Al kun je niet skiën, al is alles tegen je... De zonen van Vlaanderen aangeklaagd Van huisch een Zeeuwsche jongen PZC Ronald Giphart kunst cultuur P VRIJDAG 16 APRIL 1993 1 6 Ronald Giphart (1965) debuteerde vorig jaar met Ik ook van jou, een door vele besprekers hoog gewaardeeerde roman waarin de erotiek een belangrijke plaats innam. Sprak de een van 'een literaire schandknaap', een ander vatte samen 'neuken en nog eens neuken'. Een derde concludeerde: 'Waar een volgend boek over moet gaan, lijkt me alleen een beetje een probleem'. Dat volgende boek is er nu, het heet kortaf Giph en het gaat over erotiek en literatuur, literatuur en erotiek. Het is het meest amusante boek dat ik in lange tijd las. Met Ronald Giphart lijkt er weer eens leven in de literaire brouwerij te komen. Hij is een schrijver met een eigen aanpak en geluid, ironisch, jong, verfrissend, kritisch en gevoelig tegelijkertijd. Je aarzelt wanneer je iets over zijn boek Giph wil zeggen, het is zo lichtvoetig, zo speels, zo kwets baar, en toch ook zo wijs en wel overwogen dat elk commentaar pedant dreigt te klinken, zwaar, overtrokken. Eindelijk eens een nieuwe schrijver die niet vergrijsd of kaal was bij zijn debuut. En toch iemand die een origineel, apart boek vakkundig in elkaar wist te zetten, iemand die scherp obser veert, uitstekend onderlegd blijkt in de literatuur en die genadeloos de spot drijft met alles en iedereen, zeker ook met zichzelf. En dan na tuurlijk bovenal iemand die goed schrijft, die allerlei stilistische hoogstandjes door zijn tekst weet te vlechten, en ellenlange verwen singen. onvervalst dronkemansge- bazel en haast niet meer te volgen krompraat. Nu heeft, dat is duidelijk, Giphart veel gelezen. Hij speelt met de stijl van voorgangers als Nescio, Reve, Brouwers, geeft vaak een literaire knipoog naar zijn lezer, maar hij is, bij wijze van spreken, Lanoye, Brusselmans en Zwagerman voor bij. Hun aplomb en durf, ja. Hun zwakke punten: pas op. Zijn aan pak doet soms denken aan de bes te traditie van het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cu- res. Brieven Giphart situeert zijn nieuwe ro man in de Utrechtse studentenwe reld tussen 31 december 1990 en nazomer 1991. De hoofdpersoon. Giph, is dan 25 jaar. In elf hoofd stukken die de vorm van brieven hebben vertelt hij aan een spiegel beeldige vertrouweling, dubbel- h. ganger, muze, ideale lezer, wat hem en zijn studievrienden Thijm en Monk, een soort hedendaagse Titaantjes, beweegt en overkomt. Hij heeft de literatuurstudie al op gegeven, heeft iets beters te doen. Giph. de door erotiek geobsedeer de 'Seksgiph' zoals zijn talrijke vriendinnen hem noemen, 'schrijft'. En hij heeft een briljant begin-idee ontwikkeld: eerst dient de Nederlandse literatuur kapot gemaakt te worden, dan zal er weer ruimte zijn. Dus moeten .alle hei lige huisjes worden neergehaald, wat aanleiding geeft tot vermake lijke, scherpe, vaak goed gefun deerde kritiek en vernietigende kwalificaties van gevestigde lite ratoren. Daarbij wordt niemand gespaard. Hoe verleidelijk vrien delijk Ronald Giphart ook uit zijn ogen kijkt, zodra hij achter zijn schrijftafel zit wordt hij meedogen loos, ook voor zichzelf. Zowel wat betreft zijn liefdesavonturen, die vaak het spannendst en geestigst verteld worden wanneer ze volko- Ronald Giphart: Mijn religie is dat wat ik nog allemaal zou kunnen schrijven. zowel de erotische lijn als de lite raire geleidelijk naar een hoogte punt weten op te voeren. De ver wikkelingen leiden in beide geval len tot een breuk die voor Giph zo wel een bevrijding als overwinning betekent. In het liefdevlak, ver haaltechnisch zeer geraffineerd opgebouwd, komt het tot een lang begeerde trioscène met een moe der van tegen de veertig en haar tiener-dochter. De literaire afreke ning vindt plaats met de schrijver men spaak lopen, als wanneer hij over zijn literaire inspanningen be richt. Uiteraard beleeft hij op zijn leeftijd zijn wildste jaren, kan hij nog roofbouw plegen op zichzelf, maar hij weet