Straks lig ik in het graf
en de patiënt danst rond
Mijn ouders verbergen
emoties achter maskers
PZC
Het leed van
de huisarts
reportage zaterdag3april 1993 22]
j -
geestelijk naar zoiets toe groeien. Ik heb
me jarenlang voorbereid op die reis door
heel veel over Korea te lezen en allerlei
videobanden te bekijken. Vlak voordat
ik op reis ging. heb ik zelfs nog een talen
cursusje gevolgd. Puur en alleen om in
elk geval in het Koreaans te kunnen zeg
gen: hallo en mijn naam is..."
Taalbarrière
Samen met haar Nederlandse familie ar
rangeerde ze een eerste ontmoeting met
haar Koreaanse bloedverwanten in een
koffiebar in Seoul. Ze hoopte op ant-
de grote stap
1 i 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Sandra Roelse
woorden, maar kreeg ze niet. ..Het liep
uit op een teleurstelling. Door de taal
barrière konden we nauwelijks direct
met elkaar communiceren. We hadden
bij elk gesprek een tolk nodig. Die wei
gerde een aantal keren intieme vragen te
vertalen omdat hij bang was mijn familie
te beschamen. Op zo'n moment besef je
hoe de hele Koreaanse samenleving be
staat uit gedragscodes."
Na die ontmoeting volgde een eerste be
zoek aan het huis van haar 'echte' vader
en moeder: een tweekamer woning er
gens in Seoul. „Ik was zo verbaasd. Over
al zag ik dingen die we uit Nederland
hadden opgestuurd. Aan de muur hin
gen onze portretten, in de kast stonden
de Delftsblauwe klompjes en molentjes
keurig op een rijtje naast elkaar. Daar
aan kon ik zien dat ze blijkbaar toch wel
belangstelling voor me hadden. Jammer
Huisarts Patrick Bosboom
schreef het boek Weekendleed,
verhalen uit een doodgewone
huisartsenpraktijkwaarin hij in 26
verhalen, gebaseerd op
dagboeknotities, vertelt over
gebeurtenissen in zijn praktijk. Hij
heeft zijn ervaringen niet alleen op
papier gezet, omdat hij van schrijven
houdt. Dit is zijn tiende boek, hij
schrijft onder diverse pseudoniemen.
Bovenal drijft hem dat er van
huisartsen nog altijd een beeld
bestaat als zouden zij helden en
martelaren zijn. In het boekje wil
Bosboom laten zien hoe het
werkelijk is. Dat de huisarts ook
maar een mens is met ergernissen,
beperkingen, sympathieën en
antipathieën.
Hoe ervaart de jonge huisarts zijn be
roep? Heel vaak als een afknapper,
denkt Patrick Bosboom (40). Bosboom is
een pseudoniem van een Nederlandse
schrijvende huisarts. Spreekt uit eigen er
varing, maar zegt zeker te weten dat veel
jonge collega's er net zo over denken. Niet
voor niets is één op de vijf huisartsen over
spannen. „De meesten zijn van mijn leef
tijd, hebben zo'n tien jaar als arts erop zit
ten en lijden aan het burnt-outsyndroom.
Ze zijn opgebrand. Niet dat de patiënten
daar veel van merken. De artsen werken
gewoon door."
Er wordt amper gepraat over de negatieve
kanten en de moeilijkheden van het be
roep. Er wordt zeker niet over geschreven.
„Nee, dat heeft de Landelijke Huisartsen
Vereniging liever niet. Patiënten mogen
boeken schrijven over hun ervaringen,
artsen over medische gevallen. Niet over
hun persoonlijke ervaringen. Dat zou het
imago van het beroep en het vertrouwen
in de medische stand wel eens kunnen
schaden. De manier waarop ik over het
vak schrijf en praat, hoort niet bij het
beeld dat men van een arts heeft. Je moet
als arts aan een ideaalbeeld proberen te
voldoen. Aan de definitie van de LHV,
waarin sprake is van een persoonlijke, in
tegrale. continue zorg voor de patiënt. Als
de LHV met zo'n definitie komt, maakt zij
van de huisarts een supermens. En heb je
het gevoel dat je daaraan moet voldoen,
dan word je dus overspannen."
