De practical jokes van een geleerde Chaja Polak is haar thema kwijt Professor Scheltema Madonna heerst Eilandkunde van Boudewijn Büch kunst cultuur 16 De krijtcirkel VRIJDAG 26 JUNI 1992 Herman Jan Scheltema (Groningen 25.12.1906- 2.12.1981) zal om twee redenen in beperkte kring bekend blijven. Landelijk als dichter onder het pseudoniem N. E. M. Pareau. Hij publiceerde een klein aantal merkwaardige sonnetten die de tijd aardig blijken te trotseren. Internationaal verwierf hij onder eigen naam roem als geleerde op het gebied van de Byzantijnse rechtwetenschap. Hij bezorgde een nieuwe editie van de zogeheten Basilica.Tenslotte publiceerde Scheltema als toondichter ook wel onder de naam mr. J. Jer. van Nes. De historicus en publicist E. W. A. Henssen (1950) schreef onder de titel Langs zelf gekozen paden. Het leven van H. J. Scheltema, N. E. M. Pareau mr. J. Jer van Nes een biografie van deze uitzonderlijke figuur. Een karakter zo vol tegenstrijdigheden dat het blijkbaar niet geheel te doorgronden valt. Een man die enorm kon irriteren maar ook grote bewondering verdient. Het is verleidelijk om te begin nen met een paar al dan niet kwalijke grappen. Zijn biograaf be weert dat Scheltema 'een meer dan misselijk practical joker' is ge weest. Het omslag van zijn boek toont een kleurenfoto van een in drukwekkende bibliotheek met op de voorgrond een fascinerende ou derwetse leunstoel, een soort Vol taire. Die lijkt uit een horrorfilm te komen. Hij is bekleed met het ruig- behaarde roodbruine vel van een chimpansee, leuningen en voorpo ten zijn de armen en benen van het dier, en een griezelig echt apebak- kes grijnst je aan van het hoogste punt van de rugleuning. John Stoel zou die foto gemaakt heb ben, en de apestoel in kwestie is in het bezit geweest van prof. H. J. Scheltema. die zijn woning met de wonderlijkste bric a brac vulde. „Studenten werden uitgenodigd erin plaats te nemen voor een ten tamen om ze op hun gemak te stel len", vertelt Henssen op pag. 133. Een ander aardigheidje met het zelfde doel was het volgende: „Zo wordt bijvoorbeeld verteld dat hij, wanneer hij thuis een student ver wachtte voor een tentamen, op zijn wankele kapstok een waardeloze oude vaas neerzette. Wanneer de student aankwam en zenuwachtig zijn jas ophing, viel de vaas gega randeerd op de grond en brak in duizend stukken. Jammerend riep de professor dan: Ach, mijn an tieke vaas iiit Ming-dynastie." Neusslijm Andere verhalen in hetzelfde genre doen aan als passe-partouts, je moet erom lachen en kunt alleen maar hopen dat ze niet waar zijn. Wat echter te denken van een hoogleraar die aardigheid schept in dit soort handelingen: „Soms deed hij zich erg verkouden voor, waarbij hij een fietslampje in zijn neusgat stak dat bedriegelijk sterk op een bel neusslijm leek. Wanneer de studenten zich gegeneerd in al lerlei bochten wrongen om zijn aanblik te vermijden, zei hij na enige tijd: 'Ik moet mijn neus eens snuiten, maar zal eerst dit lampje eruit halen', en verwijderde vervol gens voor het verblufte gezelschap de 'bel' uit zijn neus." Of die zijn huishoudster op stang jaagt door een imitatiedrol in de gang neer te leggen, en haar ver volgens met schitterende ogen te roepen: 'Juffrouw Posthumus, juf frouw Posthumus, komt u eens kij- ken! Wat heeft uw hondje nu weer gedaan?' Of die Belcampo, die na een bezoek zijn portemonnaie ver geten had en die even op kwam ha len als volgt bejegende: „Schel tema liet zijn dienstbode open doen en gooide, boven aan de trap staande, de geopende beurs met inhoud en al naar beneden, waar de gast van de vorige dag het geld kon oprapen, wat hij natuurlijk weigerde: hij schonk het aan de hulp in de huishouding." Ik vrees toch dat zulke eigen schappen een van de redenen kun nen zijn van het feit dat Schelte- ma's twee officiële verlovingen (de eerste met de claveciniste Janny van Wering, de tweede met een bio logiestudente) in zéér kort tijd ver broken werden. Al kunnen er an dere redenen zijn. Henssen gaat op het liefdeleven