Geluk moet voorbijgaan Een uitgever is ook een handelaar PZC Gerrit Komrij kunst cultuur VRIJDAG 12 MAART 1993 31 Hoe de bewoners van het Portugese bergdorpje Oliveira do Hospital tegen hem aankijken? „Ach, ze denken misschien wel dat ik een gepensioneerde cocaïnehandelaar ben", zegt Gerrit Komrij spottend. Want hij weet natuurlijk wel beter. Hij weet best dat de inwoners van Oliveira do Hospital respect hebben voor hem, 'il doutor', al beseffen ze niet hoe je met schrijven je brood kunt verdienen. En dat je er ook nog eens de P. C. Hooftprijs mee kunt winnen, alsmede vijfenzeventigduizend gulden, gaat hun grintkleurige petten helemaal te boven. Wanneer Komrij sarcastisch wordt - en dat wordt hij nogal eens - krijgt zijn stem iets Gregoriaans, iets zalvends. Bijvoorbeeld wanneer hij de reacties van zijn collega's 'hartverwarmend' noemt. Of hij eraan gedacht heeft de prijs te weigeren, zoals ooit Hermans dat deed? „Welnee, daar ben ik nu toch echt te oud voor? Ach ja, Hermans, die heeft wel eens gezegd dat ze met hun prijs konden opvliegen, maar Hermans is natuurlijk ook een goed mens." Komrij trekt de brand in zijn eerste si gaartje. IJlgrijze arabesken van rook kringelen omhoog naar de bronzen kop van Adriaan Roland Holst. De oude bard lijkt elk moment in snikken te kunnen uit barsten. Zo verdrietig, zo verdrietig is hij, omdat hij nu alweer zo verschrikkelijk lang dood is. Het was Roland Holst die na het in ont vangst nemen van een letterkundige prijs thuiskwam en schreef: 'Leeg en gehuldigd /kwam hij thuis./Vermenigvuldigd/ tot een muis'. Hoe zit dat eigenlijk met Komrij? Is er ipelancholie, voelt hij zich nu definitief bijgezet in het praalgraf van de Neder landse literatuur? „Je moet Roland Holst in dat kwatrijn niet helemaal ernstig nemen. Als ze je de hele dag hebben gefeliciteerd, wordt het 's avonds als iedereen weg is natuurlijk wel een beetje stil. Dan krijg je dat soort ge dachten. Maai' stiekem heeft Jany natuur lijk gedacht: kwam er op dit late uur nog maar iemand om me te feliciteren. Nu we het toch over felicitaties hebben - kenne lijk is het tegenwoordig geen usance meer dat een Nederlandse schrijver door de mi nister wordt gefeliciteerd als hij de P. C. Hooftprijs heeft gekregen. Toen ze die prijs loskoppelden van alle staatsbe moeienis, hebben ze kennelijk in de regle menten laten opnemen dat dat verboden was. Terwijl het toch nog steeds een staatsprijs is. Maar ik heb van niemand iets gehoord. En er zijn dan misschien geen kusgrageMarga Klompés meer, maar we hebben nu toch óók een vrouwe lijke minister. Die wel eens een kus wil ver dienen." Komrij heeft de prijs, zoals hij zelf liever zegt, gekregen voor zijn gehele oeuvre. Maar in het juryrapport komt de nadruk te liggen op de kwaliteit van zijn essays. De toneelstukken die Komrij heeft ge schreven, stukken die in den lande voor Volle zalen hebben gezorgd, worden een beetje vergeten. En dat vindt de auteur jammer. Toneel „Je hoort alle regisseurs klagen dat er zo weinig Nederlandse toneelschrijvers zijn. En dan nemen ze maar weer de een of an dere flodder. Of ze sjouwen Beckett voor de tiende maal uit zijn graf omdat er in zijn stukken zo aardig langs elkaar heen wordt gepraat. Maar geen hond die op het idee komt om mensen te vragen die zich op dat Gerrit Komrij: Dat zo iemand als Reve nog leeft... foto Klaas Koppe Blokker met elkaar in discussie over het huidige tijdsgewricht. Unaniem vonden ze dat de jongste Nederlandse literatuur niets meer voorstelde en dat er voor De Grote Drie - Mulisch. Reve en Hermans - nog