Lampvoet
bracht licht
in donker
Middelburg
Johannes
Boudewijnse
was zijn tijd
ver vooruit
VRIJDAG 18 JUNI 1993
PZC vit.i«c-|0O
De Vitrite Fabriek in Middelburg - de
lampvoetenproducent die in de volksmond wel
wordt aangeduid als De Fitting - bestaat honderd jaar.
Ter gelegenheid daarvan kan het publiek morgen,
zaterdag, tijdens een open dag een kijkje nemen in de
fabricagehallen op het bedrijventerrein Arnestein. Een
buitenkansje, want als rechtgeaarde Philipsdochter
laat het bedrijf maar zelden pottekijkers toe bij het
produktieproces. Honderd jaar geleden gold het zwarte
glasmengsel waaraan de fabriek haar naam dankt - het
latijnse vitrum betekent glas - nog als het grootste
bedrijfsgeheim, tegenwoordig zal iedere bezoeker zich
wellicht afvragen hoe de Middelburgse onderneming er
met ruim zeshonderd werknemers elk jaar in slaagt
bijna drie miljard lampvoeten en batterijhulzen te
produceren. Met dit gigantische aantal is Vitrite sinds
jaar en dag de grootste exporteur van lampvoeten ter
wereld.
Vooruitlopend op de open dag en de eeuwviering biedt
deze PZC-bijlage een blik op het ontstaan van Vitrite,
de huidige positie van het bedrijf, de milieu-aspecten
waarmee de fabriek rekening dient te houden en het
produktieproces van de lampvoet.
N. V. De Vitrite Fabriek op het bedrij
venterrein Arnestein bij Middelburg.
foto Wim Riemens
In september is het honderd jaar
geleden dat de eerste
aandeelhoudersvergadering van de
N. V. The Vitrite Works plaatsvond.
De oprichting was daarmee een feit,
maar toch is de vraag of 1893 hèt
cruciale jaar is geweest voor het
ontstaan van de Middelburgse
lampvoetenfabriek. Belangrijker
markeringspunten zijn misschien
wel 1879, het jaar dat Thomas Al va
Edison de eerste gloeiende
kooldraadlamp liet branden; 1867,
toen de eerste spade de grond inging
voor de aanleg van het Kanaal door
Walcheren; of 1887 en 1889, toen de
voorlopers van de huidige fabriek
zich in de Zeeuwse hoofdstad
vestigden.
Stadsarchivaris drs P. W. Sijnke
schetst een somber beeld van de stad
die in de zeventiende eeuw nog trots kon
volhouden de tweede havenstad van de
Republiek der Nederlanden te zijn. „In
het midden van de vorige eeuw was Mid
delburg eigenlijk een ingedommeld stad
je. Economisch gezien ging het niet best,
de arbeidsomstandigheden waren erbar
melijk en de armoede was groot." Door de
Franse overheersing was het aan het be
gin van de negentiende eeuw met de han
del en scheepvaart van Middelburg ge
daan. Onder het juk van Napoleons Conti
nentaal Stelsel lagen de schepen te verrot
ten en slibden de havens dicht.
In 1817 was nog even getracht Middelburg
een 'oppepper' te geven, zoals Sijnke Uit
drukt, door het graven van het Nieuwe
Havenkanaal naar Veere, maar ook dat
bracht weinig verandering in de ongun
stige ligging ten opzichte van concurre
rende havensteden als Rotterdam en Ant
werpen. Het inwonertal bleef teruglopen,
van ruim dertigduizend in de gouden ja
ren van de zeventiende eeuw tot minder
dan twintigduizend in het midden van de
negentiende eeuw.
Uit het gemeenteverslag van 1851 blijkt
dat de stad maar weinig bedrijven binnen
de poorten had. Een calicotweverij met
honderdzestig werknemers, een ijzergie
terij, drie bierbrouwerijen, wat molens,
een garancinefabriek met twintig arbei
ders, een chocoladefabriek en wat leer
looierijen, daar bleef het bij. Sijnke: „In
die verslagen lees je dan ook dat het slecht
gaat, zo van: 'het was stil op straat', waar
mee ze natuurlijk bedoelden dat het stil
was in de haven."
