Anna, je moet je gartje
aan de Gere Jezus heven
De kunstenaar
verdwijnt steeds
achter de poseur
Literaire heisa binnen de grachtengordel
van Annie M. G. Schmidt
Piet Meeuse vraagt
veel van de lezer
Geerten Meijsing
kunst cultuur VRIJDAG n SEPTEMBER 1992 22
koMtitlflMnrïüM 'Z e voelde zich helemaal niet thuis in 'de barre
^JVvLlWiSe IICI lllliei lllfc, dl. ^liwereld van landbouwers', maar ze schreef toch
een charmant boek over haar Zeeuwse jeugdjaren.
Wat ik nog weet heet dit werk met herinneringen
van Annie M. G. Schmidt, die op 20 mei 1911 geboren
werd in het Zuidbevelandse dorp Kapelle waar haar
vader predikant was.
Mensen die van een gezellige dikke roddelroman houden hebben
het goed: De grachtengordel van Geerten Meijsing. Ze moeten
wel enigszins geïnteresseerd zijn in het literaire bedrijf en zich
goed orienteren. Meijsing (1950) werkt naar levend model, hij biedt
portretten die naar 's kunstenaars wil en welbehagen soms giftige
karikaturen worden. Het boek is semi-autobiografisch. Je kunt als
lezer niet weten of wat in het verhaal gebeurt ook in de
werkelijkheid is gebeurd. Maar je moet. om te genieten, wel weten
naar welke modellen de personages zijn ontworpen.
Jean Pierre Rawie
Erop bedacht dat alles brak
ivaarnaar ik mijn hand uitstak.
dat alle dingen die ik mooi
en onontbeerlijk vond ten prooi
aan de genadeloze tijd
ontluisterd werden en ontiuijd.
durf ik naar ivat ternauwernood
is teruggezongen uit de dood
niet om te zien. Bij elke zin
houd ik de laatste adem in.
De Groningse dichter Jean
Pierre Rawie (geb. 1951) is bij
het publiek heel populair, maar
wordt door degenen die het voor
het zeggen hebben niet geheel se
rieus genomen. De voorkeur van
de lezers en de afkeuring van de
kenners hebben dezelfde achter
grond. Rawie beoefent een ander
soort dichtkunst dan tegenwoor
dig bij ons gebruikelijk is: toegan
kelijk, direct aansprekend, vorm
vast. De meeste mensen zijn de
door de recensenten hooggeprezen
poëzie blijkbaar beu. Ze willen
geen pretentieuze en ondoorgron
delijke gedichten meer. Door Ra
wie worden ze op hun wenken be
diend. Hij schrijft de gedichten die
vroeger zo gewoon waren. Zijn
werk is gegarandeerd vrij van alles
dat naar experiment zweemt.
In zijn onlangs verschenen bundel
Onmogelijk geluk - opus nummer
vijf - maakt Rawie de verwachtin
gen waar. De versificatie is in de
reeks vertaalde verzen waarmee
hij het boek besluit èn in het eigen
werk weer behoorlijk verzorgd. Hij
heeft opnieuw gemaakt dat men
geen moment naar de betekenis
van zijn poëzie hoeft te raden. An
ders dan men in de hedendaagse
lyriek gewend is, noemt hij de din
gen zondermeer bij hun naam. Met
een regel als „Mijn hartslag stokte,
en met korte kramp/schoot, mij hoe
sterfelijk ik ben te binnen", neemt
hij iedere dubbelzinnigheid over
zijn thematiek weg.
Het neemt voor mijn gevoel soms
karikaturale vormen aan. Zo zeer
rijgen de clichés zich aaneen,
zeer beantwoordt hij aan het ste
reotiepe beeld van de romantische
dichter die lijdt aan het leven. De
drank heeft hij uit zijn leven ge
bannen, de liefde is zo te zien gewe
ken, dus bleef alleen de dood als in
spiratiebron over. Dat zullen we
weten ook. De bundel is door
drenkt van bespiegelingen ove
sterfelijkheid, het verglijden van
de tijd en alles wat men zich erve;
der bij voor kan stellen.
Rawie heeft eens een verzand
bundel van de titel Oude gdichif
voorzien. Ik zou eerder van vroeg
oude gedichten spreken. Hij doet -
zonder ironie - heel 'erg zijn bef
ouderwets te lijken. Dus schrijfthij
'October' in plaats van oktober"
bezigt hij sleets geraakte dichter
lijke termen als 'aeonen en aeoner.
rijt'. Voor alle zekerheid zegt hij e-'
met zoveel woorden bij dat hij m
een wereld verkeert die 'al eeuwen
uit de mode' zou wezen.