nergens opvolgers te bekennen wa ren. Komrij ergert zich aan die „territo riumdrift ter onderlinge handhaving." „Ja. die Grote Drie. dat is al jaren zo. al duizend jaren. Er waren maar drie schrij vers. Dat herinner ik me nog wel uit mijn schooltijd. Ik denk dat de Nederlandse li teratuur pas weer tot enige bloei kan ko men als tweederde van dat driemanschap is gekrepeerd. En ze leven al lang hoor! Het is toch ongelooflijk dat Reve - iemand die met zijn stimulerende geschriften tien tallen jongemannen het pad heeft opge dreven waar het spook van de aids rond waart - dat zo iemand nu zelf nog leeft. Een wonder! Maar ja. dat driemanschap, die trias, is onverwoestbaar. Harry heeft ook het gevecht tegen de dood gewonnen. Weer een wonder! Dat driemanschap is een noodlotsster die maar boven het lite raire landschap blijft hangen en niet de pijp uit wil. Ik gun ze natuurlijk allemaal een heel lang leven, al duurt het nu wel erg lang. Ha, en dan verschijnen er artikelen waarin er weer - let op het getal! - naar drie opvolgers van de Grote Drie wordt ge zocht. Een hoogst komisch verschijnsel. Maar goed, ik heb daar niets mee te ma ken. Ik lijk volgens het juryrapport op Swift en Montaigne. Die moet ik dan toch maar eens gaan lezen." Rederijkers gebied toch een beetje hebben bewezen. Ik heb hier bij mij tenminste nog nooit een regisseur op de stoep zien staan. Iemand die met zijn pet in zijn handen langskwam en vroeg: meneer Komrij. kunt u mis schien niet iets voor mij schrijven? Nee, het moet allemaal op een koopje gaan. Uit het piepkleine subsidiepotje voor begin nend talent." Komrij woont met zijn levensgezel, de schilder Charles Hofman, nu alweer zo'n kleine tien jaar in Portugal. Zijn huis in Oliveira do Hospital heeft een prachtige veranda die uitzicht geeft op een vijver in aanbouw, een vijver met Griekse zuilen en, zo zegt Charles, bijna zestig verschil lende soorten waterplanten. In de verte zijn de contouren van de bergen waar neembaar. Dreigende grafieken tegen een al wat donker wordende hemel. We volgen de schrijver naar zijn werkver trek. Prachtige meubelstukken, een im posant bureau. En overal die strenge orde. Komrij is een bedachtzaam prater. For muleert uiterst nauwkeurig en laat zich van een eenmaal ingeslagen weg niet gauw afbrengen. We roeren het onderwerp 'tevredenheid' aan. Ondanks al zijn suc ces lijkt Komrij nu niet bepaald een tevre den man. Komrij: „Ik zou graag heel genoeglijk en tevreden willen zijn, maai' dat zit er bij mij niet in. Heerlijk hoor, de vogeltjes van boom tot boom te zien fladderen. En dan met een sigaartje in je hoofd op een tuin- bankje zitten, het hondje bij je voeten, het snorren van hommels in de verte, een kla proos die zacht open en dicht gaat - heer lijk. Maar dat is natuurlijk een utopie. Dat kan niet. Je bent als schrijver altijd aan het werk. Je lééft niet. Elke stap die je zet kan een stap zijn die je nodig zou kunnen hebben om te beschrijven hoe een persoon in een gedicht of een boek loopt. Je kunt jezelf nooit losmaken van de observatie van jezelf. Dat is een tweede natuur, het gebeurt heel onbewust. Alles is materiaal: niet alleen jijzelf, maar ook je omgeving en je reactie op je omgeving." „Als je die prachtige omgeving hier ziet, die prachtige natuur, dan zou je toch te vreden moeten worden, denk je. Gelukkig ook. Maar het is een feit dat de herders hier doodongelukkig zijn en altijd ziek. Juist in de gekkenhuizen in de randstad vind je de gelukkigste mensen. Eén grote reidans van zingende en dansende men sen vind je daar. Ach, geluk is