Alleen de zijpanelen schitteren Hij, jij of ik, altijd Leonard Nolens PZC Marie Kessels overtreft haar debuut 2fp Benno Barnard Nieuwe raadsels van Lucebert kunst cultuur VRIJDAG 26 MAART 1993 Benno Barnard (geb. 1954) heeft eens verklaard zelfs zijn boodschappenlijstjes te willen stileren. Geen wonder, dat hij zulke sierlijke gedichten en prozateksten schrijft. Onlangs verscheen van hem Het gat in de wereld, het tweede deel van wat hij zelf een 'genealogische autobiografie' noemt en als zodanig een vervolg is op Uitgesteld paradijs. Af en toe worden kunstwerken er aantrekkelijker op als er slechts fragmenten van over zijn. Hans Faverey heeft eens geschre ven: „Van Sapfo ben ik gaan hou den/sinds de vernietiging/haar tek sten heeft ingekort." Een hoekje van een Egyptisch reliëf intrigeert soms meer dan een intact geheel. Een bewaard gebleven paneel van een schilderij kan boeiender zijn dan een compleet veelluik. Daaraan moest ik denken na het lezen van Benno Barnards boek Het gat in de wereld. Het is een merkwaardig, moeilijk te rubrice ren geschrift. Herinneringen, ont boezemingen, brieven, notities, reisverhalen gaan samen in dit werk dat zich nog het best laat ver gelijken met Uitgesteld paradijs van dezelfde auteur. Net als dat boek is de nieuwe bundel opge bouwd als een drieluik. Zo'n drieluik wel te verstaan waar van de kleine zijpanelen heel mooi zijn, maar waarvan het middenpa neel nauwelijks weet te overtui gen. Er is weliswaar veel op te zien, détails zijn menigmaal knap uitge voerd, maar het geheel fascineert allerminst. Dat grote middenpa neel neemt zo'n 180 bladzijden in beslag en heeft als titel 'Emigratie naar Europa'. Het wordt voorafge gaan door 'Zoeken bij de B' en ge volgd door 'Wonderlijker dan lief de van vrouwen'. Hoe is het verschil in intensiteit te verklaren? Waar ligt het aan dat dezelfde man die zulke bewogen zijpanelen maakt zo'n vlak mid denstuk heeft vervaardigd? Het moet, denk ik, aan Barnards aan pak te wijten zijn. Hij is een lite raire miniaturist, die heel nauw keurig en verfijnd werk aflevert. In het korte bestek komen zijn kwali teiten volledig tot hun recht. Op een groot oppervlak kan zijn preci sie echter gemakkelijk priegel- werk gaan lijken. Hier is meer een schrijver van prachtige regels dan van gave ver halen aan het woord. Het proza van Barnard is buitengewoon ver zorgd, hij schuwt de sierlijke wen ding en de retorische krul bepaald niet. Hij is zich daar zelf geheel van bewust, getuige een kenmerkende zin als: „Wenen was het boudoir van Sissi, schitterend van een ju welen praalzucht die tot in mijn proza over Habsburg wordt gere flecteerd, in de stras van vals flon kerende adjectieven en sugges tieve beletseltekens..." Fraai ge zegd, maar zo'n opgeschroefde toon kun je niet al te lang aanhou den. De korte teksten van Barnard zijn vol glans, het lange verhaal telt nogal wat doffe plekken. De zinnen van deze auteur ont staan niet zomaar, ze komen uit eindeloze bewerking voort. Spon taan geschreven brieven werden bewerkt, in zo'n mate dat de schrij ver zelf van „corrupte brieven" ge waagt. Maar ook al eerder gepubli ceerde teksten kan hij niet met rust laten. Van het slothoofdstuk 'Wonderlijker dan liefde van vrou wen' was in 1989 al een versie - 'een sterk afwijkende voorstudie' heet het in de verantwoording - te lezen in Van school. Terwijl een aanzienlijk kortere ver sie van de openingstekst in 1987 te lezen was in Tijdverdrijf voor enkle fijne luiden. Destijds luidde de titel 'Veertien notities over mijn vader'. Het is een indrukwekkend portret van vader en zoon Bar nard. De schrijver van Het gat