Zo is ongeveer de toon: „Ik weet
niet wat ik nog verwachten magna
zoveel dat bij voorbaat was verlo
ren :/rr»isschien is mij het meeste
reeds beschoren/van wat er in df
schoot der goden lag." Het is als»
je het bij hem en bij anderen*
honderd keer eerder gelezen hef-
Wat erger is: de mededelingen nis
sen gloed en kleur, klinken plicht
matig in plaats van noodzakelijk
Bijvoorbeeld op grond van heten
derstaande gedicht uit zijn meur
ste bundel, ga ik er nog altijd vat
uit dat er diep in Rawie een dicht®
schuilt die iets wezenlijks te zeg
gen heeft. Maar de kunstenaar^-
dwijnt steeds meer achter de Po
seur. Achter iemand die zich aitf
gretig inspant de bewonderaars
méér van het zelfde te bieden, ac*'
ter iemand die te nadrukkelij'
moeite doet om in de behoeft®
van degenen die wrevel over»
moderne poëzie koesteren te voor
zien, achter iemand die te snel of-
verstaanbaar vers voor een go®
gedicht aanziet.
H.«
Jean Pierre Rawie Onmogelijk gcM'
68 pag f 29.90 - Bert Bakker. Amfif
dam
- letterkundige
- kroniek
-U
II i 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Annie M. G. Schmidt behoort
tot de kleine groep van au
teurs die geen introductie behoe
ven. Bijna iedereen in Nederland
kent haar kinderboeken, heeft ver
sjes van haar gelezen, liedteksten
van haar gehoord, of toch in elk ge
val haar gezicht op televisie ge
zien. Het is geen grote literatuur
die zij bedrijft, daarvoor is haar
werk te licht en te zeer op eenmalig
gebruik afgestemd. Maar aardig is
het bijna altijd wat zij schrijft. Dat
geldt zeker ook voor Wat ik nog
weet, een bundeling van haar
Zeeuwse memoires.
Het boek is op een nogal wonderlij
ke wijze tot stand gekomen. Tine
van Buul en Reinold Kuipers
brachten een veertigtal stukjes bij
elkaar die door de schrijfster eer
der - voornamelijk in Het Parool -
werden gepubliceerd. Voor een
deel gaat het om columns uit de ja
ren vijftig, die ook al in bundels als
Impressies van een simpele ziel en
In Holland staat mijn huis te lezen
waren. Maar ook zijn meer recente
cursiefjes opgenomen. Deze werk
wijze heeft méér gevolgen gehad
dan een ingewikkelde verantwoor
ding.
Zo zegt de schrijfster op een gege
ven moment in het boek dat ze 'in
een courant' schrijft. Ook zijn er
hier en daar overlappingen. Op pa
gina 14 vertelt ze een verhaal over
haar broer, dat ook vier bladzijden
terug al te lezen was. Op pagina
130 gaat het over oude mensen die
klagen dat ze hun kinderen te wei
nig zien. De schrijfster voert aan:
„Volwassen kinderen hebben hun
eigen kinderen, eigen werk. eigen
leven en komen af en toe eens
langs bij hun ouwe pa of moe." In
een volgend stukje, drie pagina's
verderop, wordt hetzelfde pro
bleem aangeroerd. Het heet nu:
„Zoveel mensen tussen de veertig
en de vijftig hebben het te druk
met hun werk en hun gezin. Of met
hun werk en hun scheiding."
Lezenswaardig
Was de schrijfster die door een
sterk teruggelopen gezichtsver
mogen wordt geplaagd, zelf in
staat geweest dit boek te arrange
ren. dan zou ongetwijfeld een meer
samenhangend geheel zijn ont
staan. Maar binnen hun beperkte
mogelijkheden hebben Van Buul
en Kuipers toch goed werk ge
daan. Zij hebben door een be
kwame selectie en handig redige
ren een heterogene verzameling
krantestukjes tot een lezenswaar
dige autobiografie weten te sme
den.
Een andere moeilijkheid met dit
soort geschriften is het werkelijk
heidsgehalte. Wat is waarheid en
wat is verbeelding? De schrijfster
Stukjes, columns, recensies
over literatuur worden er in
overvloed geschreven. Maar min
der en minder verschijnen er uitge
breide en diepgravende beschou
wingen. Aan Piet Meeuse zal het in
elk geval niet liggen als men kan
vaststellen in zijn onlangs versche
nen boek De jacht op Proteus. Hier
is iemand aan het woord die zo no
dig de hele wereldliteratuur in zijn
betoog betrekt, iemand die inge
wikkelde dwarsverbanden niet
schuwt, iemand die de dingen
breed ziet.