zodra hij schrijft een bewonderenswaardig evenwicht te bereiken en toch uit alle vaatjes te tappen, zelfs de sentimentele, de heerlijk larmoyante, de onzinnige, de onsmakelijke en de fantasti sche. Erotiek en literatuur dus. Hij heeft Jeroen Brouwers, eens Giphs af god. Hij had zijn idool al eens de hand de gedrukt op een literair feest in Amsterdam en bij gelegen heid het schaaltje pinda's gejat waaruit de god gegraaid had. dat als relikwie bewaard, 'het bakje van Brouwers'. Nu ontmoet hij hem in wat mindere conditie, weer op een feest, niet-rokend en cola drinkend. Tot Brouwers voor de verleiding zwicht en laveloos wordt, evenals de paar andere overblijvende feestgangers. Giph zelf moet ondanks alles lucide ge noeg zijn gebleven om het meesle pende slot van zijn laatste brief te kunnen schrijven. Dit portret, dit hele stuk, is on denkbaar zonder Brouwers' voor beeld. maar Giphart bezit de zeld zame eigenschap die men zo node mist bij de ander: ironische zelfkri tiek, gevoel voor ware humor - zoiets totaal anders dan lollig doen en grappen vertellen - al schuwt hij ook dat op zijn tijd niet. Of hij nu een gruwelijk boekenbal beschrijft of een gruwelijke ski vakantie in Zwitserland, een gru welijk Volksmuseum in Limburg of een gruwelijk feest in zijn stu dentenhuis in Utrecht, danwel zijn afkeer van de Nederlandse litera tuur onder woorden brengt, Gi phart schrijft met plezier: „Schrijver zijn is een geloof. Al is de wereld nog zo verschrikkelijk, al is alles en iedereen tegen je, al kan jenietskieën, al ben je niet in staat tot normaal menselijk contact: de wetenschap dan je erover kunt schrijven maakt zelfs het rotste rot draaglijk. Mijn religie is dat wat ik nog allemaal zou kunnen schrij ven. Andere mensen gaan dood en hebben hun leven niets anders ge daan dan iedere dag naar hun werk gaan, televisie kijken, en gedach- foto Klaas Koppe teloos wachten op hun einde, ik ga dood en ik heb geschreven. Ik vind 'leven' op zich maar niks, maar het stelt me wel in staat te schrijven. En schrijven is what it's all about. Schrijver zijn, voor minder doe ik het niet" (pag. 59). In een 'terzijde' tot Brouwers cs ge richt heet het: „Als ik zo langza merhand ergens een hekel aan heb gekregen dan is het wel aan dat spuuginteressante geposeer van al die schrijvers, als zou schrijven niet gewoon schrijven zijn, maar iets hogers, iets mysterieuzers ik ben er achter gekomen dat schrijven wél fijn is om te doen. Ik geniet van schrijven, eerlijk. Je bent toch gek, vergeef me de uit drukking, als je iets tot je 'levens opdracht' bombardeert datje niet fijn vindt om te doen? Als ik dat niet begrijp, en ik daarom geen échte schrijver ben, ben ik geen echte schrijver. Daar haal ik mijn schouders over op..." (p. 205). Dat schrijfgenot geeft zijn werk la ding, spanning, energie, het 'knet tert in deze letteren' - ik ben zeer benieuwd naar opus drie. Hans Warren Ronald Giphart: Giph, roman. 224 pag. 29,90, Nijgli Van Ditmar. Amster dam Iemand die een roman over de universiteit de titel Onder assistenten geeft, knipoogt naar Willem Frederik Hermans en diens roman 'Onder professoren'. Hermans had het, bijna 20 jaar geleden, over onbenul, meligheid, intrige en lastige studenten in Groningen. Hij schreef een heel dikke satire, gezellig om te lezen. De Vlaming August Thiry (1948) heeft 118 bladzijden, 300 minder dan Hermans, nodig voor een boos verhaal over de universiteit van Leuven. Hij is agressiever, niet een knorrige, honende verteller, hij klaagt aan. Het gaat bij hem om misdaad. Zijn verwijzing naar Hermans is enigszins misleidend. Thiry heeft aan de K.U. van Leuven gestudeerd, Germaan se en Slavische filologie, en debu teerde met een roman, Het Paus- tovski-syndroom, die in Brugge werd bekroond. In zijn beide boe ken is Peter Maris de verteller, een man van in de 40 die met de univer siteit van Leuven te maken heeft gehad. We mogen aannemen dat Thiry het milieu waarover hij schrijft goed kent. Aan die universiteit was het in de jaren '60 verschrikkelijk