van Scheltema niet in. Olieventerspak Nog éen anecdote uit de zeer vele, een onschuldige die ik kostelijk vind: „Toen hij in Athene eens een boek wilde lenen en zijn aanwezig heid tevoren bekend had gemaakt, merkte hij tot zijn grote schrik dat de voltallige juridische faculteit stond aangetreden; de professoren in zwarte pakken, en dat een ban ket en een tocht op een privé-jacht naar Aegina in haast voor hem wa ren georganiseerd. Hij was in een soort van olieventerspak gekleed, met schoenen zonder zool en harig paktouw dat als veter diende. De Grieken bleven beleefd - hij stond toch al als excentriek bekend - en wilden hem 's avonds per se naar zijn hotel begeleiden. Dat was nog al pijnlijk, want Scheltema en zijn reisgenoten sliepen iets buiten Athene in de open lucht op het strand. Het gezelschap liet zich daarom afzetten in de hal van het befaamde hotel George V op het Syntagmaplein en stapte wuivend en handen schuddend in de lift, die hen naar de derde etage bracht en weer terug." H. J. Scheltema was de jongste van de vier kinderen van Gabbe Scheltema, de eerste Nederlandse hoogleraar kindergeneeskunde en van Anna Berendina Alting. Het was geen goed huwelijk, en zijn ge boorte 'zaaide nieuwe tweedracht in een verscheurd gezin', zoals hij het later onder woorden brengen zou. Zijn opleiding verliep nogal ingewikkeld maar niettemin voor spoedig. Hij leerde perfect de klas sieke talen, deed uiteindelijk rech ten (als jurist en rechtshistoricus heeft hij bijzonder uitgeblonken), Scheltema hoogleraar geworden was, distantieerde hij zich van zijn dichterschap - daarin school onge twijfeld pose. In zijn nalatenschap werd zelfs een aan zijn moeder ge wijd sonnet. Nederlaag aangetrof fen waarin hij zijn bestaan een 'le ven zonder zin" noemt en bitter be sluit: „Beter ware ik nooit gebo ren." Dat 'leven zonder zin' is dus mee gevallen: als dichter bleef hij be kend. en als rechtshistoricus heeft Scheltema zulk briljant werk gele verd dat hij internationaal faam verwierf als kenner van het Byzan tijnse recht en als nieuw bezorger (met zijn medewerkers D. Holwer- letterkundige kroniek i 11 i i 11 i i M i i TTTT 3333 maai- hij beheerste bijvoorbeeld ook het pianospel in zo grote vol maaktheid dat hij soms in het openbaar optrad en dan lof oogst te. Uitspraken van de claveciniste Janny van Wering, met wie hij dus verloofd geweest is, maken duide lijk dat Scheltema „te koud en niet sensitief genoeg speelde en zijn toucher tamelijk ongenuanceerd was. Maar knap was het wel wat Nem deed." Pastiches Nem of Nemmie was zijn koos naampje: als klein kind kon hij niet 'Herman' zeggen. Als dichter koos hij het pseudoniem N. E. M. Pareau. Het is met zijn gedichten een merkwaardig geval: ze doen aan als pastiches maar ze zijn méér dan dat, en dat is in de loop van de jaren gebleken: ze houden het uit. Ze moeten van tijd tot tijd worden herdrukt, en ze worden ook door jongeren gewaardeerd. Zodra da en N. van der Wal) van de Basi lica, een verzameling wetboeken en commentaren, ooit zestig boe ken tellend, waarvan er 46 overge bleven zijn. Ze danken hun naam aan de Griekse betiteling Ta Basi- lika nomina, de keizerlijke wetten, en ze gaan terug op het oude Ro meinse recht in de vorm waarin Justinianus dat, in de zesde eeuw, gegoten had. Het gedeelte van de biografie dat over zijn levenswerk handelt, 'Een levenslange slavernij' is het inte ressantste. Op overzichtelijke wij ze weet Henssen deze toch niet be paalde opwindende stof tot een meeslepend verhaal van doorzet ten, vernuftige vondsten, kleinzie lige tegenwerking van buitenland se concurrenten en uiteindelijk slagen te maken. Helaas heeft Scheltema het verschijnen van de laatste delen niet meer beleefd, wèl de voltooiing van het manuscript. Het was op 18 november 1981 klaar - twee weken voor zijn plotselinge overlijden. „Ik hoop dat men bij mijn begrafe nis met de paraplu tegen de wind in moet lopen en een hagelsteen op zijn kop krijgt als men met de hoed in hand aan mijn graf zal