Wie het waagt zulke ambitieuze es
says te schrijven, verdient respect.
Zelfs de meest welwillende lezer
zal het echter af en toe te veel wor
den. De taal waarvan Meeuse zich
bedient, draagt daar veel aan bij.
Schrijvend over de Franse dichter
Ponge stelt hij op een gegeven mo
ment vast: „Ja, Ponge ligt goed in
de markt bij filosofen. Zijn boom
wordt druk bezocht door theo
retische snuffelaars van allerlei
slag die er hun geurvlag komen
planten." Meer iets voor het Groot
Hondenboek, dunkt me. Maar het
voornaamste probleem is dat de
grootse concepties van Meeuse ei
genlijk nergens toe leiden.
Neem het ongeveer honderdvijfen
twintig pagina's tellende essay 'De
jacht op Proteus'. Het is een in
drukwekkende demonstratie van
kennis - de schrijver zegt zelf be
scheiden: „Dus kan ik alleen maar
de zevenmijlslaarzen van mijn be
perkte belezenheid aantrekken
om een snelle wandeling door de li
teratuur te maken." Maar de to
taal-theorie die Meeuse wil bieden,
blijft een onbruikbaar instrument.
Hij probeert in deze beschouwing
de literatuur te benaderen via een
sleutel, de metamorfose. „Litera
tuur opvatten als metamorfose,
dat wil in de eerste plaats zeggen:
schrijven en lezen opvatten als
veranderingsprocessen", zegt hij
ergens in deze merkwaardige lit?,
raire verkenning waarin naast Ho
meros, Plato, Ovidius, Joyce. Ca
netti ineens ook Jacques Hame-
link mag figureren.
Avonturen
De eerste afdeling van de bundel i$
gewijd aan 'avontuurlijke verte!
Iers'. Daarin worden drie romans
behandeld die voor schelmenro
mans door kunnen gaan èn waann
het vertellen op avontuurlijke wij
ze plaatsvindt. Het gaat om Don
Quichot van Cervantes, Huguenan
Oder die Sachlichkeit van Her
mann Broch en De diamant van
Harry Mulisch. Deze door Meeuse
bewonderde schrijver wordt inde
traditie van het 'overstatement'
geplaatst: „de kunst van de uit
roep, de vergroting en de bulderen
de lach."
Een aardige observatie, en er zijn
meer terloopse opmerkingen die
de moeite waard zijn. Zo wijdt hij
één zin aan „het misleidende on
derscheid tussen verbeelding en l
werkelijkheid." Het meest ge-
slaagd lijkt me de afdeling waann
aandacht besteed wordt aan de
dichters Ponge. Ouwens en Ter
Balkt. Vooral over de laatste-au
teur van 'legitiem gekkenwerk'-
worden verhelderende dingen ge- i
zegd. Maar uitgerekend deze stuk-
ken over poezie doen door beperk
te omvang en diepgang denken s
aan de beschouwingen die men i
overal kan lezen. Zodat men zieh
ook na De jacht op Proteus af- s
vraagt, of er nog toekomst is voor I
het zeer literaire, zeer zwaarwich- c
tige en doorgaans zeer vervelende
essay.
1
H.tf, f
Piet Meeuse: De jacht op Proteus - 2JJ j-
pag./f 33,-. De Bezige Bij, Amsterdam
Annie M.G. Schmidt: Een eenvoudig soort literatuur, maar wel origineel, vermakelijk, innemend. foto Ruben Oreel
zelf blijkt zich zeer bewust van de
gebrekkige werking van het ge
heugen, van de onbetrouwbaar
heid van de herinnering. De titel
houdt al meteen een relativering
in: Wat ik nog weet. Ze wil er geen
aanspraak op maken de volstrekte
waarheid te vertellen, ze vertelt
slechts wat zij zich herinnert met
alle voorbehoud vandien. Ook in
de loop van het boek legt zij steeds
een gepast wantrouwen aan de
dag. „Ik geloof dat ik me tegelijker
tijd schaamde. Of kwam die
schaamte later? Of pas nu, nu ik
het opschrijf?", zo maakt ze het
probleem van wie memoires
schrijft inzichtelijk.
Van sommige herinneringen zegt
ze zelf dat ze niet kunnen kloppen,
maar ook over andere aangelegen
heden houdt men twijfels. Familie
aangelegenheden worden al te grif
geloofd. Onwaarschijnlijk is ook
dat ze zich vrij precies het uitbre
ken van de Eerste Wereldoorlog
kan herinneren, terwijl ze toen pas
drie jaar oud was. Het liefdevolle
beeld dat ze van haar vader geeft,
lijkt eveneens te wringen. Hij is
misschien meer naar de voorkeur
van de schrijfster dan naar de
werkelijkheid gemodelleerd.