In 1867 begonnen de werkzaamheden
voor het Kanaal door Walcheren, in feite
een verlenging naar Vlissingen van de be
staande vaarroute Veere - Middelburg. De
ontsluiting naar open water, die samen
ging met het doortrekken van de spoorlijn
van Bergen op Zoom naar Vlissingen,
moest het isolement van de regio doorbre
ken en Middelburg aantrekkelijker ma
ken voor ondernemers die een bedrijf wil
den opzetten. In tegenstelling tot Vlissin
gen groeide Middelburg door deze maat
regelen niet uit tot een echte industrie
stad, hoewel de bedrijvigheid wel enigs
zins toenam.
Kanaal
De meeste activiteiten concentreerden
zich vanzelfsprekend in de omgeving van
het Kanaal door Walcheren, waar ook het
nieuwe station was gevestigd. Vooral de
Loskade en de Maisbaai grensden perfect
aan de nieuwe aanvoerwegen. In het begin
van de zeventiende eeuw had de Verenig
de Oostindische Compagnie (VOC) zich
daar gevestigd en in 1798 kwam het ter
rein in handen van de Middelburgse Com
mercie Compagnie. Dit was aanvankelijk
een in slaventransport gespecialiseerde
handelsmaatschappij waarvan in de ne
gentiende eeuw alleen nog een scheeps
werf restte. Toen dit bedrijf in 1889 op
hield te bestaan, kwamen de voormalige
VOC-gebouwen leeg te staan.
De jaarverslagen aan de gemeenteraad
geven uitsluitsel over wat ermee gebeur
de. „Een gedeelte van de gebouwen en ter
reinen kwam in gebruik bij den heer Th.
Mace uit New-York, die alhier een fabriek
stichtte voor vitrite en andere procédés
ten behoeve van electrische verlichting.
Bij het einde van 1889 was de installatie
nog niet geheel in orde. Aanvankelijk be
droeg het aantal werklieden 60." De vesti
ging van een lampvoetenfabriek in Mid
delburg was een feit.
Het bedrijf kwam niet zomaar uit de lucht
vallen. Theodore Mace was sinds 1884 ei
genaar van The Vitrite Luminoid Com
pany in het Amerikaanse Harrison en het
Engelse Gateshead-on-Tyne. Toen de
staat zijn Engelse vestiging in verband
met octrooiproblemen in beslag dreigde
te nemen, besloot hij de gehele fabrieksin-
ventaris, waaronder de voorraad bladko
per, de stoom- en persmachines en het ar
chief. naar Nederland te verschepen.
Dat hij voor Middelburg koos is waar
schijnlijk te danken aan de contacten die
hij onderhield met Johannes en Cornells
Een voorloper van Philips te
MiddelburgZo noemt stadsar
chivaris drs P. W. Sijnke de vroeg-
gestorven Johannes Boudewijnse.
een broer van de eerste Vitrite-di-
recteur. In juli 1887. slechts acht
jaar na de ontdekking van de gloei
lamp door Thomas Alva Edison en
ten minste vier jaar eerder dan het
initiatief van ing G. L. F. Philips in
Eindhoven, begon de toen twintig
jarige Middelburger een fabriek
voor gloeilampen en elektrische
toestellen aan het Anneziiaans
Schuitvlot. ..Die ma?i was een ge
nie", meent Sijnkedie alleen maar
kari raden hoe Middelburg er zou
uitzien wanneer Boudewijnse niet
op eenentwintigjarige leeftijd was
overleden.
Johannes Boudewijnse kwam niet
uit een geslacht van industriëlen.
Zijn grootvader Jacob was timmer
manzijn vader Cornells koopman.
Zijn belangstelling voor elektro
techniek ontstond op de HBS.
waarna hij zich de nieuwste inzich
ten door zelfstudie eigen maakte.
Met vijf werklieden zette hij zijn
gloeilampenfabriekje op, dat vrij
wel onmiddellijk een explosieve
groei doormaakte. Op 31 december
1887 telde het bedrijf acht en een
jaar later maar liefst dertig werk
nemers.
Aanvankelijk begon de fabriek met.
een stoommachine en twee dy
namo-elektrische machines en
werden alleen monsterlampen ver
zonden. Maar binnen een jaar ver
dubbelde het machinepark en wer
den lampen afgezet in België.
Frankrijk. Duitsland, Spanje. Ita
lië. Rusland en Noonvegen. „Als je
dat op éénentwintigjarige leeftijd
voor elkaar krijgt, moet je wel wat
in je mars hebben", zegt Sijnke be-
wonderend.