in de wereld is de zoon van Willem Bar nard, in de literatuur beter bekend als Guillaume van der Graft. Hier wordt hij getekend als „de eik in wiens schaduw ik ben opge groeid." Benno Barnard schrijft over zijn vader als mens en als dichter, voor zover dat te scheiden is: „Ik denk dat ik van zijn poëzie houd zoals ik van hem houd." Hij weet niet helemaal zijn hou ding te bepalen. Er zijn enige licht geïrriteerde herinneringen terwijl ook een grote verwantschap wordt beleden. Er is schroom al te dicht Benno Barnard: Literair miniaturist. te naderen, zo durft hij geen eroti sche verzen van zijn vader te cite ren. Aan de andere kant is hij ech ter heel duidelijk: „hij had nooit dominee mogen worden. Zijn pre dikantschap, een religieus succes nummer bij dweperige dames, was mijn hoofd af, hoe roder ik werd, hoe zekerder ik ervan was dat hij me zag blozen." Barnard geeft een sfeervol beeld van zijn schooljaren. Maar op de langere baan mist zijn werkwijze kracht, zoals gezegd. De concentratie op kleinigheden een literaire ramp voor hemzelf." Barnard schreef een liefdevolle af rekening en een wrevelig pleidooi. Schoolvriend Bijna even geslaagd is 'Wonderlij ker dan liefde van vrouwen' waarin hij over de omgang met zijn school vriend Peter schrijft. Dat gebeurt op dezelfde indringende wijze. Hij beschrijft de kennismaking: „Het duurde een tel: in die tel drong het tot me door dat ik hem, een jongen, mooi vond. Ik wendde gegeneerd staat blijkbaar aandacht voor gro te lijnen in de weg. Er is geen sa menhang, geen compositie. Overi gens zijn er hier en daar aantrekke lijke fragmenten te ontdekken in de vergaarbak die 'Emigratie naar Europa' geworden is. Bijvoorbeeld in de brieven die hij vanuit Austin (Texas) aan zijn vader richt, hij werkt daar als „writer-in-residen- ce". Het is er een „dodelijk saaie uithoek van de wereld", meent hij. Zelfs de krekels zetten er een „ter gend saaie serenade" in. Waarom De Vlaming Leonard Nolens is de schrijver van bijzondere gedichten en een opvallend dag boek. In 1989 publiceerde hij het eerste deel van zijn journaal on der de titel Stukken van mensen. Onlangs verscheen het tweede deel Blijvend vertrek, met aante keningen uit de periode 1983- 1989. Er ontwikkelt zich in dit ge schrift geen levensverhaal, in plaats daarvan grossiert de au teur in nogal pretentieuze aforis men. Soms slaan die aan, bijvoor beeld: 'Pas als de dichter dood is, kan hij zijn eigen leven leiden'. Maar doorgaans brengen ze wei nig over, ik beleef tenminste niets bij een uitspraak als: 'Een slecht functionerende lever en metafysica: die twee begrijpen elkaar'. In een van zijn gedichten heeft Nolens beweerd: 'Het persoonlijk voornaamwoord is het voor naamste woord'. Dat geldt in elk geval voor dit dagboek. Of de au teur nu hij, jij of ik poëzie schrijft: het gaat bijna altijd over hemzelf. Over zijn poëzie, over dit dag boek, over zijn zelfzucht, over zijn strijd met de buitenwereld. Er zullen niet veel mensen zijn die zo weinig oog voor hun omgeving hebben als hij. Ook in Florence houdt hij zich slechts bezig met zelfpeiling. Er dringt nauwelijks actualiteit tot deze notities door, er gaan bladzijden voorbij zonder dat hij één persoonsnaam laat vallen. Of of In het leven zijn er slechts twee mogelijkheden, meent Nolens. 