Zelf is Bosboom, auteur van het boek
Weekendleed ook al met vermeende
hartklachten bij een cardioloog geweest
(waar hij met zelfspot over schrijft). Ook
heeft hij eens „in een zwartgallige periode,
waarin van leven eigenlijk geen sprake
meer was" de neiging voelen opkomen
met een snelheid van 130 kilometer tegen
een viaduct te rijden. Om een misverstand
te vermijden, Bosboom doet zijn werk nu
met plezier, al vindt hij het slopend en
foto Ruden Riemens
De wachtkamer: Volgende patiënt a.u.b. Illustratie Wladimir van der Burgh
wordt hij „elk jaar twee jaar ouder." Hij is
het ook niet eens met critici die vinden dat
artsén maar een ander beroep moeten zoe
ken als ze het werk niet aankunnen. „Het
is niet zozeer het niet aankunnen, maar
meer het als jong, idealistisch arts teleur
gesteld raken over de manier waarop je je
beroep moet uitoefenen."
Afknappers
Bosboom heeft vanaf het moment van de
praktijkovername van zijn voorganger
heel wat afknappers moeten verwerken.
„Dat begon al mèteen. Ik was opgevoed
met een vrij hoge moraal. Ik heb behalve
geneeskunde ook filosofie gestudeerd, al
heb ik dat laatste niet helemaal afge
maakt. Ik ben begonnen met een bepaald
beeld. Ik wilde met de mensen omgaan op
basis van mijn medische kennis en ethiek.
Maar er was geen sprake van dat ik
ethisch bezig kon zijn, of dat ik vrijheid
van handelen had. Ik werd overvallen
door een patièntenstroom die iets anders
gewend was. Ik moest met hen leren om
gaan. Deed ik dat niet, dan dreigden ze
weg te lopen. Mensen die telefonisch, zon
der dat je ze gezien had. een antibioticum
eisten. Uitte je je bedenkingen, dan zeiden
ze dat ze een andere arts namen. Dat bleek
een gevoelig punt. Want als je voor een
hoop geld een praktijk overneemt, kun je
je niet permitteren dat er veel patiënten
weglopen. Er was toch al tien procent van
arts veranderd, toen mijn voorganger er
mee op hield. Ik kreeg in de gaten dat ik
moest voorkomen dat er teveel mensen
wegliepen. Dan heb je het gevoel dat je
concessies moet doen aan je integriteit.
Daar had ik nooit rekening mee gehou
den. Nachtmerries heb ik ervan gehad."
„Bovendien merk je dat er in de praktijk
een percentage permanente klagers zit,
zeurders die bij elk pijntje op de stoep
staan en voortdurend een ongeneeslijke
ziekte vermoeden. Dan heb je nog de ei
sers in de praktijk. Mensen die er bij elk
wissewasje op staan dat de dokter komt
met als dreigement dat er anders binnen
drie dagen een klacht bij het Medisch
Tuchtcollege ligt."
„De papieren rompslomp waarmee je als
arts en ondernemer te maken krijgt, het
gevoel zowel ambtenaar als maatschap
pelijk werker te zijn, maken je gevoel van
onmacht als beginner compleet. Dan is
het toch niet zo gek dat artsen er aan on
derdoor gaan."
Bij een beginnend arts zit de angst om een
fout te maken er meestal diep in. Bos
boom heeft dat trouwens nog. „Bij nege
nennegentig van de honderd mensen met
een bloedneus, een lichte moeheid of een
onwel gevoel, gaat dat zonder gevolgen
weer over. Een van die honderd heeft kan
ker. Achteraf krijg je op je brood datje die
ene patiënt niet eerder op het spoor hebt
gebracht."
„Bij een op de twintig verzwikte enkels
blijkt zo'n enkel gebroken, ook al kun je
dat uit het onderzoek niet constateren.