Dominee
Vader Schmidt wordt in dit boek
opgevoerd als een ongelovige do
minee. Hij maakt zich erg kwaad
wanneer een meester op de zon
dagsschool zijn dochter aldus in
het Zeeuws toespreekt: „Anna. je
moet je gartje aan de Gere Jezus
heven. Anders ben je voor eeuwig
verloren." Aan bidden voor het
eten werd op den duur in de pasto
rie niet gedaan. De bijbelverhalen
worden door de dominee als 'my
then' aangemerkt. Men zou zich in
huize Schmidt tegen „al het lelijke,
benepene, versufte van de in die
tijd heersende gristelijkheid" ke
ren.
De schrijfster zelf bezat als kind
„het vermogen mij totaal af te slui
ten voor het Woord Gods." Wan
neer ze zich echter - ze is dan vier
entwintig - met de zeer vrome
Henk verlooft, bekeert ze zich voor
even. Haar ouders zijn nogal ont
steld. Haar vader keek haar aan
„met zoveel ironie dat ik koud
werd van schaamte." Terwijl haar
moeder iets weg had „van een kip
die een eendeei heeft uitgebroed
en angstig toeziet hoe haar kuiken
in het water springt." Zou het echt
zo zijn toegegaan in het gezin van
de dominee van het Zuidbeveland
se dorp Kapelle? Elke lezer zal er
zo zijn gedachten over hebben. Het
past allemaal té goed in de anti-
conformistische visie van Annie M.
G. Schmidt.
Isolement
In elk geval groeide de schrijfster
op in een isolement. Ze had nogal
een hekel aan al de 'Zeeuwse arg
waan' die haar omringde. Ze waan
de zich een stadskind in „de barre
wereld van landbouwers." Toch
schrijft ze met veel gevoel voor
sfeer over haar jaren in Zeeland.
Over de beklimmingen van de
kerktoren, over Jane van het
dorpscafé, over de genoegens van
het lezen, over de grote schoon
maak. over het schoolleven. Ook
wat onplezierig was, gaat in deze
memoires mooi klinken. Dat is een
gevaar dat iedereen die herinne
ringen ophaalt aan zijn kinderja
ren bedreigt.
Overigens vertelt ze niet alleen
over haar jeugd. Ze schrijft ook
over haar eerste liefdes, over een
verblijf als au-pair in Duitsland,
over de tijd dat ze directrice was
van de bibliotheek in Vlissingen.
over de dood van haar vader, over
de laatste dagen van haar moeder.
In Wat ik nog weet zien we Annie
M. G. Schmidt op haar best. Dat
mag literatuur van het eenvoudige
soort opleveren, maar weinigen
schrijven zo origineel, zo vermake
lijk en vooral zo innemend als zij.
Hans Warren
Annie M. G Schmidt: Wat ik nog weet -
144 pag./f 24,90 - Querido, Amsterdam.
Om te beginnen een lijstje. Al-
bert Zeggers is A. F. Th. van
der Heijden. Kaspar Christiaans
is Kester Freriks. Storm is Bou-
dewijn van Houten. Joost Bier
man is Jeroen Brouwers. Leo de
Wolff is Theo Sontrop. Dirck de
Vos is Martin Ros. Schultz is Jo-
han Polak. Judith Cohen is Jes
sica Durlacher Jeroen Jonkers is
Joost Zwagerman. Veermans is
Emile Brugman. De uitgeverij
'De Partij' is de Arbeiderspers.
De kwaliteitskrant is NRC Han
delsblad. Wie het intrigerende
meisje Zelda is weet ik niet. Zou
zij ook naar model zijn ge
schetst?
En Erik Provenier, de belangrijk
ste van het gezelschap, is Geer
ten Meijsing zelf. Een provenier is
een bewoner van een armenhuis.
Meijsing. intussen beroemd, was
heel arm toen hij Italië waar hij
woonde en werkte voor een jaar
verliet om zich in Amsterdam op
nieuw te presenteren. Over dat
jaar. 1987/1988, gaat het boek.
met nogal wat terugblikken naar
1983 en zelfs 1969.
Erbarmelijk
Onderwerp: de carrière van Pro
venier en zijn generatiegenoten.
Die van Provenier is erbarmelijk.