'De totale afzondering' danwel 'de zelfvernederende roes' die de omgang met mensen brengt. Hij koos dus voor afzondering, een relatieve afzondering overigens, want hij maakt wél deel uit van een gezin. De buitenwereld brengt alleen maar ellende. Hij heeft zich één doel gesteld: 'Je moet je handen vrijhouden (van alles en iedereen) voor het ge dicht'. Denk niet dat dit loze woorden zijn, hij is bereid alles voor de kunst te offeren. Roem en rijkdom tellen niet voor Nolens. Hij kan nauwelijks begrijpen dat er minder integere collega's be staan, schrijvers zonder scrupu les, auteurs die geen last hebben van verscheurende obsessies. Eén keer wordt het hem te gortig en bestempelt hij Harry Mulisch als 'een keurige heer die in zijn keurige bedrijfje keurige boeken fabriceert'. Dat is uit de mond van Nolens on geveer de scherpste veroordeling die zich laat denken. Voor hem zijn compromissen uitgesloten, in de literatuur, in het leven en in de liefde. Wat het laatstgenoem de onderwerp betreft is de aante kening van 7 september 1984 veelzeggend. Zijn geliefde blijkt een verhouding met een ander te hebben gehad en dat is voor hem een groot verraad: 'Je hebt ver spild, verspeeld, vergooid wat ons het allerliefste was: het ver borgen, glanzende, fluisterende ritueel van een man en een vrouw die mekaar stilzwijgend hadden beloofd samen door het leven te gaan'. Blijvend vertrek hoort niet tot de meest meeslepende egodocu menten van onze literatuur. Daarvoor is er te weinig variatie en te veel jammerklacht/zijn er te weinig anderen en té veel ik, is er te' weinig poëzie en te veel ge praat over poëzie. Maar onthul lend en onthutsend is het dag boek van Leonard Nolens zeker. H.W, Leonard Nolens: Blijvend vertrek. Dagboek 1983-1989 - 204 pag.lf 37,50 - Querido, Amsterdam. Leonard Nolens. foto Klaas Koppe foto Klaas Koppe men dan ook metaan saai zou moe ten schrijven, ontgaat me eerlijk Austin verbindt hij „met faal angst, misluktheid en writer's block. Een wit vel dat een zwarte bladzijde in mijn geschiedenis is geworden." Over plaatsen waar hij zich wèl thuisvoelt, zoals Praag, schrijft hij trouwens evenmin mee slepend. Ook Triëst wordt aange daan om in het voetspoor vanltalo Svevo te kunnen treden, toen en nu vermengen zich daarbij. Dit middenpaneel uit Hef gat in de wereld kan eventueel gemist. De zijpanelen zullen evenwel naar mijn vermoeden nog lang hun rijk dom en flonkering uitstralen. Bar nards drieluik telt al met al 75 uit stekende en 180 niet al te lezens waardige pagina's. Maar deze cij fers kunnen niet voor zichzelf spre ken, van een secuur miniaturist verwacht je ook geen immense wandschilderingen. Hans Warren Benno Barnard: Het gat in de wereld - 280 pag.lf 39,90, Atlas, Amsterdam. Marie Kessels (1954) debuteerde in 1991 met de roman Boa. Er werd in verteld over een magere roodharige vrouw, Meg, vierendertig jaar oud, die zich een zomer lang had teruggetrokken in haar flat en zichzelf beschouwde. Recensenten reageerden met waardering en het boek werd bekroond met de Van der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde, een prijs voor beginnende schrijvers. Ilt schreef in een recensie vol bewondering: „Boa is een boek van uitzinnige introversie" en besloot: „Het is duidelijk een boek dat afrondt, niet vooruitwijst. Marie Kessels zal na deze opmerkelijke prestatie iets heel anders moeten proberen." Ik had ongelijk. Marie Kessels publiceerde zojuist de roman Een sierlijke duik, en die is zoniet vervolg dan toch voortzetting, en bijzonder geslaagd. Met mijn ka rakteristiek 'uitzinnige introver sie' ben ik tevreden. De uitzinnig heid van de introversie is nu zelfs het onderwerp. Lot heet de vrouw die het boek schrijft.. Ze is zesendertig, mager, roodharig, en lijkt zowel uiterlijk als innerlijk op de Meg van Boa. Maar zij werkt. Ze is naaktmodel en poseert drie dagen per week op drie scholen, voor tekenaars, schil ders, illustratoren. Ze is heel geïn