goed, hoor, maai' het moet wel voorbijgaan. Want an ders zou je altijd in de hemel zitten en daar wil geen mens tpch echt zijn?" De grote drie Enige maanden geleden, in een aflevering van het weekblad 'Vrij Nederland', moch ten Harry Mulisch, Henk Hofland en Jan Komrij wordt door de jury van de P. C. Hooftprijs gewaardeerd om zijn eigenzin nige opvattingen als schrijver. Maar ook als bloemlezer van Nederlandse poëzie be wijst hij steeds weer dat hij niet op straat is gevonden. Momenteel is hij bezig met het samenstellen van een bloemlezing met Middeleeuwse poëzie. Komrij: „Wat mij opvalt is dat die poëzie zo verrassend leesbaar is gebleven. Ook de rederijkerspoëzie. Er is destijds wel enig eerherstel gekomen voor die poëzie, maar nog steeds denken velen dat het al lemaal maar een inhoudsloos kunstje was. Dat is dus niet zo. Er zit veel meer bij, bij die rederijkers." „Maar ach, poëzie - wie leest er nu nog poëzie? De dichtkunst is toch op sterven na dood. De literatuur erkent de dicht kunst niet meer als haar moeder. Als een dichter zijn eerste bundel af heeft, begint hij vlug aan een roman. Alsof hij zich schaamt voor zijn gedichten. Het hermeti sche heeft de dichtkunst al met al geen goed gedaan. Je moet de lezer als dichter niet minachten, dus je hoeft niet op je hur ken te gaan zitten, maai' ik vind wel dat een gedicht althans op één niveau begrij pelijk moet zijn. Maar nu zie je weer dat die zogenaamde roep om verstaanbaar heid te ver doorslaat. Er zijn nu weer dich ters die schrijven alsof er driehonderd jaar niets is gebeurd in de poëzie. En vooral in de twintigste eeuw niks. Jean Pierre Ra- wie bijvoorbeeld. Dat zijn mensen die makkelijk oogsten waar anderen hebben gezaaid. Er is destijds een pleidooi gehou den voor iets minder onbegrijpelijkheid. En daar gaat dan iemand als Rawie met zijn volle gewicht op zitten. En hij oogst de aren. Maar dat soort volkse poëzie slaat nergens op. Die doet pijn aan het oog en aan het oor. Het is allemaal net een beetje te glad. Edelkitsch! Populair bij mensen die geen benul hebben van poëzie. Kijk. poëzie móet natuurlijk niks. Het gedicht is een eenmansuiting, maar wel een uiting die in een traditie staat en een uiting die zich naar de toekomst toe beweegt." Heeft u er nooit aan gedacht om naar Am sterdam terug te gaan? „Ach nee, waarom. Er komen hier zoveel mensen. Dit is bijna een soort dépendance van Amsterdam. Ik heb hier het isolement dat ik zoek, een isolement waarin ik goed werk. Er is hier een prachtige natuur maar ik kom maar heel weinig buiten. Af en toe maak ik een klein wandelingetje en dan zeg ik 'goedemorgen' of 'goedenavond'. Ja. dat doe ik wel. Daar kun je je toch geen buil aan vallen." Cees van Hoore Harry Mulisch dreigde onlangs weg te gaan bij De Bezige Bij als daar een column zou worden uitgegeven van Ste- phan Sanders, een geschrift waarin hij, zo is nu gebleken, ten onrechte werd be schuldigd van laakbare uitlatingen over een Cubaanse dichter. De Bezige Bij toonde zich verontrust. Mulisch is een van hun best verkopende auteurs en als hij wegging zou het financieel gezien wel eens heel penibel kunnen worden. Kon dit nu zomaar? Kunnen auteurs die zorgen voor de hoofdmoot van de omzet zomaar hun wetten stellen? En worden uitgeverijen zo niet erg kwetsbaar? Sommige auteurs beschouwen hun uit gevers als het laagste gedierte des velds. En ook omgekeerd is er soms sprake van minachting. Over Heere Heeresma heeft een uitgever eens gezegd dat 'waar zijn hoef heeft gestaan nooit meer enig gras kan groeien'. Dit zijn extreme situaties. Meestal