle over dat trieste heerschap is een stuk proza ge komen dat 'novelle' wordt ge noemd en zich voordoet als au tobiografie. Laat ons hopen dat de verstandige Rebecca de twijfelende schrijver wat op montert. Er is van allerlei aardigs in de novelle, de karakteristiek van de kraai, de beschrijving van het lyceum waar Wiener is school gegaan, de evocatie van de door een licht delirium ver oorzaakte angstaanval in het zoölogisch museum in Nancy. Het nadrukkelijke gefilosofeer is nogal willekeurig. Echt boeiend is alleen het getob over het schrijven, over de nood zaak ervan, over de teleurstel ling van het publiceren, over de wrok, over de jaloezie. Daar over had ik meer en duidelijker willen lezen. Alfred Kossmann L. H. Wiener, De langste adem - Bert Bakker, Amsterdam - 24,90 Steeds verontrustender wordt het nieuws uit Algerije. „Het mooiste land ter wereld", zoals iemand het in Harm Botje's nieuwe boek Het duivelshuis noemt, dreigt een hel te worden. Botje ging op onderzoek uit en dat leidde tot een van de meest lezenswaardige reisboeken van de laatste tijd. Enkele jaren geleden verraste Harm Botje met In de ban van de Nijl, een boek over zijn ervarin gen in Egypte. Het was een lief desverklaring aan dit land dat zo rijk is aan uitersten, waar drama en hilariteit op elke straathoek te vinden zijn. De journalist Botje bewees een van de be gaafdste reis-schrijvers in onze letterkunde te zijn. Zijn nieuwe boek Het duivelshuis is gewijd aan Algerije, en doet weinig voor het eerste werk onder. Hij toont dat reisliteratuur geen opper vlakkig, saai, gemakzuchtig gen re hoeft te zijn. Dit is, zo schrijft de auteur in een handleiding, „een boek over doodgewone, doorsnee Algerij nen, met hun doodgewone, door snee gedachten over zichzelf en over hun land." Botje blijft niet in de hoofdstad, onderhoudt zich niet met hoogwaardigheidsbe kleders, maar trekt rond door het immens grote land en praat met mensen uit alle lagen van de be volking. Ietwat meewarig be richt hij over een peperduur ho tel dat is „uitgegroeid tot het centrum voor de buitenlandse journalisten die Algerije een paar dagen bezoeken als er wat spannends gebeurt." Het hotel bevindt zich op „de enige plek in de omgeving van waaruit je Al giers niet kunt zien." Uiteraard verblijft Botje in een hotel in het stadscentrum, hij wil het land écht leren kennen. „Ik denk niet dat u veel boeken zult verkopen, monsieur", zegt ie mand die hoort van zijn plan over Algerije te schrijven. „Zijn ze in la Hollande in ons geïnteres seerd? De Fransen zaten hier honderdtweeendertig jaar. Ze gingen even dom weg als ze kwa men." Ook anderen vinden het maar een vreemde onderneming, waarop Botje repliceert: „Jullie zijn de zuiderburen van Europa, Er gebeurt hier van alles. Dat is toch boeiend genoeg om een boek over te maken?" En inderdaad, het boek dat Botje schreef is fascinerend. Verba zingwekkend is dat hij het Ara bisch nauwelijks beheerst, men kan hem uitschelden zonder dat hij daar erg in heeft. Maar hij be schikt over zoveel inzicht en flair, de Algerijnen zijn zo gastvrij en aardig dat de contacten moeite loos verlopen. Hij geeft een beeld van Algerije zoals het werkelijk is, onthult de achtergronden van de angstaanjagende berichten van de laatste jaren. Het is duide lijk dat hij van de Algerijnen is gaan houden, maar hij blijft kri tisch. Wat hem in het land vooral opviel, was het onderlinge wan trouwen en de onverschilligheid. De mensen met wie hij praat on derschrijven dit, ze beseffen dat hun land „een puinhoop" is. Algerije is ruim een eeuw lang een Franse kolonie geweest. Het kwam tot een zeer bloedige vrij heidsoorlog - met aan Algerijnse kant bijna één miljoen doden - die in 1962 tot onafhankelijkheid leidde. Het land bleef ontredderd achter, de herinnering aan de Franse oorlogsmisdaden is nog levend. Een van de schokkend ste verhalen wordt verteld door Harm Botje: Lezenswaardig reisboek. foto W, G. Balhuizen monsieur Nabil uit Setif, als jon gen van vijftien was hij er getuige van hoe zijn vader door soldaten vermoord werd. In de loop der ja ren kwam de macht in het zelf standige Algerije „in handen van een steeds corrupter wordende kliek die zichzelf steeds openlij ker verrijkte." De verontwaardi ging daarover bracht velen ertoe hun heil te zoeken bij het FIS, het fundamentalistisch-islamiti- sche reddingsfront. Na de staats greep van 1992 