Ernstig werkend aan voorname
boeken en vertalingen van voor
name boeken heeft hij nauwe
lijks iets verdiend. Hij heeft sub
sidies gekregen van het Fonds
voor de letteren, hij heeft zich in
de schulden gestoken. Albert
Zeggers is beter geslaagd: hij
werd een schrijver van bestsel
lers. mede omdat hij de promotie
van eigen werk vastberaden zelf
ter hand heeft genomen. Kaspar
Christiaans is weliswaar schrij
ver gebleven maar tevens toneel
recensent geworden. Provenier,
in zijn hoge opvatting van het
kunstenaarsvak. veroordeelt
hem daarom. En Storm die veel
ouder is° Hij woont woedend in
België en voelt zich miskend.
Zeggers. Christiaans en Storm
komen zelf aan het woord, in
mooie hoofdstukjes, en Meijsing
heeft hun stijl aardig geïmiteerd.
Zo lang Meijsing over deze men
sen vertelt is hij goed op dreef
Toch moet je de personen eigen
lijk kennen, al was het maar van
tv-optredens of spreekbeurten,
wil je de hatelijke karakteristie
ken waarderen. Van der Heijden
is beroemd genoeg, je ziet hem
voor je. Boudewijn van Houten
wordt zo nu en dan in de publici
teit gebracht, om zijn verleden,
om zijn opvattingen, niet omdat
zijn boeken worden gewaar
Geerten Meijsing maakt kwaadaardige grappen. foto Rob Croes
deerd. Maar Kester Freriks? Je
hebt wel eens iets van hem gele
zen. een boek. een artikel, je weet
verder niets van hem, en je leert
hem in de gedaante van Chris
tiaans niet kennen. Een vreemde
man. denk je. met zijn auto's en
zijn boten, zijn zwerflust en zijn
dronkenschappen. Hij wordt niet
veel meer dan een vriend van
Provenier met wie hij vaak ruzie
maakt.
De uitgever Johan Polak, in de
gedaante van Schultz. is een
prachtige karikatuur. Zo Theo
Sontrop in de gedaante van De
Wolff. De beschrijving van het
uitgevershuis aan het Singel.
waar altijd verbouwd wordt, is
heel amusant.
Om Provenier gaat het. Aan het
slot van de roman krijgt hij de
AKO-prijs. anders genoemd, en
Meijsing heeft roddel en waar
heid over twee jaar AKO-prijs tot
één jaar teruggebracht. Maar
krijgt Provenier de prijs omdat
hij zijn neus heeft laten zien in de
grachtengordel? Heeft hij ervoor
gelobbyd? Het blijkt nergens uit.
Provenier dus. de erudiete, on
verbiddelijk het onmogelijke, het
hoogste nastrevende schrijver.
Hij voelt zich niet meer thuis in al
die Amsterdamse cafés en res
taurants waar mensen van zijn
generatie en jongeren naar roem.
macht, geld streven. Hij maalt er
niet om. al snakt hij ernaar. Hij
veracht de roddel en achterklap,
hij stelt curieus genoeg de werk
beurzen van het Fonds gelijk met
de uitkeringen voor werklozen,
voor kranten en courantiers
heeft hij minachting. Om geld
geeft hij dus niet. al is hij uit ar
moede naar Amsterdam gegaan.
Hij krijgt een lening van vijftig
duizend gulden en smijt het geld
zo snel mogelijk over de balk:
mooie kleren, dure diners waar
van hij niets eet, 's nachts per te
lefoon bestelde escorte-hoeren,
een saxofoon waarop hij niet kan
spelen, een tekstverwerker die
hij verfoeit.
Er gaan naar mijn smaak te veel
bladzijden heen met de beschrij
ving van Proveniers tics en gra
tuite overpeinzingen, die soms
geschikter lijken voor een 'co
lumn', het verfoeide genre, dan
voor een romanhoofdstuk. Of hij
eerlijk is in zijn zelfkritiek? Jé
komt er niet achter, zo geaffec
teerd wordt die voorgedragen.
Misschien is Provenier/Meijsing
een tragische persoon, die bij wij
ze van zelfkastijding 350 bladzij
den vult met anekdotes. Eigen
lijk had hij, in Italië, een heel an
der werk moeten schrijven.
Een leuk boek. soms bewonde
renswaardig geschreven in de
brede en woordenrijke trant van
bijvoorbeeld Van der Heijden en
Brouwers. Waar gaat het over?
Het literaire bedrijf blijkt niet bij
zonder corrupt, minder corrupt
denk ik dan het bancaire of poli
tieke bedrijf. Meijsing klaagt niet
aan, hij ontmaskert niet, hij
maakt kwaadaardige grappen,
over zichzelf, over anderen.
Alfred Kossmann
Geerten Meijsing. De grachtengordel.
De Arbeiderspers, Amsterdam Prijs
f 36.90