spireerd, dwingt haar lichaam moeilijke poses af, verzint rituelen om de pijn onder controle te hou den, put zich uit. Ze doet het niet voor de studenten die in die scho len zitten te krassen en te kliede ren, en evenmin voor de docenten. Ze doet het voor zichzelf. Je zou kunnen denken, als lezer, dat het kunstwerk niet wordt gemaakt door de schilders maar door het model. Marie Kessels heeft een opleiding gevolgd aan een academie voor beeldende kunst, en het wordt dui delijk dat zij de wereld waarover ze schrijft goed kent, de lokalen, de leerlingen, de docenten. Dat schept vertrouwen. Dieter, Beer, meneer Kroos, met hun verschil lende onderwijsmethoden, zie je voor je, net als de anonieme, harke rige kunstenaars in spe, net als de vuile podia met wrakkige stoelen en rare attributen waarop het mo del zich bevindt. De entourage is met gretigheid geschetst. Hoe ly risch de taal, hoe uitzonderlijk de sensaties van Lot ook zijn, aan ge zond verstand, aan vermogen tot opmerken ontbreekt het haar per se niet. Pijn Pijn, en jeuk, zijn voor dit hart stochtelijk werkende model een probleem, en over de omgang met pijn wordt met prachtige intensi teit bericht. Een voorbeeld: „Meestal moet ik de pijn actief te lijf gaan, of het nu pijn betreft die er meteen al was, of pijn die genie pig mijn lichaam binnensluipt, of pijn die me op zeker ogenblik als een mokerslag treft en daarna niet meer wil wijken. De aardigste me thode is de methode die ervoor zorgt dat de pijn gaat rollen. Zo lang de pijn niet onbeweeglijk a massief wordt kan ik haar verdrj gen. Geconcentreerd slinger jj haar aan, tot ze losschiet en als et: woelige zee af en aan begint te rol len, langzaam genoeg om de diver se plekken de kans te geven tel. kens even bij te komen en te her. stellen voor ze opnieuw worden be stookt. Het aantrekkelijke van de ze methode is vooral, dat ik zo fascineerd raak door de golfbewe gingen en ze zo nauwkeurig vol» dat de pijn zelf niet meer ter doet." Dat is ook te volgen voor iemand die zich niet als naaktmodel in vreemde bochten wringt. Moetij ker te volgen is Lots omgang mei de ruimte waarin op den duur voorafgaande poses als mallen zit ten vastgevroren. Het is heel inte ressant: „Ik vond het mooie van poseren dat wat je doet na hel doen verwaait, ik vergiste me, elke pose verhardt en lokt en dwingt tol herhaling, en zo raakt- ook speel ruimte al gauw tot de rand vol mei loerende, elkaar verdringene i des. De poses zijn op, denk ik d en bij die gedachte raak ik zo in i niek dat ik mezelf niet meer in hand heb en met een razende snel heid de ruimte om me heen vrij maak: zó, en in een mum van tijdis het alsof een grauwe, dikke hemel openbreekt en ik oneindig ver kar. kijken:" Conversatie Wat ik bij het lezen van Boa niet nadrukkelijk had opgemerkt is de humor van Marie Kessels. Evenals in die eerste roman wordt er in ze soms bladzijden lang geaarzeld overwogen, bespiegeld, gezeverd over futiliteiten, over de aankoop van een vestje bijvoorbeeld. Pijn lijk en vermakelijk. Zoals de pro blemen zijn die Lot heeft in de con versatie. Haar ruzies met ruimte en tijd zijn nauwkeurig en overtui gend beschreven, en blijven ie mand die geen naaktmodel is toch tamelijk vreemd. Wie zal zichzell niet herkennen in Lots verslag vi haar gesprekken met Beer, ei van de docenten van de school? De conclusie van dit verslag is de ze: „Het is waar, soms ben ik er ai bij voorbaat zo bang voor dat ik anderen met. mijn verhalen vervee! of met mijn vragen hun kostbare tijd nodeloos in beslag neem, dat mijn zinnen vanaf het eerste woord uit elkaar vallen, ze volgen niet het ritme van andermans aan dacht, eerder dat van mijn eigen angst voor hun gebrek aan aan dacht, na een paar woorden ver liest de net begonnen zin het ver trouwen in zichzelf, maakt een zwenking en springt op iets anders Over." Aan het slot van de roman heeft Lot haar inspiratie verloren. Moge zij een nieuwe vinden waarover kan worden bericht! Alfred Kossmann Marie Kessels, Een sierlijke duik. Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam. Prijs: Jl. 29,-- Lucebert mag inmiddels een oude dichter zijn geworden, hij schrijft allerminst ouwelijke gedichten. Dat blijkt uit zijn onlangs verschenen, door hem zelf geïllustreerde bundel Van de roerloze woelgeest. Uit alles spreekt de van hem zo bekende uitbundigheid. Er ligt geen wereld van verschil tussen de poëzie uit bijvoorbeeld Van de afgrond en de luchtmens en die uit het nieuwe boek. In het begin van de jaren tachtig kon het even lijken of de experimentele dichters de literatuurgeschiedenis in waren gedreven. Door enige tegenstanders, waaronder Gerrit Komrij, werden zij tot afgedane zaak verklaard. Achteraf kan men zeggen dat de aanval nauwelijks effect heeft gehad. De waardering voor de Vijfti gers mag ongewijzigd zijn, de dichters zelf zijn meestal veran derd. Gerrit Kouwenaar bijvoor beeld werd de schrijver van uiterst bedachtzame poëzie waarin de term 'eten' min of meer een sleutel woord is. In het vers 'kookkunst' lijkt Lucebert daar licht de spot mee te drijven: ga dan ook op dieet al dat geëetis een gedicht I oh dichter van de winter held van de honger'. Het moet met enige voor behoud gezegd, want Luceberts werk laat geen volledig sluitende interpretaties toe. In tegenstelling tot Kouwenaar en andere Vijftigers is Lucebert zijn oude stijl trouw gebleven. Dit bete kent, dat we op een overdadig vuurwerk van woorden onthaald worden. Het spettert en davert hef tig, maar je kunt er moeilijk greep op krijgen. Zelfs een gedicht met een concrete aanleiding als 'voor de vliegramp' valt niet precies te duiden. Ouderdom, afscheid en dood zijn belangrijke onderwerpen in Van de roerloze woelgeest. Voor zijn doen schrijft Lucebert heel helder over het eerste thema in het hierbij afgedrukte 'schimmen spel'. Een prachtig gedicht, vol re gels die iedereen onmiddellijk zul len aanspreken. Maar doorgaans klinkt Lucebert even tomeloos als in zijn jeugd. Hetgeen tot taaluitbarstingen kan leiden als: 'de slinger in het oog versnelde de teloorgang I van de cargo oh wat een carambolage in het ruim I de harten stoten tegen het spek suiker huilt'. Menigeen zal zulk barok vertoon verfoeien, terwijl anderen het juist aantrek kelijk vinden. Voor de een is het hoogst onbevredigend dat zoveel onopgehelderd blijft, terwijl een volgende gefascineerd wordt door al die raadsels. Lucebert is en blijft een dichter waar men volmondig ja of even volmondig nee tegen zegt. H.W. Lucebert: van de roerloze woelgeest - 112 pag.lf 49,50 - De Bezige Bij, Amster dam. schimmenspel nu begint dat andere taaie ongerief dat van de ouderdom van ik had je zo lief moeder wereld knekelhuis en zonder baten blaat je alleen nog verminkte citaten waarmee je de legende van jezelf kruidt en bederft en hel wordt later en later en dan de conversatie zeg maar geklets elke aanspraak valt als een pot erwten in je oor in je wanhoop zetje daar dan een dikke deur voor en dchter grendels achter het al vagere gekeuvel draag je hijgend zand aan voor een hoge heuvel die je dan met wankele tredt beklimt tot, de top daar aangekomen s tijg je langzaam op in mist en stilte verdwijnt je oude kop LUCEBERT

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1993 | | pagina 26