blijven uitgever en auteur elk aar trouw, zoals in een goed huwelijk. Het eenmaal gegeven woord wordt niet gebroken. Alleen geld wil nog wel eens zorgen voor troebelen. Maar eigenlijk is het nog nooit voorgekomen dat een au teur dreigde met opstappen omdat de schrijfsels van een andere auteur hem niet bevielen. Mulisch zorgde bij De Be zige Bij dus voor een precedent. Daaruit blijkt maar weer eens hoe wankel het be staan van een uitgeverij kan zijn. Laten we eens een goed verkopend au teur als Nooteboom bij de kop nemen. Wat denkt hij over deze kwestie? Vanuit zijn Berlijnse appartement reageert de schrijver nogal gramstorig: „Jezus, met zulke dingen hou ik me echt niet bezig, hoor. Als een uitgeverij een beetje goed is, bestaat er een breed gefundeerd fonds. Als er dan een auteur opstapt, is er niets aan de hand. Maar ik hoor zulke dingen uit de verte en dan denk ik: er is weer wat aan de hand in Nederland." Maarten 't Hart toont zich toeschietelij ker. „Wat Mulisch heeft gedaan, zou ik absoluut niet doen. Martin van Ameron- gen heeft ook wel eens lelijke dingen over mij geschreven, maar dan ga ik niet drei gen met weggaan. Je moet als trekker van de uitgeverij de kar niet gaan tegen houden. Dan maak je gebruik van een oneigenlijk middel. Dan pleeg je chan tage en zetje je uitgever onder druk. Mu lisch pleegt toch een soort censuur, Hij had immers een stuk kunnen schrijven waarin hij Sanders de oren kon wassen." Annie Cohen-Solal. „Ik heb met mijn uitgever vooral een za kelijke relatie. Het moet niet te intiem worden, zodat je als auteur je vrijheid blijft behouden. Het was vroeger een soort gentleman's agreement dat uitge vers eikaars auteurs niet zouden afpik ken, maar dat is volgens mij niet meer zo. Mij zijn heel wat leuke voorstellen ge daan. Uitgeverij M&P wilde destijds een nieuwe literaire uitgeverij oprichten en deed mij het voorstel mijn royalties over te maken naar Zwitserland. Een soort Toon Hermans-constructie dus, waarbij ik geen belasting hoefde te betalen. Dat zag ik niet zitten. Arme sloebers wel be lasting betalen en ik niet." Verpulveringseffect Martin Ros, een van leidende mensen bij De Arbeiderspers, kent de problematiek maar al te goed. „Je hebt altijd een paar topfiguren die de uitgeverij schragen. En Mulisch is een belangrijk auteur. De Ont dekking van de hemel heeft een soort verpulveringseffect gehad. Het boek kost, geloof ik, vijfenzeventig gulden en het is een roman waar drie andere ro mans in kunnen. En zo'n uitgave drukt andere boeken dan toch weg. Dat heb- foto Lex de Meester Harry Mulisch. ben we donders goed kunnen merken. Ik kan dus wel begrijpen dat De Bezige Bij benauwd was toen hij dreigde op te stap pen. Vooral nu het gevecht om topau- teurs in volle gang is." Ronald Dietz, directeur van De Arbei derspers, vindt dat een actie als die van Mulisch „echt niet kan". „Je wordt als uitgever voor een Prisoners Dilemma ge zet. Mulisch gooide echt zijn macht in de strijd. Ik zou niet weten wat ik in dit ge val had gedaan. Want watje ook beslist in zo'n zaak: je kunt er onmogelijk goed en schoon uitkomen. Er wordt wel eens vergeten dat een uitgever ook een han delsman is. Maar ja, daarnaast heb je na tuurlijk ook je integriteit. Ach, ik geloof dat het van Mulisch maar een plaag stootje is geweest." „Of wij meteen op de stoep staan bij Mu lisch als hij zoiets kenbaar maakt. Na tuurlijk niet. Wij gaan echt niet meteen het bordes op met een cheque in de hand. Je gaat er toch steeds vanuit dat de band tussen een auteur en een uitgever een on verbrekelijke is. Maar