Na het overlijden van Johannes
Boudeioijnse op 14 februari 1888
bleef het bedrijf nog even groeien,
maar na een stagnatie iri 1891 ga
ven de jaarcijfers over 1892 een eer
ste terugval te zien. Ondanks het
aanvankelijke succes kon het be
drijf, dat imniddels ivas overgeno
men door Cornelis Boudezuijnse -
een broer van Johazines - de toene
mende concurrentie niet het hoofd
bieden. Op 1 november 1894 werd
de produktie stopgezet.
Dat oprichter Johannes Boude
wijnse al een internationale afzet-
znarkt had opgebozmd, toen Phi
lips zijn eerste gloeilamp nog moest
produceren, maakt het verleidelijk
te filosoferen over wat hij nog tot
stand had kunnen brengen. „Wel
licht", oppert Sijnke met een twin
keling in zijn ogen. „als Boudeivijn-
se niet vroegtijdig was overleden
en hij het tij mee zou hebben gehad,
was niet Eindhoven maar Middel
burg de lichtstad van Nederland
geworden."
van het toneel en samen met zijn mede
werker M. A. van der Leijé nam Cornelis
Boudewijnse zijn bedrijf over. Op 22 sep
tember 1893 werd het tweetal tijdens de
eerste aandeelhoudersvergadering van
het Nederlandse bedrijf The Vitrite Works
tot directeur benoemd.
Wat Boudewijnse met de gloeilampen niet
voor elkaar kreeg, lukte hem met de lamp
voeten wel. Zijn bedrijf groeide uit tot de
grootste exporteur ter wereld op dit ge
bied. Tot 1985 bepaalden de fabriekshal
len van Vitrite (op last van de Duitsers
werd de officiële naam in 1940 veranderd
in N. V. De Vitrite Fabriek) het aanzicht
van de Maisbaai en de Loskade, daar waar
nu de luxe appartementen staan die zijn
gebouwd onder supervisie van Aldo van
Eyck. Sindsdien is de dochteronderne-
'ming van Philips gevestigd op Arnestein,
het bedrijventerrein van de stad die nooit
een industriestad is geworden.
Ernst Jan Rozendaal
Op de werkvloer van de N. V.The Vitrite Works in 1918. foto Corn. Henning
Van grondstof tot lampvoet.
Boudewijnse. twee broers, twintigers nog,
die twee jaar eerder aan het Armeniaans
Schuitvlot een gloeilampenfabriek had
den opgezet. Mace leverde zijn produkten
aan dergelijke onafhankelijke gloeilam
penmakers die geen eigen type lampvoet
voerden, maar hun bolletjes vrijelijk mon
teerden op de modellen van Edison, Sie
mens en Swan. Een keer per jaar bezocht
de Amerikaanse ondernemer zijn Euro
pese klanten en het ligt voor de hand dat
Cornelis Boudewijnse (zijn broer Johan
nes was in februari 1888 overleden) hem op
de leegstaande gebouwen van de Com
mercie Compagnie attendeerde.
De Middelburgse burgemeester en zijn
wethouders reageerden attent op de mo
gelijkheid om het Engelse bedrijf naar de
stad te halen. Zonder de raad in te lichten
stelden ze de gebouwen aan de Maisbaai
onmiddellijk ter beschikking aan The Vi
trite Works. Deze gretigheid werd niet al
leen ingegeven door het 'overhaaste ver
trek' van Mace uit Engeland, maar tevens
door de angst dat Rotterdam, de haven
stad die Middelburg tijdens de vorige
eeuw al in alle opzichten had overvleu
geld. ook deze zestig arbeidsplaatsen voor
hun neus zou wegkapen.
Zowel de gloeilampenfabriek van Boude-
foto's Wim Riemens
wijnse als het lampvoetenbedrijf van Ma
ce kregen het aan het begin van de jaren
negentig moeilijk. De Middelburger was
niet opgewassen tegen de concurrerende
bedrijven die net als hij op grond van oc
trooien een monopoliepositie in de gloei
lampenwereld probeerden te verwerven,
van de Amerikaan ging het verhaal - door
oud-directeur van Vitrite ing J. P. van
Berdenis van Berlekom in het Zeeuws
Tijdschrift opgetekend - dat hij zoveel
contributie betaalde aan een godsdien
stige sekte in de Verenigde Staten dat hij
zijn financiële verplichtingen in Neder
land niet kon nakomen. Mace verdween