moest het FIS on dergronds gaan en begon een ter- reurcampagne. Buitenlanders, maar vooral Algerijnse intellec tuelen worden daar het slachtof fer van. Schurken Botje laat zien dat de gemiddel de Algerijn bepaald geen gevaar lijke gek is, men haat de corrupte politici maar men haat ook het FIS. Monsieur Nabil beschouwt de leiders van deze beweging als schurken: ze horen volgens hem „a la lanterne, aan de galg." De schrijver van Het duivelshuis is niet bang uitgevallen. Hij komt in de duurste buurten, maai- be zoekt ook de beruchtste wijken. Zo wandelt hij door Bab el-Oued, een stadsdeel van Algiers dat be kend staat als „een bolwerk van fanatieke moslims." De praktijk blijkt aanzienlijk ingewikkelder. Er kan alcohol gedronken wor den, er is een bordeel, en over de vrouwen in deze gevreesde buurt heet het: „Gesluierd en onge sluierd, korte en lange rok, het liep kris-kras gearmd door el kaar." De belangrijkste informant van de auteur is Mohand, deze brengt hem overal naar toe en deelt re gelmatig het bed met hem. Hij is in al zijn tegenstrijdigheden een typische Algerijn. Mohand vecht tegen zijn bijgelovigheid, maar kan het niet laten: „We zeggen al lemaal tegen elkaar dat het idioot is. Toch doen we het." Maar het meest kenmerkend is dat hij zijn land tegelijkertijd haat en liefheeft, hij wil er zo snel mogelijk weg doch zal er nooit los van raken. Algerije wordt door Botje van Bougie aan de Middellandse Zee tot Tamanrasset diep in de Sa hara bereisd. Hij laat de lezer het land met al zijn contrasten zien. Zelfs ging hij naar Mali om de Toeareg wat beter te leren ken nen. Algerije heeft namelijk een gemengde bevolking, de Berbers - waartoe de Toeareg en de Ka- bylen behoren - zijn de oorspron kelijke inwoners. Vooral de Ka- bylen krijgen veel aandacht in dit boek. Wij zijn de echte Alge rijnen, beweren ze, en ze zijn heel trots op hun tradities. Van mos- lim-fundamentalisme moeten zij niets hebben en op de Arabieren zien ze neer. „Wat de Arabieren aanraken gaat naai- de malle moer", verklaart iemand zelfs. Welke kant zal het opgaan met het hopeloos verdeelde Algerije? Ook na lezing van dit verhelde rende boek valt die vraag niet te beantwoorden. Maar Botje geeft zo'n hartveroverend beeld van land en volk dat je vanzelf gaat hopen dat het een goede kant zal zijn. Hans Warren Harm Botje Het duivelshuis 232 pag I 34,90 - Prometheus, Amsterdam. De Vlissingsche Courant van maandag 1 januari 1844 bracht onder de 'Gemengde Berigten': 'Men mort over de schoolvacantiën en men slaat geen acht hoe nuttig dezelve door den wakkeren Panken besteed worden; die vlijtig man graaft oude potten met menschenbeenderen uit de aarde en wijdt daar door zijn' roem der onsterfelijkheid.' Peter Norbertus Panken (1819- 1904) was een Brabantse schoolmeester. Geen goede, als we enkele bewaard gebleven officiële documenten mogen geloven. Hij werd namelijk met ingang van 1 ja nuari 1863, dus nog geen 44 jaar oud, na allerlei strubbelingen ont slagen als zijnde incompetent en lui. Oordeel van de schoolcommis sie: 'Inzonderheid kan men het schrijven en het rekenen slecht noemen. IJver laat te wenschen over'. Enzovoorts. Panken zou bij na vijfentachtig jaar oud worden, had dus nog ruim veertig jaar te le ven. Hij heeft die tijd zeer goed be steed. Hij hoefde bovendien geen armoe te lijden. Hij behoorde van huisuit al tot de notabelen, had ve le nevenbaantjes, zijn pensioen, en bleek na zijn dood dan ook een van de rijkste mensen van het dorp te zijn geweest. Al was zijn carrière bij het onder wijs gebroken, hij genoot alom res pect. 'Mister' (Meester) Panken, zoals hij in de Brabantse Kempen genoemd werd (zijn leven speelde zich, op een paar reizen na, af tus sen Duizel, Westerhoven en Ber- geijk) schreef. Vanaf zijn negen tiende tot op zijn sterfbed. In auto- biografische aantekeningen, sa menvattingen daarvan en in een dagboek heeft hij zijn leven vastge legd. Hij had daarbij duidelijk een lezerspubliek voor ogen. De 'Waar de Lezers' van het begin worden al snel zijn 'Beminde Vrienden'. Be halve die 'dagboeken' zoals ik het geheel van de egodocumenten ge makshalve maar noemen zal, schreef hij ook allerlei artikelen over archeologie, streekgeschiede nis en folklore. Enkele van die stukken werden tijdens zijn leven in tijdschriften gepubliceerd. Zijn autobiografische aantekenin gen worden thans integraal uitge geven en