Medisch gezien heb je dan geen fout ge
maakt, maar de patiënt voelt dat wel zo.
Als iemand zelfmoord pleegt, trek ik me
dat aan. Ook al valt mij niets te verwijten.
Er is eens een patientje van anderhalfjaar
aan hersenvliesontsteking gestorven, 's
Nachts om twaalf uur was ik er geweest.
Er waren geen symptomen. Ik heb het
kind van top tot teen onderzocht, 's Och
tends om zes uur riepen de ouders me
weer. Ik ben meteen gegaan. Het kind had
al blauwe vlekken en is onmiddellijk naar
het ziekenhuis gebracht. Twee weken la
ter is het overleden. Er valt mij niks te ver
wijten, maar ik ben er zo beroerd van ge
weest. Het overlijden van een kind, dat is
een van de allerergste dingen die je kun
nen overkomen. Als ouder, maar ook als
huisarts. Wiegedood, dat zit me na jaren
nog dwars. Ik speel ook altijd op safe. Ik
kies altijd voor de patiënt. Ook als men
mijn komst eist en ik weet dat dat onnodig
is. Ik lijd er soms zelf onder, mijn gezin
lijdt eronder, ik word woest, maar ik ga. Ik
weet dat er collega's zijn die bij lastige pa
tiënten denken: barst maar. Ik kan het
niet goedkeuren, maar ik kan het me voor
stellen."
„Soms bellen ze 's nachts om drie uur op
met de mededeling dat ze al een week last
van hun longen hebben. Of ze bellen onder
het mom van een hartinfarct voor een
dronken huisgenoot die ik moet versle
pen. In het weekendspreekuur, onlangs
op een zondag, heb ik in vier uur 52 men
sen in de spreekkamer gehad. Met klach
ten waarvan ik denk: kon dat nou niet
maandag bij je eigen dokter?"
Desolaat
„Mensen presteren het om medische ver
klaringen te vragen die hen recht geeft op
de lange benenrij in het vliegtuig of op een
hotelkamer aan de zonzijde. Als ik dan al
vierentwintig uur in touw ben. voel ik me
weieens totaal desolaat. Ik kan dan al die
ervaringen niet verwerken. Dan ben ik
bang als arts af te glijden naar oppervlak
kigheid. Dit vak doe ik niet meer, roep ik
dan tegen mezelf. De gedachte van som
mige mensen dat ze ongelimiteerd een be
roep op je kunnen doen. zal wel voortko
men uit onvrede, maar er is moeilijk met
te leven. Hoe moet ik het volhouden om
iedereen als mens te benaderen als ze mi
als dweil benaderen? Ik ben bereid veel u
investeren. Mijn betrokkenheid houd
niet op als het vijf uur is. Als mensen lijder
ben ik te betrokken. Dan kan ik ze moei
lijk loslaten. Maar soms moet je emotia
neel afstand doen van een patiënt. Ik deni
weieens: over tien jaar lig ik in het graf er
de patiënt danst nog vrolijk rond. Ik zot
willen voelen dat mensen een beetje be
grip hadden voor je positie als arts. Maai
mensen die dat begrip hebben, vallen jt
niet onnodig lastig. Juist de bescheider
mensen, de mensen die wat extra aar,
dacht nodig hebben worden de dupe var
die andere stroom."
Uniek beeld
In zijn boek schrijft Bosboom dat alle Ne
derlandse huisartsen samen een unie!
beeld kunnen geven van de Nederlands?
bevolking, zoals dit door geen enkele
dere beroepsgroep kan worden verkregen
Welk beeld heeft hij persoonlijk van de Ne
derlander?