volgens de roman. Peter Maris kwam er pas in 1973 maar hij werd geïnfor meerd over de professor die er tot 1968 had geregeerd, Verdonck, en hij en zijn regime zijn het belang rijkste onderwerp. Een tiran, die zijn assistenten als loopjongens behandelde, iedere dag op zijn in stituut-als-een-burcht 20 sigaren en een fles whiskey gebruikte, geëerd, geridderd, pompeus de taalkunde bestudeerde. Peter Maris, de verteller, ontdekt dat Verdonck, 'de Vlaamse reus', uit dezelfde streek afkomstig was als hijzelf, 'Budingen. Zoutleeuw, het Hageland', en vraagt aan zijn vader, die 'een echte Leeuwenaar, een gestampte' is, of hij de naam kent. Die antwoordt: „Jongen toch, de zonen van de oude Ver donck, zo zwart als kolengruis, al lemaal, stuk voor stuk. En al van ver voor de oorlog." Verdonck, kortom, was een gebo ren en getogen fascist, een ellende ling van huis uit, een lafbek, oppor tunist, landverrader, en wist toch in België een grote carrière te ma ken. Hij kwam overigens op een vreemde manier aan zijn eind. Op zijn werkkamer bedreef hij de lief de met een secretaresse, die aan 'vaginisme' leed. Als honden wa ren de twee met elkaar verbonden en er moest een dokter bij komen om hen te verlossen. Dat was in mei 1968, tijdens de opstand die van de universiteit een Vlaamse maakte, en in september van het jaar stierf de professor. Die scène in de immense kamer, met die pijn lijk in elkaar geschroefde gelieven, is de beste van het boek. Gruwelen Het verhaal over Verdonck wordt niet rechtlijnig verteld. Thiry laat een aantal ex-assistenten van het instituut een feest vieren in de bungalow van een van hen, en Pe ter Maris hoort daar van 'de Fer- nand' en van 'de Walter' de meest saillante details. Hij heeft zelf on derzoek gedaan, en weet van gru welen uit de oorlog, in Meensel- Kiezegem, in de buurt van zijn ge boorteplaats waar de familie Merckx verantwoordelijk was voor massamoord. De wielrenner Eddie is van die familie, en Thiry laat een vrouwelijke arts, die hij raadpleegt over vaginisme. lid van die familie zijn. De vader van de man van die vrouw had vlak na de oorlog te ma ken gehad met de schoft Ver donck. en als arts ervoor gezorgd dat hij in een kliniek werd opgeno men, met zogenaamd een hartaan- doening, tegen goede betaling. En zovoorts. De 'zwarten', de collabo rateurs, hebben zich weten te red den. het verdriet van België... Eddie Merckx wordt genoemd, ten onrechte dunkt me, en ook de so cialistische staatsman Kamiel Huysmans, over wie veel goeds wordt gezegd en die uit dezelfde streek afkomstig is. De vermen ging van fictie en documentaire is nogal verwarrend, zeker voor een Nederlander die vreest verwijzin gen en toespelingen lang niet alle maal op te merken. Peter Maris blijkt het verhaal te hebben opgesteld, in gedachten, na dat assistentenfeest, in zijn auto, met muziek uit de cassette Popmuziek uit zijn jonge jaren. De laatste alinea is: „Het bandje van de cassette draait hoogstens nog een paar minuten. Die hou ik voor mezelf. Otis Redding wordt het met 'Dreams to Remember'. Uit 1968 al weer, maar dat kan toeval zijn." Een zwak slot, dunkt me. We hebben dus drie tijden, op z'n minst: de tijd van het assistenten- feest nu, de herinnering aan de ja ren '60 en '70, de berichten over de jaren vóór, tijdens en vlak na de oorlog. De mensen van nu, Walter, Fernand, Annie, zijn uitstekend geportretteerd. Er wordt indruk wekkend gedronken. Echte nood zaak voor het brokkelige vertellen is er misschien niet. Verdonck is een grimmige karikatuur, en je herinnert je hem vooral als slacht offer van dat ook symbolisch te duiden vaginisme, als belachelijke minnaar. Alfred Kossmann August Thiry. Onder assistenteti. Man- teauAntwerpen!Amsterdam.f 32,10. vertaald mini-t-n* Yann Queffélec: Moeras (Goos- sens, 264 blz., vertaald door Ernst van Altena). Evenals in zijn met de Prix Concourt bekroonde roman De brute bruiloft geeft Queffélec ook in zijn nieuwe roman Moeras een indringend beeld van de wijze waarop kinderen gekwetst en voor