staan", had hij ooit gewenst. Hij werd be graven op Ameland, waai' zijn ge slacht vandaan kwam. „Toen de rouwstoet volgens oud gebruik de kist driemaal om de kerk wilde dragen was dat echter al onmoge lijk: een krachtige hagelbui viel neer, zodat met éen ronde werd volstaan. Een neef die enkele woor den wilde spreken, werd bijna de kuil in geblazen." Het is verleidelijk met deze pos tume practical joke te eindigen maar dat zou onrechtvaardig zijn tegenover de interessante minor poet en de grote geleerde die H. J. Scheltema is geweest. Het is de niet geringe verdienste van Hens sen dat hij kans heeft gezien een formidabel mens te schetsen zon der diens zonderlinge gedrag en beslist kwalijke streken te verbloe men. Misschien was het in dit ge val te veel geëist, van de biograaf een visie te verlangen die een één heid toont. Mogelijk is hij terugge deinsd voor een uitval van Schel- tema-zelf: „Je wilt mij toch niet met behulp van de oplichter (Jung en Freud, HW) doorgronden?" Het beeld blijft verbrokkeld, de lezer blijft gissen: wie is Scheltema nu eigenlijk geweest? Men moet zich ook niet laten irrite ren door de stijl van Henssen. Hij kan niemand invoeren zonder epi- teton en geneert zich niet voor zin nen als: „de naoorlogse geboorte golf stond op het punt de universi taire kusten de bereiken." Hans Warren E.W.A. Henssen: Langs zelf gekozen paden. Het leven van H. J. ScheltemaI N. E. M. Pareau mr. j. Jer. van Nes. Querido, Amsterdam, 272 pag. inet ill. en register, gebonden 49,90. Chaja Polak is een schrijfster die je zou willen bewonderen en beminnen. Zij was, neem ik aan, tijdens de bezettingsjaren een klein kind, ondergebracht in een vriendelijk pleeggezin, en na de bevrijding moest zij, als vele joodse kinderen, aan een pijnlijke jeugd en volwassenheid beginnen. Verlies dat nooit vergeten kan worden, angsten die nooit verdwijnen. Dat is het thema van haar twee bundels korte verhalen en van haar eerste, zojuist verschenen roman De krijtcirkel. De uitgever van Chaja Polak meldde bij het verschijnen van haar vorige boek dat zij bezig was met een familiekroniek. Het schrijven daarvan heeft ze blijk baar uitgesteld. Hoofdpersoon van de roman is Anna Endlich, joods kind van de oorlog. Met haar man, de archeoloog Karei, woont zij 'in het zuiden', Italië. Een dochter van haar is in Amerika getrouwd. Zij hebben in hun grote huis een jonge archeologe, Laura, opgenomen. Een Amerikaanse? Ik vermoed het. Veel over de vloer komt Katy, een vrouw van Nederlandse boere nafkomst die getrouwd is met een Nederlander, voor zijn werk vaak lang op reis. Karei houdt van Anna en is ietwat verliefd op de vlinderachtige Laura met wie hij een of twee of drie keer naar bed gaat, hoewel Katy veronderstelt dat het meisje lesbisch is en op Anna verliefd. Anna verlangt naar 'het Noorden', denkend aan de 'minnaar' die zij daar heeft gekend en die aan hun verhouding een einde heeft ge maakt. Zij pakt haar koffers, ver laat Karei, gaat naai' 'het Noor den'. In een stad in dat Noorden betrekt ze een kleine kamer bij een nogal onaangename hospita. Haar dagen brengt ze door in de biblio theek waar zij zoekt naar een mid deleeuwse ballade die zij maar niet kan vinden... De rest van de tijd peinst en piekert ze over het verle den en praat veel met 'het winkel meisje' dat zomaar ineens een ge sprek met haar is begonnen. Ook dat 'winkelmeisje' (in feite eigena res van een verfijnde modezaak) leeft in een wereld van gepeins en gepieker. Eens heeft dat winkelmeisje een man bemind, heel vluchtig, met een zoen in de winkel, en hij is te gen zijn zin, uit zwakte, met een an der getrouwd. Met die plek waar ze bemind heeft is het nu zo gesteld: „In het midden van de winkel, op de houten planken, is met krijt een cirkel getekend. Midden in de cir kel staat een witte vaas met bloe men. Het winkelmeisje ververst de bloemen regelmatig, maar wan neer ik een boeketje voor haar meebreng, glimlacht ze alleen. Nooit vermengt ze mijn bloemen met de hare." Zinnelijke