„Die is behoorlijk materialistisch. Dat zot
niet zo erg zijn, als hij zich bewust was vat
de welstand waarin hij leeft, en als hij zot
weten dat er meer is dan die welstand
Maar de oppervlakkigheid is zo groot. Al;
ik zie hoe mensen verzuipen in hun fau
teuils van eikehout en niet verder kijker,
dan de televisie en de luxe. dan houd ik
mijn hart vast. Het gaat de verkeerde kam
op met de mensen. Er is heel veel egocen
trisme. Als ik aan iemand vraag even eet
recept op te halen voor een zieke buur
vrouw, dan krijg ik vaak te horen: net
hoor. dat vraag ik haar ook niet. Dat doei
ze ook niet voor mij."
„Toch ligt de leuke kant van het beroep
ook weer in het feit dat je de kans krijgt
mensen in allerlei omstandigheden te le
ren kennen. Je komt bij mensen thuis en
dan zie je pas dat ze sporen dragen van
hun omgeving, waardoor ze zo vaal
kleurloos als een zielig hoopje op je
spreekuur komen. Dan besef je: als ik hun
was, zou ik ook alcoholist worden. Als ik
soms nog een beetje gelukkig ben in hel
beroep, dan is dat vanwege het besef
ik het reilen en zeilen van een klein stukje
Nederland ken. Tweeënhalf duizend men
sen vertrouwen mij blindelings hun klach
ten toe en met die klachten een scala
vertrouwelijke gegevens. Duizend voor
deuren worden zo maar voor mij geopend,
Je krijgt na een paar jaar ook een band
met je patiënten."
Ideale patiënt
- Heeft Bosboom een beeld van de ideale
patiënt?
„Nee. Die bestaat niet. Net zomin als de
ideale huisarts. Patient A kan problemen
hebben met dokter A, maar niet met dok
ter B. En omgekeerd. Ik hoor wel eens col
lega's van me die verbaasd zijn dat een pa
tient bij mij is weggelopen. Ze hebben he
lemaal geen moeite met die man. En dan
ga ik al weer aan mezelf twijfelen."
Na tien jaar praktijk heeft Bosboom zijn
zaak redelijk voor elkaar, vindt hij. De
echt vervelende mensen zijn bij hem weg
gegaan. Hij kent zijn patiënten, medisch
technisch hoeft hij niet zenuwachtig meer
te zijn, al vindt hij het nog steeds moeilijk
dat van hem wordt verwacht dat hij elke
ziekte in een vroeg stadium herkent. Toch
zou hij, wetende wat hij nu weet, niet wee
huisarts worden. „Ik ben te betrokken
Daardoor sloopt het mij teveel. Boven
dien kan ik niet genoeg van het leven ge
nieten. Twee maanden geleden is mijn
tweede kind geboren. Ik heb haar amper
gezien. Elke ochtend om kwart over zeven
begint mijn spreekuur en vaak ben ik 'f
avonds niet voor zeven, acht uur thuis. Ik
heb zes jaar lang geen tijd gehad om een
boek te schrijven. Daar komt nog bij dat
ik eigenlijk niet zo geschikt ben als onder
nemer die met een hoop papieren romps
lomp te maken krijgt. Inhoudelijk vind ik
het vak prachtig. Met de mensen be
zijn. En verder geen gedoe. Dat merk ik
ik waarneem. Voor bezinning heb je als
huisarts geen tijd. Net als veel van je pa
tiënten word je gedreven naai' de opper
vlakte van je bestaan, naar een laklaag.
die vroeg of laat gaat barsten."
Greet je van der Veen
Weekendleed is uitgegeven bij Harlekijn in
Westbroek en kost 24.90.
Als kleuter wilde ze, vlak na aan
komst op Schiphol, niets meer we
ten van haar geboorteland Korea. Ze
noemde haar adoptieouders direct 'pa
pa' en 'mama' en sprak na een half jaar
uitsluitend Nederlands. Pas op haar
twaalfde kreeg Sandra Roelse (nu 21
jaar) uit Vlissingen belangstelling voor
haar herkomst. „Ik wilde mijn wortels
zoeken. Ik wilde antwoord op vragen als:
lijk ik op mijn biologische ouders en
waarom hebben ze mij afgestaan?"