als de auteur het initiatief neemt, kun je daar weinig aan doen. Er zijn inderdaad wat goede au teurs van ons overgegaan naar Atlas. foto Klaas Koppe Margriet de Moor. Ach, het hoofdgebouw heeft even ge kraakt, maar het staat nog fier over eind." Uitgever Rob van Gennep koestert wei nig vrees voor het weglopen van de au teurs die zijn omzet maken. „Ik heb veel belangrijke auteurs maar die dreigen nooit met weglopen. Konrad, wiens agent ik ben, loopt niet weg. Hij zorgt voor ongeveer tien procent van onze om zet. Een voorbeeld van iemand die wel is weggelopen is Anja Meulenbelt. We heb ben van haar destijds De schaamte voor bij uitgegeven. Ze heeft toen zelf uitgeve rij Sara opgericht. Maar dat is nu een im print van ons en Meulenbelt is weer te rug." „Het is zo dat tien procent van je auteurs eigenlijk de omzet moeten goedmaken. Door hen kun je ook wat moeilijker ver koopbare uitgaven blijven brengen, zo als essaybundels of debuten. We noemen dat in de uitgeverij interne subsidiëring. Je kunt eigenlijk nooit voorspellen of een auteur goed gaat lopen. Neem de Alba nese schrijver Ismail Kadare. Die man heeft toch behoorlijk wat publiciteit ge had, maar hij wordt niet goed verkocht. Hij is bij Van Dis geweest, dus dan zou je denken dat zijn boeken wel moesten gaan lopen. Maar nee, hij laat zich niet makkelijk interviewen." „Gelukkig hebben wij niet zo'n kwets bare positie", zegt Phil Muysson, direc teur van uitgeverij Bzztöh, „Natuurlijk hebben wij wel succesauteurs, zoals Chaim Potok, maar afhankelijk ervan zijn wij niet. Dat is ook erg gevaarlijk. Neem een man als Hugo Raes. Zo'n tien, vijftien,jaar geleden stond die behoorlijk in de belangstelling en nu is die belang stelling tot nul gedaald. Dan zitje." „Iedere uitgeverij heeft een aantal au teurs die belangrijk zijn voor de omzet", zegt Arie Langbroek, directeur van uit geverij Querido. „Zo ook de Bezige Bij. Ze hebben niet alleen Mulisch maar ook W. F. Hermans. Wij hebben dat soort au teurs ook. Ik noem Hella Haasse, Bemlef en Van der Heijden. Zij dragen in belang rijke mate bij tot het bedrijfsresultaat. Maar je moetje er als uitgeverij niet hele maal op afstemmen. Je hebt uitgevers die bij de wind van de dag opereren en als er dan tegenwind komt is het over. Zo werken wij niet. Zelf een beroemd auteur kan wel eens minder opleveren dan je er van verwacht." foto Klaas Koppe Rob Mendel, die onder meer de publici teit verzorgt voor uitgeverij Veen, Con tact en Atlas, is net bezig met de cam pagne voor het nieuwe brievenboek van Gerard Reve. „Natuurlijk zijn er auteurs die een jaar goed können maken qua om zet. Ik noem bij ons even Magriet de Moor, Reflate Dorrestein, Yvonne Kroonenberg en Gerard Reve. En niet te vergeten Mart Smeets. Maar dat bete kent niet dat we andere auteurs zoals Rascha Peper en Gijs IJlander niet waar deren. Ook voor hen wordt reclame ge maakt. Maar of dat succes oplevert, weet je nooit. Neem nu zo'n Annie Cohen-So lal die die biografie over Sartre heeft ge schreven. Normaal zouden er van dat boek niet meer dan duizend zijn ver kocht. Maar ze kwam bij Adriaan van Dis. zag er mooi uit, was gevat en ja, toen was het een gelopen zaak. Ik mis Adriaan van Dis. Een echte vervanger voor hem zou Ischa Meijer kunnen zijn, maar dan moet hij natuurlijk niet met de micro foon door het publiek gaan springen. Overigens is de schrijvende pers nog steeds het belangrijkst in dit publici- teitscircus. De televisie volgt de schrij- vende pers." Cees van Hoore

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1993 | | pagina 31