vrouw Binnen de krijtcirkel heeft haar liefde zich afgespeeld, die ene avond na sluitingstijd. We maken heel wat seizoenen mee, in 'het Noorden' en in 'het Zuiden' waar door de durende afwezigheid van Anna nogal wat verandert. Katy, een zinnelijke vrouw, met vier zoons die allang uithuis zijn en een man op reis, trekt zo ongeveer bij Karei in, en heeft waardering voor zijn omhelzingen. Zij schrijft aan Anna: „Ik ben niet meer dezelfde. In de beschouwingen in haar nieuwe bundel Madonna's appel wil Ethel Portnoy laten zien dat vrouwen nog altijd achtergesteld worden in de maatschappij. Haar visie luidt: „Mannen maken zichzelf. Vrouwen zijn altijd gecon strueerd door andere mensen of door krachten buiten zich zelf." Niet alle vrouwen trek ken zich wat aan van de eisen die aan hen gesteld zouden worden. In de negentiende eeuw stond 'de nieuwe vrouw' op, in onze tijd gemaakt vol gens Portnoy 'de nieuwe nieuwe vrouw' haar opwach ting. De popzangeres Madonna zou er een voorbeeld van we zen. Zelfs in haar liedjes, weet de schrijfster, wordt de vrouw altijd als winnaar voorgesteld, iemand die de zaak beheerst. Er zijn meer vrouwen die zelf hun gedrag en hun uiterlijk be palen. Maar ook tegenwoordig laat menigeen toe dat zij naar andermans wens 'geboetseerd' wordt. In de meeste artikelen van dit boek probeert Ethel Portnoy die stelling op elegan te wijze te illustreren. Dat ze Madonna beschouwt als een verschijning waarin „de oog merken van het feminisme een belichaming gevonden" hebben, klinkt al ongewoon. Maar ze bereidt de lezer nog veel meer verrassingen. Neem bijvoorbeeld de manier waarop ze de triviale televisiserie Dal las aan een serieuze analyse onderwerpt. De vrouwen ko men er ook hier slecht af. Scè nes met mannen blijken veel langer te duren dan scènes met vrouwen: „Het is alsof twee mi nuten het maximum aan aan dacht is dat we geacht worden te kunnen opbrengen wanneer het om zulke oninteressante wezens gaat." Portnoy schrijft verder over plastische chirurgie, over mo de. over stripverhalen, over films. Ze voelt zich als vrouw nogal eens 'diep beledigd'. Overal vindt ze aanwijzingen dat vrouwen niet mogen zijn zoals ze zijn. maar aan telkens veranderende schoonheidsi dealen dienen te voldoen. In de jaren twintig moesten borsten de vorm van een 'gebakken ei' hebben, in de jaren dertig van 'de uitgerekte peer, zoiets als een skihelling', terwijl in de ja ren veertig 'de appelvorm' ide aal werd. Zulke geestige formu leringen, de originele invals hoeken die ze kiest, zorgen er voor dat haar pleidooi nimmer een drammerige indruk maakt. Wat nog niet wil zeggen dat ze de lezer volledig weet te over tuigen. Het slotessay 'Een feministe kijkt naar de televisie' bijvoor beeld lijkt me nogal wankel. Vrouwen krijgen minder ruim te op de televisie dan mannen, beweert ze zonder ook maar een poging te doen dat met cij fers te staven. Ze verbindt er meteen aan dat de televisie een spiegel van onze samenleving zou zijn. De schrijfster wil de misstanden herstellen door programma's over de rechten van de vrouw op het scherm te brengen en uitzendingen over „praktische vaardigheden, zo als de motor van een auto re pareren of zelfs een elektrische stop verwisselen." Ik kan me niet voorstellen dat iemand - ouderwetse man of nieuwe vrouw - de schrijfster van Ma donna's appel dankbaar zal zijn voor zulke ideeën. H.W. Ethel Portnoy: Madonna's appel. Over vrouwen en media - 128 pag./ f 24,50 - Meulenhoff, Amsterdam. Boudewijn Büch koestert een ongelooflijk romantische liefde voor vuurtorens. foto Klaas Koppe Chaja Polak: Verkeerd soort poëzie... foto Gerhard Jaeger Ik slaap met Karei, ik raak aan hem gehecht. Slapen met hem is anders. Niet dat ruige zoals ik het kende, dat schurende bijna, niet die kracht en dat hijgen. Kareis huid is glad en vochtig, net zee zand wanneer het water zich heeft teruggetrokken. Met zijn lichaam spreekt hij wel, met zijn liefkozin gen, in bed. Ik weet niet wat mij overkomt. Ik wil je geen pijn doen Anna, maar