het leven gekneusd worden als ze door hun opvoeders emotioneel worden verwaarloosd. Janet Frame: Gezichten in het wa ter (De Geus, 272 blz., vertaald door May van Sligter). Roman van de Nieuwzeelandse schrijfster Ja- net Frame uit 1961. Gezichten in het water is gebaseerd op de per soonlijke ervaringen van Frame die, op grond van een verkeerde diagnose, acht jaar in psychiatri sche inrichtingen doorbracht. Amoz Oz: De derde toestand (Meu- lenhoff, 334 blz., vertaald door Hil- de Pach). Roman van Oz uit 1990. Hoofdpersoon in De derde toe stand is een part-time receptionist op de opnameafdeling van een vrouwenkliniek. De overige uren van de dag houdt hij zich bezig met dagdromen over manieren om de wereld te veranderen. P. C. Boutens, geschilderd door W. A. van Konijnenburg (1914). Een halve eeuw geleden stierf P. C. Boutens, eens een gewaardeerd dichter maar tegenwoordig niet meer in tel. Tijd voor een revival, meenden som migen. In Den Haag en later dit jaar in Middelburg is een Boutens-tentoonstel- ling te zien. Verder verschenen een aan hem gewijd schrijversprentenboek en een kleine bloemlezing uit zijn werk. PC. Boutens werd op 20 februari 1870 geboren te Middelburg. Hij groeide in die stad op, schreef er zijn eer ste gedichten en maakte er zijn eerste Plato-vertaling. Hij zou zijn achtergrond nooit verloochenen, in het 'Nieuw Zeeuwsch Geuzenlied' schreef hij trots: „Die deze regels heeft gezongen./Hij zingt omdat hij zingen moet:/Hij is van huis een Zeeuwsche jongen/Die mint zijn Schelde als 't eigen bloed;/Want al wat hij in maat vertelde,/De zoetste voois, den stoutsten keer./Leerde hij van de vrije Schelde/Bij alle tij en alle weêr." Hij studeerde klassieke talen, werkte enige tijd als leraar, maar door gulle ga ven kon hij zich tenslotte geheel aan de literatuur wijden. Een tijdlang was hij een van Nederlands beroemdste dich ters. Op 14 maart 1943 stierf Boutens in zijn woonplaats Den Haag. Zijn werk was inmiddels niet meer zo geliefd en zijn re putatie had door zijn keuze voor het na- tionaal-socialisme nogal schade opgelo pen. Zijn faam zou nog verder tanen. Hij hield maar een paar bewonderaars over. waar van Johan Polak misschien de trouwste was. Het ligt natuurlijk deels aan ons. he dendaagse lezers, met onze voorliefde voor helderheid en eenvoud dat de ver zen van Boutens ons nauwelijks nog ra ken. Zijn poëzie is vooral kunstmatig: ongewone woorden, een gewrongen zins bouw, de gewijde sfeer. En wat ons mis schien nog het meest tegenstaat is wat hij zelf noemde: „Ieder woord is een sym bool van diep bedoelen." Zijn er nog kansen voor dit werk? Uitge sloten is het niet. Tenminste als ik mag afgaan op het oordeel van twee school meisjes die me onlangs lieten weten dat ze de gedichten van Boutens de aller mooiste vonden uit de hele Spiegel van de moderne Nederlandse poëzie. Mooi is een aantal van deze verzen zeker, onge woon knap van versificatie ook. Daarom valt er voor wie daar gevoelig voor is veel te genieten in 'Lethe' of 'Goede Dood' met dat onvergetelijke slot: „Alle schoon dat de aard kan geven/Blijkt een pad dat tot u voert,/En alleen is leven leven/Als het tot den dood ontroert." Maar eigenlijk is Boutens' werk voor le zers die de onbevangenheid van school meisjes moeten missen té mooi, staat het al te nadrukkelijk in het teken van het goede, het schone en het ware. Dit is ver heven kunst, lijkt de dichter ons steeds op het hart te willen drukken in zijn ge dichten waarin ziel en schoonheid sleu telwoorden zijn. Het is vooral Plato's, ideeënleer die hem geïnspireerd lijkt te hebben. Hij vertaalde werk van de Griek se filosoof, maar ook andere vertalingen van klassieke literatuur nemen in zijn Verzamelde werken een belangrijke plaats in. Zelfs die bewerkingen maken een geforceerde indruk. Van ongedwon gen klinkende originelen wist Boutens plechtstatige Nederlandse kopieën te maken. Het is geen wonder dat hij voor dichters van nu geen voorbeeld meer is. hoog stens nog een voorbeeld van hoe het naar de huidige