Sandra - administratief medewerkster
bij het energiebedrijf EPZ - komt oor
spronkelijk uit Seoul (Zuid-Korea). Ze
werd in 1976 als vierjarig kind samen met
haar twee jaar jongere broertje geadop
teerd door een Vlissings echtpaar, nadat
ze een half jaar in een kindertehuis van
de Korean Social Service had gewoond.
Ze is één van de vierduizend Koreaanse
kinderen die vóór de Olympische Spelen
van Seoul (1988) naar Nederland kwa
men. „Na de spelen is de adoptie bijna
stop gezet. Korea wil niet langer de vuile
was buiten hangen. Ze vinden het gênant
om kinderen naar het buitenland te moe
ten sturen voor een betere toekomst."
In tegenstelling tot veel andere Kore
aanse adoptiekinderen, wist Sandra van
jongsafaan wie haar 'echte' familie was.
Sinds het begin van haar verblijf in Ne
derland krijgt ze een aantal keren per
jaar briefjes en cadeautjes uit Korea. „Ik
heb geluk gehad. Vooral veel kinderen
uit de beginperiode van de grote adoptie-
golf in de jaren zeventig en tachtig weten
nietwaar ze vandaan komen. Om hun fa
milie op te sporen is bovendien heel
moeilijk, zelfs vaak onmogelijk. Bij kin
dertehuizen aankloppen heeft weinig zin
want die hielden aanvankelijk nauwe
lijks gegevens bij. Pas later is de registra
tie gelukkig verbeterd."
Hoewel Sandra Roelse al jaren op de
hoogte is van het bestaan van haar na
tuurlijke ouders en haar twee zusjes,
vond ze het in 1992 pas tijd om haar fami
lie in Korea op te zoeken. „Je moet
alleen dat ze hun gevoelens niet direct
aan mij kenbaar konden maken. Ik zeg
weieens: ze zetten hun oosterse masker
op om hun emoties te verbergen. Uitein
delijk heb ik dat geaccepteerd omdat de
Koreaanse cultuur nu eenmaal zo in el
kaar zit. De Koreaan is van nature heel
ingetogen. Zuid-Korea oogt misschien
modern, maai- staat door de geïsoleerde
ligging nauwelijks bloot aan westerse in
vloeden. Vooral de oudere generatie is
nog heel ouderwets."
Verliep het contact met haar familie in
Seoul niet volgens plan, de hernieuwde
kennismaking met haar geboorteland
was wel een succes. „Ik voelde me daar
heel vrij. Hier in Nederland val ik altijd
op door mijn uiterlijk. In Korea kon ik
anoniem zijn, kon ik ondergaan in de
massa. Daar werden mijn Nederlandse
ouders aangestaard omdat ze anders wa
ren." Wat opviel: in "kleine dingetjes
kwam de herinnering aan de eerste jaren
in Korea weer boven. „Mensen kon ik
niet plaatsen, maar de smaak van kim-
chi - sterk gekruide zuurkool - herkende
ik bijvoorbeeld moeiteloos."
Terug in Nederland, weet Sandra één
ding zeker: „Mijn toekomst ligt in Neder
land, bij mijn adoptieouders. Ik be
schouw hen als mijn echte vader en moe
der Ik denk nu dat mijn biologische ou
ders het beste met me voorhadden door
me voor adoptie aan te bieden. Ze wilden
me een betere toekomst geven. Dat
waardeer ik ook wel, maar ik beschouw
ze in feite als vreemden. We hebben zo
weinig gemeen. Ik ga zeker nog een keer
terug naar Korea, maar dan vooral om
het land beter te leren kennen. Niet voor
mijn familie. Ik voel me hier in Neder
land gewoon geaccepteerd. Oké, ik word
weieens doodziek van mensen die me -
gezien mijn uiterlijk - vragen: heeft je va
der een Chinees restaurant? Maar daar
stap ik overheen. Ik wil hier leven, niet
daar."
Mariëtte Woudenberg
Sandra Roelse: Ik voel me hier in Nederland gewoon geaccepteerd.