je kwam niet terug. Misschien voelde je dat het geen zin had en ik maak Karei gelukki ger dan jij ooit deed." Anna schijnt zich van deze ontboe zeming niets aan te trekken. Zij verbaast zich over de kleur op de kaken van haar onaangename hos pita en bemerkt dat deze opbloeit in een incestueuze verhouding met haar broer. En ze gaat op zoek naar de 'minnaar' van vroeger, wiens atelier intussen verkrot is en die haar vertelt over zijn huwelijken en kinderen. In die vochtige ruïne kleedt Anna zich uit, praat in 's mans mond: „Tot zijn huid naakt tegen de mijne mij naar de grond buigt." Het boek is daarmee uit, op bladzijde 160. Het thema dat Chaja Polaks werk bepaalt is zoekgeraakt in een ver keerd soort poëzie en in hysterie. Heel droevig. Alfred Kossmann Chaja Polak. De krijtcirkel. Uitg.: Am ber. Amsterdam. Prijs: 29,90. Boudewijn Büchs bundel Eenzaam is het vervolg op zijn boek Eilanden. Opnieuw reist hij naar eilanden die vrijwel niemand kent. Alweer leest hij er zeldzame boeken over. Weerom komt hij met zeer wonderlijke verhalen thuis. De schrijver belooft in het voorwoord dat „de in dit boek beschreven gebeurtenissen en fenomenen nagenoeg nooit deel uit (maken) van een radio- of televisieprogramma. Mijn voorkeur voor het uitzonderlijke en het kleinschalige leent zich nu eenmaal niet goed voor publiekrechtelijke zendtijd." In zijn boek kunnen we in elk ge val veel lezen over de meest ver gaande vorm van kleinschalig heid: eenzaamheid. Het eerste arti kel begint meteen met de ontboe zeming: „Als ik iets zoek, dan is het eenzaamheid." In de volgende be schouwing schrijft hij over Isla Ro binson Crusoe, „dat eiland dat vanaf 1719 voor alle eenzaamheid model heeft gestaan." Hij bericht over een graf dat „een van de eenzaamste (was) die ik ooit op de wereld heb aangetroffen." Büch vindt eenzaam zijn iets moois, maar het mag vooral niet te lang duren. Hij bracht slechts 8400 minuten door op het Paaseiland, maar er was daar zo weinig te doen dat hij het ervoer „als wanhopig veel minuten." Misschien is die ongedurigheid wel de grote kracht van deze auteur. Hij wil erg veel, maar heeft nooit de tijd om dat waar te maken. Dat pakt in zijn geval heel aantrekke lijk uit. Hij stipt allerlei hoogst merkwaardige aangelegenheden aan, maar verveelt de lezer nim mer. Het zou waarschijnlijk een saaie bedoening worden als we breedvoerig werden ingelicht over bijvoorbeeld de opkomst van het nazisme op Samoa, hij is echter al lang op een ander onderwerp over geschakeld eer we van onze verba zing bekomen zijn. Büch reist over de hele aarde rond op zoek naar, zoals hij het noemt, 'insulaire rari teiten'. Hij beweert zelf ook: „Ei landliefde heeft geen nut." Ik ge loof niet dat ik hem daarin gelijk kan geven. De curiosa die hij op diept brengen misschien geen grootse inzichten. Hij laat echter zien datje als je maar enthousiast genoeg bent, op deze wereld waar alles gelijkvormig dreigt te wor den, nog volop ontdekkingen kunt doen. Rotsklomp Het is dan ook moeilijk niet in de ban te raken van dit boek. Voor Eenzaam gelezen te hebben, had ik nooit een gedachte gewijd aan Filfla, een klein eiland nabij Malta. Nu houden de geheimen van deze rotsklomp me bezig. Mooi schrijft Büch ook over 'het vuurtorenge- voel'. Hij koestert een ongelooflijk romantische liefde voor vuurto rens, met name wanneer ze op on genaakbare plaatsen zijn ge bouwd. Op het 'door iedereen mis kende en vergeten Nederlandse ei landje' Klein-Curagao vond hij een bijzonder mooi exemplaar. Een streek door alle mensen verlaten, een feit dat niemand meer weet - Büch vraagt er graag aandacht voor. Zij het slechts voor een paar ogenblikken. Want hij heeft nog veel meer obscure aardrijksunde en marginale geschiedschrijving in petto. H.W. Boudewijn Büch: Eenzaam - Eilanden, tweede deel - 208 pag.lf 24,90 - Atlas, Amsterdam foto Thijs Martens Herman Jan Scheltema omstreeks 1956: Wat heeft uw hondje nu weer gedaan.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1992 | | pagina 16