smaak niet moet. Of zien we het verkeerd en is er een andere Boutens te ontdekken die meer aandacht ver dient dan een vermelding in de literatuur historie en een paar klassieke gedichten in een bloemlezing? Nu precies vijftig jaar verstreken zijn sinds hij stierf, is het een geschikt tijdstip dat eens na te gaan. Het schrijversprentenboek Ik heb iets bijna schoons aanschouwd en de antho logie Uit den ban van duur en tijd ver schijnen dus in ieder geval op het goede moment. Jan Nap, Ben Peperkamp. Murk Salverda en Joost van der Vleuten stelden beide werken samen. Helaas zijn deze boeken niet geworden wat ik er van hoopte. Er wordt niet op een nieuwe manier naar Boutens' ge dichten gekeken, er gaat geen wervende kracht van de beschouwingen uit. De il lustraties in het prentenboek zijn boeiend genoeg. Verrassend is dat de au teur die zich slechts om het hogere leek te bekommeren veel aandacht had voor praktische zaken. Zo was hij betrokken bij de oprichting van de Vereeniging van Letterkundigen, de nog altijd bestaande vakbond van schrijvers. Als je ziet hoe dikwijls de dichter geportretteerd werd, hoe vaak hij met grootscheepse maaltij den werd geëerd, wordt weer eens duide lijk hoe zijn tijdgenoten over hem dach ten. Heel wat minder feestelijk gestemd word je als je leest hoe men hen tegen woordig gedenkt. Orakelen Dat gaat voornamelijk in dit soort proza. „Toch mag de betekenis van recenter poëticaier factoren bij de interpretatie van Boutens' literatuurconceptie niet veronachtzaamd worden. De pretentie dat in poëzie de deur naar de eeuwigheid op een kier gezet kan worden, is in de achttiende- en negentiende-eeuwse lite ratuur niet uit het zicht verdwenen", zo orakelen Ben Peperkamp en Redbad Fokkema. „Bij de samenstelling van deze bundel is Van Deyssel in het geheel niet te pas ge komen. Dat was ook bij voorbaat onmo gelijk omdat Boutens eerst op 8 maart 1895 schriftelijk contact met Van Deys sel zou zoeken", hakkelt Harry G. M. Prick over XXV-verzen. Met zulke litera tuurbeschouwers is elke poging om de belangstelling voor Boutens' werk te la ten herleven bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Enkele andere artikelen maken dit pren tenboek voor de liefhebber toch nog le zenswaardig. Zo schrijft Ernst van Al phen over 'homoseksueel verlangen' in de verzen van Boutens. Tot nu toe zou over dit onderwerp een 'dodelijk stilzwij gen' in acht zijn genomen, een mening die ik niet geheel kan delen. Jan Nap en Joost van der Vleuten geven een over zicht van de Boutens-receptie - helaas slechts tot 1970 - onder het motto 'Slechts voor zeer weinigen'. Terwijl S. A. J. van Faassen bericht over de rol die Boutens had bij de vernieuwing van de Nederlandse boekkunst rond 1900. De keuze uit de lyriek in de andere uitga ve kan evenmin overtuigen. Veel van de beperkte ruimte gaat op aan minder sterke verzen, aan ongelukkig gelegen heidswerk. aan vertaalde gedichten. Men moet veel missen, bijvoorbeeld het Spel van Platoons leven met die onthul lende regels: 'Zullen eenmaal nog verza ligde geslachten/Zien den droom op aar de dalen,/Schoonheid, heldenmoed en wijsheid samenwonen /Samenwonen als in u,/ Stralen en vioolbekranst./Veelbe- zongen goddelijk Athene." Hier spreekt geen dichter die in onze tijd thuishoort, maar evenmin iemand die zich in zijn ei gen tijd thuis zal hebben gevoeld. Door het lijf van deze Zeeuwsche jongen stroomde een overdosis Atheens bloed. H. W. - Ik heb iets bijna schoons aanschouwd. Over leven en werk van P. C. Boutens 1870-1943 - Schrijversprentenboek 34 - 168 pag./geïllu streerd, f39,90 - Athenaeum Polak Van Gennep, Amsterdam, Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag - Uit den ban van duur en tijd. Bloemlezing uit de lyriek van P. C. Boutens 1870-1943- 120 pag 25,- - Athenaeum Polak Van Gennep, Amsterdam. - Expositie Ik heb iets bijna schoons aan schouwd, Letterkundig Museum Den Haag tot 13 juni, daarna in Middelburg.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1993 | | pagina 16