het eerste deel daarvan, De Dagboeken van P. N. Panken, de jaren 1819-1858 betreffende, ver scheen onlangs, ingeleid en be zorgd door dr Peter Meurkens. Een begenadigd schrijver was Panken beslist niet. Alleen harts tochtelijke liefhebbers van egodo cumenten zullen - en dan nog slechts af en toe - genoegen bele ven aan deze notities. Ze zijn, zoals Peter Meurkens opmerkt „niet al leen een privédocument van een solist, maar ook een afspiegeling van een cultuur Pankens ver slag is op enigerlei wijze te vergelij ken met het relaas van een buurt bewoner die temidden van zijn be kenden zijn visie op een bijzondere gebeurtenis, die tevens de visie van die anderen is, aan een journa list vertelt" (pag. XVII inleiding). De volhardende lezer krijgt inder daad een aardig inzicht in het cul turele patroon van het negentien de eeuwse Kempenland. Hoewel Panken nooit echt per soonlijk wordt, en ons, zijn Bemin de Vrienden, zelfs leugens op de mouw speldt, bij voorbeeld over zijn ontslagprocedure, of interes sante informatie onthoudt, zoals over de positie van zijn moeder, waarover een en ander bekend is uit andere bronnen, leveren juist die kijkjes in het volksleven van de Brabantse Kempen aardige tafere len op, zoals ook heel oude fotogra fieën dat kunnen doen. En bij alle saaiheid is er zelfs soms afwisse ling. Op een haast romantisch ver slag van een bezoek aan het bos pad tussen Boxtel en Oirschot waar op 2 juni 1838 een 17-jarige Italiaanse koopman in schilderij en, Caglioni, werd vermoord ('Op de plaats zelve (...)is te zijner ge dachtenis, een houten kruis opge- rigt. Boven op hetzelve is een doodshoofd en kruisje, in het hout uitgehouwen. 'Bidt voor de ziel') volgt aansluitend een nuch tere opsomming van de boeken die hij gelezen heeft, waarbij hij niet verzuimt al de bladzijden op te tel len: 5402. Later zal hij nog vaker op deze curieuze manier met zijn bele zenheid pronken. Archeoloog Informatief zijn ook de aanteke ningen over zijn opgravingen als amateur archeoloog. Zijn gegraaf in de vele grafheuvels in de buurt prikkelde de nieuwsgierigheid van de bevolking. 'Heidensche kerkho ven' noemt hij zelf de tumuli. Me nige grafurn werd opgegraven en ging in scherven. Schatgraverij, vermoedde men, en ging ook aan 't werk, maai" vond as en beenderen, geen goud. „Onder anderen zeide eene ongeveer tachtigjarige vrouw j (uit de hut) tegen eene andere: wat ziet men toch hier in onze oude da gen nog gebeuren!? Hetwelk beantwoord werd door: Mer 't is en mirakel Mie! (Maar het is een won der Mie!) Een ander, den inhoud der urnen bedoelende, vroeg mij Meester! dat zijn dan zeker alle maal joden-schenken?" (p. 68) Tamelijk uitvoerig beschrijft hij zijn vakantie-uitstapjes in de buurt, maar ook naar Antwerpen en Brussel. In 1855 bezocht hij Pa rijs, het verslag daarover staat niet in dit dagboek. Mister Panken is altijd een een zame figuur gebleven. Als kind had hij blijkbaar niet eens een roep naam (wat in die tijd meer voor kwam) en daar hij niet trouwde, al tijd kostganger bij anderen ge weest is tot zijn dood toe, zal hij wel nooit vertrouwelijk door iemand aangesproken zijn. Een privé-le- ven heeft hij door dit alles nauwe lijks gekend. Als het waar is dat hij aan chorea (dansersziekte) leed, zoals een doktersattest uit de ont slagperiode vermeldt, moet hij het voor de klas ook niet gemakkelijk hebben gehad. Kortom, hij lijkt een wat zonderlinge en tragische figuur. Trots Kerkbezoeken, kerkfeesten, op-1 tochten en het speuren naar ar cheologische overblijfselen lijken zijn vreugden te hebben uitge maakt. Elke letter die van hem ge publiceerd wordt vermeldt hij met trots, en als iets geweigerd werd, hoopte hij toch dat de Beminde Vrienden die tekst via zijn dag boek onder ogen kregen. Dat hij in zijn schoolmeesterscarrière werd gefnuikt moet hem zwaar gefrus treerd hebben. Maar al was hij de allerbeste schoolmeester van het hele Kempenland geworden, hij zou nooit de postume bekendheid gekregen hebben die hij nu geniet. Die dankt Mister Panken. die vlij tige man, aan zijn nijvere geschrijf. H. w. De Dagboeken van P. N. Panken. Me morieboek van een Brabantse school meester eerste band: 1819-1858, ingeleid en bezorgd door dr Peter Meurkens. 138 pag Met diverse registers Gebonden f44,50 Kempen Uitgevers, Eindhoven ISBN 90-74271-14-6.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1994 | | pagina 16